Nieren en urinewegen (Lat->Ned) Flashcards
(32 cards)
1
Q
aorta
A
lichaamsslagader
2
Q
arteria renales
A
nierslagader
3
Q
calices renales
A
nierkelken
4
Q
capillairen
A
haarvaten
5
Q
cortex renales
A
nierschors
6
Q
ductus colligens
A
veramelbuis
7
Q
fascia renales
A
bindweefselmantel / nierkapsel
8
Q
glandulae renales
A
bijnieren
9
Q
glomerulus
A
vaatkluwen
10
Q
homeostase
A
evenwicht
11
Q
interlobulaire aterie
A
aftakking van de nierslagader
12
Q
interlobulaire vene
A
aftakking van de nierader
13
Q
lis van henle
A
lus van henle
14
Q
medulla renales
A
niermerg
15
Q
mucosa
A
slijmvlies
16
Q
nierhilus
A
nieringang
17
Q
perirenaal vet
A
steunvet
18
Q
peritoneum
A
buikvlies
19
Q
prostaat
A
voorstanderklier
20
Q
pyelum / pelvis renales
A
nierbekken
21
Q
ren
A
nier
22
Q
sfincters
A
sluitspieren
23
Q
submucosa
A
bindweefsellaag
24
Q
sympysis pubica
A
schaambeenvoeg
25
tubulus
kronkelbuis
26
ureters
urineleiders
27
urethra
urinebuis
28
vas afferens
aanvoerend bloedvat
29
vas efferens
afvoerend bloedvat
30
vena cava inferior
onderste holle ader
31
vena renales
nierader
32
vesica urinaria
urineblaas