nederlandse woorden 4 Flashcards
(10 cards)
1
Q
beleidsmaker
A
iemand die beslissingen neemt over hoe zaken worden aangepaakt
2
Q
IQ
A
afkorting van ‘intelligentie quotient’, een manier om intelligentie te meten
3
Q
mits
A
alleen als
4
Q
perceptie
A
beleving, wat je ziet
5
Q
pleiten
A
argumenten aandragen in de hoop een bepaald doel te bereiken
6
Q
potentieel
A
als mogelijkheid aanwezig, maar nog niet bestaand
7
Q
suïcidaal
A
geneigd tot het plegen van zelfmoord
8
Q
ten grondslag liggen aan
A
de oorsprong zijn van
9
Q
ter wereld komen
A
geboren worden
10
Q
wezenloos
A
zonder besef van de dingen om je heen