Oefenvragen Flashcards

(18 cards)

1
Q
  1. In welke van onderstaande organisaties zal ‘organizational citizenship behavior’ (OCB) het meeste gewaardeerd worden?
    A. Een organisatie met strikte regels en procedures
    B. Een organisatie met een negatief politiek klimaat
    C. Een organisatie waar medewerkers veel autonomie krijgen
    D. Een organisatie waarin er met gevaarlijke chemicaliën gewerkt wordt
A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q
  1. Welke van onderstaande metingen van werkprestatie van een verkoopmedewerker is het meest deficiënt?
    A. Aantal persoonlijk binnengehaalde klanten
    B. Aantal keren te laat op het werk verschenen
    C. Beoordelingen van de manager
    D. Beoordelingen van collega’s
A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
11. Welke van onderstaande onderzoekers was van mening dat cognitieve capaciteiten ingedeeld konden worden volgens een ‘plat’ model?
A. Spearman 
B. Cattell
C. Carroll
D. Thurstone
A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
  1. König, Klehe, Berchtold en Kleinmann (2010) vonden dat managers zich bij de keuze voor een bepaalde selectieprocedure zich het meest lieten leiden door?
    A. Reacties van kandidaten
    B. Mogelijkheid tot zelfpromotie
    C. Percepties met betrekking tot de criteriumvaliditeit
    D. Wet- en regelgeving
A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
  1. Schmidt en Hunter (1998) gebruiken de volgende formule voor het bepalen van de utiliteit van een selectieprocedure: ΔU = ΔrxySDyZx
    Welk aspect is niet opgenomen in deze formule?
    A. Toename in voorspellende waarde door het inzetten van een nieuwe selectieprocedure.
    B. De variantie in werkprestatie.
    C. De score op de selectieprocedure binnen de aangenomen groep.
    D. De kosten van de selectieprocedure.
A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
24. Wat is de meest gunstige selectieratio voor de utiliteit van een selectieprocedure? 
A. 0.10
B. 0.20
C. 0.50
D. 0.80
A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
  1. In welke van onderstaande situaties is de utiliteit van de selectieprocedure waarschijnlijk het hoogst?
    A. De kosten van het testen van een kandidaat voor een startersfunctie bedragen €10,000.
    B. Er zijn 8000 kandidaten voor 6000 banen.
    C. Bijna alle kandidaten in de kandidatenpool zijn geschikt.
    D. Er is een grote variantie in werkprestatie.
A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q
  1. De minimale testscore die een kandidaat moet behalen om geselecteerd te worden (= ‘predictor cutoff’) kan op basis van verschillende aspecten bepaald worden. Welke van onderstaande aspecten speelt de meest directe rol bij het bepalen van de ‘predictor cutoff’?
    A. De normscores van de test
    B. De kosten van de selectieprocedure
    C. De validiteit van de selectieprocedure
    D. De omzet van de organisatie
A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q
  1. Welke van onderstaande stellingen over klinische versus statistische predictie is juist?
    A. Klinische predictie wint het van statistische predictie als de dataverzameling een interview
    bevat.
    B. Statistische predictie wint het van klinische predictie ongeacht taak, ervaring en achtergrond
    of type data.
    C. Klinische predictie bestaat uit het verzamelen van subjectieve informatie en het invoeren van
    deze informatie in een formule op basis waarvan een voorspelling gedaan wordt.
    D. Uit de meta-analyse van Grove et al. (2000) bleek dat statistische predictie het in 6-16% van
    de studies wint van klinische predictie.
A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q
  1. Welke van onderstaande stellingen over voorkeursbeleid (‘affirmative action’) is onjuist?
    A. Een voorkeursbeleid is alleen toegestaan als de achterstand van de bewuste groep binnen
    het bedrijf is aangetoond.
    B. Kandidaten uit de minderheidsgroep (op basis van geslacht, etniciteit, handicap of
    chronische ziekte) kunnen alleen voorrang krijgen bij ‘gelijke’ geschiktheid.
    C. Werkgevers zijn verplicht het voorkeursbeleid in de vacaturetekst te vermelden.
    D. Een werkgever mag gebruik maken van strikte quota bij het werven en selecteren van nieuw
    personeel om zo de achterstand van een bewuste groep terug te brengen.
A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
33. In welk land is de ‘equality’ norm het sterkst?
A. Frankrijk
B. Zweden
C. Verenigde Staten
D. Nederland
A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q
  1. In welke van onderstaande situaties is er sprake van ‘adverse impact’?
    A. 50 mannen en 10 vrouwen solliciteren voor een functie. Er worden 10 mannen en 2 vrouwen
    aangenomen.
    B. 50 mannen en 20 vrouwen solliciteren voor een functie. Er worden 5 mannen en 2 vrouwen
    aangenomen.
    C. 50 mannen en 50 vrouwen solliciteren voor een functie. Er worden 10 mannen en 5 vrouwen
    aangenomen.
    D. 50 mannen en 50 vrouwen solliciteren voor een functie. Er worden 25 mannen en 22
    vrouwen aangenomen.
A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
  1. Welke van de volgende beweringen is geen voorbeeld van een halo-effect?
    A. De beoordelaar gelooft dat één dimensie de kern van het werk is.
    B. De beoordelaar onderschrijft de unitaristische visie (‘unitary view’) op prestatie.
    C. De beoordelaar betrekt er een prestatiegebied bij dat niet op het formulier staat.
    D. De beoordelaar is te optimistisch of pessimistisch bij het beoordelen.
A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
  1. Welke van onderstaande groepen zou je een team noemen?
    A. Een groep voetbalsupporters
    B. Een groep deelnemers aan een laboratoriumexperiment
    C. Een groep mensen in de rij achter de kassa
    D. Een groep kassamedewerkers
A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
50. Welk type teamlid is detailgericht, angstig, consciëntieus en houdt zich aan deadlines?
A. De voorzitter
B. De specialist
C. De vormer
D. De zorgdrager
A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q
  1. Wat is GEEN kritiekpunt op de teamrollenvragenlijst van Belbin?
    A. Verschillende metingen van teamrollen vertonen lage divergente validiteit.
    B. Verschillende metingen van teamrollen vertonen lage convergente validiteit.
    C. De scores op de teamrollen tussen personen zijn lastig te vergelijken.
    D. De scores op de teamrollen binnen personen zijn lastig te vergelijken.
17
Q
58. Bij de KPN worden verkoopdoelen gesteld voor verkopers. Iedere keer als een doel gehaald wordt krijgt de betreffende medewerker een bonus. Welk type beloning is dit?
A. ‘Intermittent’
B. ‘Contingent’
C. ‘Terminal’
D. ‘Continuous’
18
Q
  1. Welke van de volgende uitspraken over de ‘goal setting theory’ is onjuist?
    A. Als een doel erg moeilijk is, zou een medewerker beloond moeten worden naar rato van
    hetgeen hij wel gehaald heeft.
    B. Als je moet samenwerken om een doel te halen, zijn groepsdoelen geschikter dan individuele
    doelen.
    C. Procesdoelen zijn geschikt voor complexe taken.
    D. Als er hoge kwantitatieve doelen worden gesteld, gaat de kwaliteit van het werk ook
    omhoog.