neuropsychologie Flashcards

(47 cards)

1
Q

case-studies

A
  1. Phineas Gage
    - pijn door hoofd
    - grote veranderingen in persoonlijkheid & sociaal herstel
    - aandoening van frontaalkwab
  2. Paul Broca
    - patient die spraak begreep maar niet beheersde
    - aandoening van spraakcentrum van broca
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

eerste neuro-imaging-instrumenten

A
  1. angelo mosso’s human circulation balance
    - activiteit van brein = hogere doorbloeding
    - in ruglig op tafel
    –> meet balans = verplaatst bloed
  2. pneumo-encephalografie
    - walter dandy
    - drainage van cerebrospinaal vocht = beter contract X-ray
    - invasief, pijnlijk & gevaarlijk
    - vaak gebruikt voor fMRI tot jaren 70
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

EEG

A

= elektro-encefalo-grafie

  1. meting
    - elektroden op hersenen
    - meting van alle depolarisaties
    –> ERP’s event-related potentials = alle EEG’s op 1 stimulus
    - probleem = verstoring van andere hersen regio’s bij diepe gebieden
  2. vergelijking fMRI/EEG
    - hoge spatiele resolutie / lage
    - lage temporele resolutie / hoge
    - meting corticale & subcotricale activiteit / enkel corticaal
    - indirecte meting van activiteit / directe
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

MRI

A

= magnetic resonacance imaging

  1. MRI
    - sterk homogeen magnetisch veld maken
    - coils maken verstoringen & kijken naar reflecties
    - structurele beeldvorming
  2. fMRI
    - functionele MRI
    - BOLD-response = blood-oxygen-level dependent
    –> hoger verbruik van zuurstof meten
    - andere magnetische eigenschappen oxy & desoxy hemoglobine
    - hersenen verdelen in voxels = 3x3x3mm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

non-invasieve hersenstimulatie

A
  1. TMS transcranial magnetic stimulation
  2. tDCS transcranial direct current stimulation
  3. gedragsexperimenten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

algemene principies visuele perceptie

A
  1. verdeelde verwerking
    - verschillende onderdelen in apparte delen verwerkt
    - kleur, diepte, vorm, beweging, …
  2. parallele verwerking
    - verschillende onderdelen worden automatische & tegelijk verwerkt
  3. hoge resistentie tegen ruis = grootste obstakel van AI
  4. beïnvloed door processen
    - top-down = vanuit hersenen aandacht naar verschillende zaken die je zoekt
    - bottum-up = vanuit opvallende dingen aandacht naar wijzen
  5. constructief
    - dingen die we niet volledig zien invullen door vorige ervaringen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

oculomotorische cues deel 1

A

= perceptie ven 3D ruimte
= waar is object
bijna alle cues worden aangeleerd tijdens opgroeien

  1. convergentie
    - spanning van oogspieren bepaalde verte
    - dicht voor je kijken = ogen meer gekruisd als ver
  2. accomodatie = spanning van de lens
  3. binoculaire cues
    - retinale dispariteit = verschil in zicht van beide ogen
  4. monoculaire cues
    - relatieve maat = groote van object
    - hoeveelheid van retina ingenomen gecombineerd met verte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

oculomotorische cues deel 2

A
  1. interpositie
    - weten welke voorwerpen voor/achter elkaar staan
    - vorm achter object kunnen vervolledigen
  2. lineair perspectief
    - lijnen die in verte samenkomen
  3. motion paralax
    - diepte door beweging
    - bewegingsrichting voor fixatie punt <=> bewegingsrichting
    - beweginsrichting na fixatie punt = bewegingsrichting
  4. consistentie
  5. licht & schaduw
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

fases van vormperceptie

A
  1. detectie van eigenschappen = features
  2. groepering van eigenschappen tot een object
    - eenvoud = complexe vormen herleiden tot enkele normale vormen
    - nabijheid = voorwerpen die nabij zijn groeperen
    - gelijkheid
    - continuïteit
    - geslotenheid = closure
    - gemeenschappelijk lot = common fate = richting van bewegen
  3. herkennen wat het is
    - bottom-up = feature netwerk = groepering
    - top-down
    - perceptuele probleem oplossing
    - verwachting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

logica perceptie

A
  1. geen onwaarschijnlijke verklaringen
  2. geen contradicties
  3. coherente verklaring voor alle informatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

aandacht

A
  1. definitie
    - willekeurig aspect = gericht
    - beperkende capaciteit
    –> selectie: richten & loslaten
    - negeren is een actief process
  2. bottum-up & top-down
  3. spotlight = alle andere zaken kunnen veranderen zonder actief waar te nemen
  4. shift van aandacht
    - open = met oogbewegingen
    - verborgen = zonder oogbewegingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

spatiele-cueing paradigma

A
  1. principe
    - snellere reactie bij juiste cueing
    - vb: pijl naar rechts = rechts kruisje
    - exogene & endogene cues
  2. endogene vs exogene cues
    - vrijwillig vs on-
    - top-down vs stimulus-driven/bottom-up
    - langdurig vs reflexief/kortdurig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

aandacht gemeten op EEG

A
  1. onderverdeling
    - N = negatieve deflectie
    - P = positieve deflectie
    - negatief = omhoog op grafiek
    - P1 - N1 - P2 - N2 - P3 patroon
    - P1 = 70-75ms = activiteit retinotopische gebieden
    –> top-down invloeden gebeuren hierna pas
    - N1 = orienterend = sensory gain
  2. dorsale stroom
    - analyse van beweging & vorm
    - IPS inferior parietal sulcus -> FEF frontal eye fields
    - actief bij endogene & symobolische cues
    - top-down gereguleerd
  3. ventrale stroom
    - analyse van vorm & kleur
    - TPJ temporoparietale junctie -> ventrale frontale cortex
    - niet actief bij cues: actief bij targets
    - onverwachte & relevante stimuli
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

unilateraal neglect

A
  1. definitie
    - aandachtsstoornis
    - onvoeldoende aandacht voor 1 hemiruimte
    –> meestal linkerzijde door rechts parietale schade
    - geen toeschrijving van stoornissenen visuele waarneming, alertheid, bergrip, …
    - vooral ventrale aandachtsnetwerk
  2. toepassing
    - enkel links scheren
    - enkel 1 deel van lijn zien
    - huisje maar voor de helft tekenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

geheugen algemeen

A

= vermogen om geleerde informatie vast te houden, op te slaan & te bewaren
–> mogelijk daarna vergeten

onderverdeling

  1. kort
    - sensorische geheugen = 1-4sec
    –> vasthouden van recente zintuigelijke indrukken
    - kortetermijn geheugen = 10-20sec
    –> tijdelijk bijhouden van informatie
  2. langetermijn
    - permanente opslag plaats van informatie
    - procedueel = impliciet
    - declaratief = expliciet
    –> episodisch & semantisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

sensorisch geheugen

A
  1. iconisch
    - sensorisch van visus
    - erg grote capaciteit
    - 1sec
  2. echoïsch
    - van auditief
    - 2-4 sec
    - vluchtige stimuli van audio
    –> latere stadia = altijd KTG
  3. functie
    - accuraate waarnemingen
    - herkenning sensorische informatie
    - overdracht naar korte termijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

onderzoeken ivm met iconisch gebeugen

A
  1. globale antwoord procedure
    - 12 letters voor 50msec onthouden
    - gemiddelde recall = 4 letters
  2. partiële antwoord procedure
    - 3 rijen van 4 letters
    - per rij een hoge/medium/lage toon
    - de gevraagde rij moeten opnoemen
    –> combinatie met echoïsch geheugen
    - delay van geluidsignaal
    –> geen = nauwlijks verval <=> 1sec ≈ globale antwoord procedure
  3. gap
    - fotos laten zien
    - lang zonder pauze, kort zonder pauze of kort met pauze
    - meest optimaal = kort met pauze
    –> single cell metingen in IT inferior temporele cortex blijven langer vuren = langer vashouden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

korte termijn geheugen

A
  1. recall
    - 7 items
    -> +/- 2 items
    - cijfers in begin beter onhouden = primacy effect
    - cijfers op het einde beter onthouden = recency effect
  2. verdwijnen van effecten
    - primacy = versnelde presentatie van eerste stimuli
    - recency = vertraagde opsomming van cijfers
    –> al buiten 10-20 sec van KTG
  3. overgang LTG
    - door herhaling
    - chunking = apparte dingen als geheel opslaan
    - max 4 chunks
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

verschillen van korte termijn geheugend

A
  1. fonologische lus
    - ≈ atkinson & shiffrin KTG model
    - bijhouden van verbale info
    - herhalen om langer bijhouden
    –> opnieuw in KTG steken = timer herstarten
    - uiteindelijk door genoeg herhaling naar LTG
  2. visuospatiaal schetsblad
    - ≈ lus
    - informatie herhalen door “innerlijke schrijver”
    - corsi block-tapping taak = beperkt tot sequentie van 5-6 blokken onthouden
    –> veel langer bij apen
  3. verschillende systemen
    - visueel, auditief, innerlijke schrijver, fonologisch
    - centrale verwerker
    - tegelijk werkend
20
Q

werkgeheugen

A
  1. niet door KTG
    - KTG kan niet rekenen & rederen
    - werkgeheugen = centrale verwerker
  2. functies = interfase KTG & LTG
    - aandacht verdelen
    - relevante stimuli selecteren
    - informatie bewerken
21
Q

lange termijn geheugen

A
  1. bibliotheek
    - consolidatie = opslag
    - retrieval = later opnieuw ophalen
    - vergeten = slechte organisatie of effectieve missing van kennis
  2. adresgebaseerd model = verschillende eigenschappen opgelijst
  3. gedistrubeerd model
    - vorming van web uit verschillende kenmerken verbonden via knopen
    - informatie vinden via verschillende kanalen
    - gracieuze degradatie = als 1 kenmerk ontbrekend is toch nog vinden
    - implicatie = beter onthouden bij groter associatief netwerk
22
Q

consolidatie

A

= KTG - LTG

  1. KTG consolidatie
    - rol van hippocampus
    - spatiaal & episodisch opslaan
    - doorverwijzen naar neocortex
    - meer actief & groter bij meer leertaken
  2. onderdelen
    - visuele gebieden
    - limbisch systeem
    - olfactorische cortex
    –> samenbinden door hippocampus
  3. LTG consolidatie
    - herinneringen worden steeds minder afh. van hippocampus
    - ontstaan van directe verbindinen die niet meer langs hippocampus moeten
    –> ooit volledig onafhankelijk??
    - gebeurd tijdens slaap
23
Q

oproepen uit LTG

A
  1. aanwijzingen
    - makkelijker ophalen
    - vergeten kan ook oproepingsprobleem zijn
  2. context
    - principe van codeerspecificiteit
    - context = knoop in gedistrbueerde netwerk
  3. test
    - onderwater & bovenwater leren
    - onderwater & bovenwater testen
    –> beter scoren op overeenkomstige omgeving
24
Q

reconstructie

A

= invullen van ontbrekende informatie

  1. loftus & palmer test
    - botsing van 2 autos
    - vraagstelling: hoe snel reden de autos toen ze elkaar raakten/smakten
    –> raken lagere snelheid antwoorden als smakten
  2. implicaties
    - suggestie van ondervragers kunnen leiden naar bepaalde antwoorden
    - ooggetuigen niet altijd betrouwbaar
  3. verdrongen herinnerginen = psychoanalyse van freud
    - hoge fantasierijkheid
    - suggestieve contexten = invullen met verdrongen herinneringen
25
flitslicht herinneringen
1. definitie - uitzonderlijke gebeurtenissen makkelijker herinneren - vb: waar was je toen WTC neergingen 2. amygdala - extra kern aan hippocampus - emotionele lading aan herinnering geven - niet noodzakelijk accurater --> wel levendiger
26
vergeten
1. ebbinghaus vergeet curve - leren betekenisloze lettergrepen - op verschillende momenten opnieuw opzeggen - sterk initieel verval met daarna erg gradueel = consolidatie 2. ebbinghaus besparingsmethode - niet echt vergeten want sneller leren daarna 3. interferentie - problemen met ophalen van herinnering - proactieve interferentie = van eerdere gebeurtenissen - retroactieve interferentie = met latere gebeurtenissen - mensen herinneren zich beter net na slapen
27
amnesie
1. definitie - geheel of gedeeltelijk geheugen verlies - pathologie - vaak beperkt & niet blijven --> 80% van mensen max 1 week voor ongeval vergeten - soms permanent 2. types - retrograde- = verlies van herinneringen VOOR ongeval - anterograde = probleem met nieuwe informatie - kinderamnesie = herinneringen voor 3-4 jaar - dementie - hersenschade
28
amnesieën
1. dementie = geheugenverlies door hersenatrofie 2. Alzheimer - atrofie in grote delen cerebrale contex - hippocampus vroeg & zwaar aangetast 3. fronto-tempropraal - atrofie frontale & temporale cortex - vooral semantische amnesie - taalproblemen & impuls controle 4. cardiovasculair - vele kleine bloedingen - symptomen afh van gebieden 5. parkinson - begin in basale ganglia --> meer & meer ook geheugen 6. korsakoff - chronisch alcoholisme -> vit B1 tekort = hersenschade - spreken & rederen vloeiend - vaak herhalen van vragen & verhalen
29
Ribot-gradiënt
1. wet Ribot - normaal = vergeten van oude herinneringen eerst - amnesie = recente herinneringen aantasten - gradiënt = grafische projectie van vergeten 2. alzheimer - oude herinneringen heel levendig - eerst aantasting hippocampus = nieuwe herinneringen - daarna neocortex = oud
30
soorten geheugen
1. declaratief = bewuste herinneringen - gebeurtenissen = procedueel in hippocampus - feiten = semantisch 2. procedueel - vaardigheden die niet verwoordbaar zijn - basale ganglia & cerebellum --> controleren bewegingen & routines inbouwen - onaangetast bij amnesie (buiten parkinson) 3. semantisch - modaliteit specifieke opslag: visueel vs auditief - temporele pool = samenbinden van semantische kenmerken --> eerst bij semantische dementie - minder duidelijke werking hippocampus
31
sport & geheugen
stijging van volume door sport volume stijging positieve correlatie met verbetering in geheugen
32
delen v/d hersenen voor cognitieve controle kunnen aanduiden
zie figuur 1. sulci - centrale sulcus - inferior precentrale sulcus - inferior frontale sulcus = afsplitsing van precentrale naar anterior 2. regio's - DLPFC = dorso-laterale prefrontale cortex - VLPFC ventro-laterale prefrontale cortex - VMPFC = ventro-mediale prefrontale cortex = OFC orbito-frontale cortex - IFG = inferior frontale gyrus - preSMA = presupplemenaire motorische area - ACC = anterior cingulate cortex
33
algemeen cognitieve controle
1. cognitieve controle - origineel = aleenstaande functies vb: central executive & supervisory attentional system - later = meer dan 1 algemene functie 2. onderdelen - werkgeheugen - confilct adaptatie - cognitieve flexibiliteit - inhibitie
34
conflict adaptatie
1. definitie - 2 tegengestelde inhouden van informatie vb: woord vs afbeelding - ACC = detecteren van conflict - DLPFC = aanpassen van gedrag door conflict 2. congruentie effect - snellere beslissing als gelijke info - vb: verschillende verkeerslichten - 50ms langer - congruentie sequence effect = verwachting - ook langer over taak doen als je geen congruentie verwacht maar het toch is 3. andere tests - flanker-test = drukken als je letter S ziet --> verschil in snelheid als alle letters S vs S in woord - stroop-test = drukken als kleur van lettertype = groen --> woord groen met andere kleur = niet drukken
35
type fouten
= door ACC --> fout = actie die resulteerd in effect dat niet de bedoeling is 1. action slips = level of action execution - informatie over correctie actie aanwezig - premature reactie - interne = endogene fouten detectie 2. mistakes = level of action planning/decision - geen juiste/genoeg informatie aanwezig - onzekerheid van beslissingnemen - juiste actie kan niet worden opgesteld - externe feedback
36
ERN
1. ERN error-related negativity - vroeg elektrofysiologische marker van foutenbewerking - binnen 100-200ms na fout - lagere amplitude bij alcohol 2. verloop - gelijkaardig patroon & tijdsverloop als onverwachte stimuli - gegenereerd door ACC 3. Pe = error positivity - latere component - 200-300ms na fout - varieert afh van hoe zeker iemand was respons
37
cognitieve flexibiliteit
1. cognitieve flexibiliteit - mogelijkheid om van taak te wisselen - verandering van instructie-implementatie - vooral activatie van IFG inferior frontale gyrus 2. delen van instructie-implementatie - instructie fase = taak model opmaken - implementatie fase = activeren van actie-conditie regels - apllicatie fase = regels toepassen
38
testen cognitieve flexibiliteit
1. taakwisselparadigma - taak herhaling & taak wissels - wisselkost = wissel - herhaling - voorbereidingsgerelateerde controle = aanbieden van task cues in test - uivoeringsgerelateerde controle 2. andere testen - horen van klinker/medeklinker = het woord dat verschijnt op een andere manier categoriseren - same green index = als beide woorden groen zijn dan knop indrukken - WCST Wisconsin card sorting test = verschillende regels volgen afh van externe feedback
39
inhibitie
1. marshmellow niet mogen eten 2. stop signaal taak - drukken elke kaar als letterzien - niet drukken als letter paars is 3. SSRT stop signale reaction time - tijd die nodig is om actie toch niet uit te voeren - 150ms - vooral door IFG inferior frontal sulcus
40
superviserende cognitieve controle functies
1. lagere-orde leren - stimulus respons leren - task sets controle op stimulus - & respons representaties --> cognitieve controle over task sets 2. geïntegreedre controlerepresentaties - continue aanleren doorheen ontwikkeling
41
sociale neurowetenschappen
delen 1. perceptie van sociale stimuli - gezichtsherkenning - perceptie van lichaamsdelen - perceptie van biologische bewegingen 2. spiegelneuronen 3. theory of mind
42
gezichtsherkenning
1. ontwikkeling - gezichten veel beter herkennen als andere stimuli - zelf bij pas geboornen = nog nooit eerder gezicht gezien - veel beter gezichten herkennen binnen zelfde cultuur als opgroeien 2. verwerking - face, animal & vehicle herkennen - veel accurater & minder SRT 3. manieren van herkennen - analystisch = scannen van voornamelijk ogen, neus & mond - holistisch = delen van gezicht appart bekijken --> ook gezichten herkennen in rare dingen
43
testen voor gezichtherkenning
1. weglaten van delen gezicht - wenkbrouwen belangerijker als ogen 2. composite face illusion - testen of bovenkant gelijk is aan onderkant gezicht - makkelijker als niet meteen onder elkaar maar verschoven 3. face inversion illusion - omgedraagde gezichten met omgedraaide mond & ogen --> niet zien dat abnormaal is 4. prosopagnosie
44
prosopagnosie
= pathologie: niet meer gezichten kunnen herkennen aantonen van betrokken hersen delen bij gezichtsherkenning - gyrus parahippocampalis - gyrus fusiformis --> FFA fusiform fase area ook betrooken bij andere expertises van objecten
45
perceptie van lichaamsdelen & biologische beweging
1. EBA extrastriate body area - proprioceptie - lateraal in cortex gelegen 2. biologische beweging - testen door bewegende punten te tonen - vragen welke beweging = herkennen - vooral door STSp posterior superior temporal sulcus
46
spiegelneuronen
1. gebruik - perceptie omzetten in actie - iemand nadoen --> interviewer die vaak krabt aan gezicht = ook doen - koppeling van visueel brein aan motorisch brein 2. echopraxia - prefrontale patienten - ongecontroleerde drang om mensen na te doen
47
theory of mind
1. definitie - capaciteit die we hebben om mensen hun gedachten te interferreren - inschatten hoe hun gedachten anders kunnen zijn als onze - geen unitair begrip = netwerk van verschillende functies & regio's 2. testen = teddy beer verplaatsen & andere geloven - mensen zijn hier heel goed in - down & autisme = de helft zo goed