Oost-Vlaams Flashcards

(17 cards)

1
Q

Waar wordt dit gesproken?

A

-> veel verschillende varianten
- W: W-Vlaams
- Midden: typische O-Vlaams
- N: Waasland
- Z: Denderstreek -> Brabantse invloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarom is de regio rond Aalter een uitzondering?

A

relatief kleine overgangszone tss O- en W-Vlaams
=> zowel kenmerken van O als van W

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe is de overgangszone in het Z?

A
  • breed
  • isoglossen liggen naast elkaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe is de overgangszone in het N?

A
  • smaller dan Z
  • grenzen liggen dichter bij elkaar dan Z
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe meer je oostwaarts gaat, hoe meer …

A

Brabantse kenmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke 2 dialectgebieden zijn anders dan de rest?

A

Waasland en Denderstreek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de lexicologische kenmerken? (1)

A
  • eind -e bij korte vrouwelijke woorden
    bv. Kerke, blomme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de fonetische kenmerken? (5)

A
  • onderscheid korte & lange klinker verdwijnt
    bv. school en goot = schol en mol
  • I en U -> diftongering
    bv. viës -> vis
    puët -> put
  • P, T en K -> B, D en G tss klinkers
    bv. abbele -> appel
    bege -> beek
  • g en ng vallen weg tss klinkers
    bv. liggen -> lèèën
    liegen -> lieën
  • Uuë ipv. oo of oeë
    bv. bloeën -> bloeien
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de typische fonetische kenmerken v/d Denderstreek? (2)

A
  • mouillering
    bv. wieldj -> wild
    moesj -> muts
  • ontronding
    bv. deer -> deur
    mier -> muur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de morfologisch kenmerken? (3)

A
  • stapelvormen
    bv. naaisterigge -> naaister
    achterwaardstrigge -> kraamhulp
  • vervoeging gaan, staan
    bv. ik ga -> ik gòò
    ik sta -> ik stòò
  • augmentatief op -ie
    bv. Turie, Bertie, Jotie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het Gents? (3)

A
  • dialect gesproken rond Gent
  • niet langer typische O-Vlaamse kenmerken
  • Stadsmensen -> laten zich graag horen dat ze belangrijker zijn dan platteland => eigen klanken en woorden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Kenmerken Gents (6)

A
  • lange ‘uu’ en ‘ie’ ipv. ‘eu’ en ‘ei’
    bv. ruuk -> rook
    ziepe -> zeep
  • ‘oe’ ipv. ‘ou’ of ‘au’
    bv. goute -> goud
    koop -> koop
  • woorden eindigen op ‘-ol’ ipv. ‘-el’
    bv. appol -> appel
    zetol -> zetel
  • ‘n’ valt weg
    bv. lupe -> lopen
    luujom -> luien
  • zachte ‘g’ en ‘h’ verdwijnen soms
    bv. BruudRuuster -> broodrooster
  • de huig -R
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar hoor je het Gents nog?

A

Jongeren: ABN
Ouderen + bepaalde wijken: Gents -> belangrijk deel van Gentse identiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is augmentatief?

A

Achtervoegsel dat de betekenis v/e woord of naam versterkt bv. Mark -> Markie, André -> Dré

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is mouillering?

A

wordt er bedoeld dat bij sommige medeklinkers een j-achtige klank wordt toegevoegd
bv. kind -> kientj
veld -> veltj

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is ontronding?

A

het met gespreide lippenstand realiseren van oorspronkelijk geronde klinkers
bv. muur -> mier

16
Q

Wat is stapelvormen?

A

het meermaals gebruiken van een betekenis
bv. meerdere keren meervoud zoals kinderen
kind -> kinder -> kinderen