Ontwikkelingspsychologie Flashcards

(133 cards)

1
Q

Wat zijn de basisvragen van verschillende theorieën?

A
  1. Ontwikkeling continu of discontinu?
  2. één verloop van ontwikkeling of meerdere?
  3. erfelijkheid of milieu belangrijkst?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn de kenmerken van een continu perspectief?

A
  • kwantitatieve verandering
  • graduele verandering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat zijn de kenmerken van een discontinu perspectief

A
  • kwalitatieve verandering
  • abrupte verandering
  • principe van stadia
  • veranderingen begin > veranderingen einde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat zijn de kenmerken van een unidirectioneel traject?

A
  • zelfde sequentie van ontwikkeling
  • universeel
  • unidirectioneel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat zijn de kenmerken van meerdere trajecten?

A
  • vertakken verschillende levenslopen
  • afhankelijk van nature/nurture
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat zijn de kenmerken van een nature-visie?

A
  • ontwikkeling als endogeen proces
  • stabiliteit & belang erfelijkheid
  • omgeving belangrijk bij vroege ervaring
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn de kenmerken van een nurture-visie?

A
  • ontwikkeling als exogeen proces
  • plasticiteit
  • omgeving belangrijk doorheen hele leven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat zijn de basisassumpties van het levensloopperspectief?

A

ontwikkeling is…
* levenslang
* multidimensioneel & multidirectioneel
* plastisch
* beïnvloed door vele krachten in interactie met elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

welke factoren zijn belangrijk bij veerkracht?

A
  • persoonlijke eigenschappen
  • warme relaties met ouders
  • sociale steun buiten gezin
  • steun door bredere gemeenschap en aangeboden mogelijkheden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

welke invloeden moeten we meerekenen bij het levensloopperspectief?

A
  • normatieve invloeden (leeftijdsgebonden of geschiedenisgebonden)
  • niet-normatieve invloeden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat zijn, volgens de psychoanalyse, de drie structuren van de menselijke geest en wat doen ze?

A
  • id = bron biologische basisbehoeften en verlangens
  • ego = bewuste en rationele kant van mens
  • superego = geweten, regels van maatschappij volgen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

welke aanpassingen doet Erikson aan de psychoanalyse?

A
  • nadruk op sociale interactie
  • seksuele ontwikkeling minder centraal
  • aandacht voor volwassenheid → 3 extra fasen
  • ego = bemiddelaar (↔ strijd)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat zijn de kenmerken van de leertheorie?

A
  • conditionering (klassiek & operant)
  • observatie & focus op gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat zijn de kenmerken van de cognitieve ontwikkelingstheorie (van Piaget)?

A
  • adaptatie
  • handelen = kennis
  • 4 stadia
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

welke vier stadia zien we in de cognitieve ontwikkelingstheorie (van Piaget)?

A
  1. sensomotorisch
  2. pre-operationeel
  3. concreet operationeel
  4. formeel operationeel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat zijn de kenmerken van de informatieverwerkingstheorie?

A
  • computermetafoor
  • cognitieve ontwikkeling in deelcomponenten & diagrammen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat zijn de kenmerken van de ethologie?

A
  • invloed genetische erfenis
  • focus adaptieve waarde gedrag (ontogenese & fylogenese)
  • instincten en reactieschema’s
  • imprinting
  • kritische & sensitieve periode
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat zijn de kenmerken van de socioculturele theorie?

A
  • focus op cultuur & overdragen ervan
  • probleemoplossende interacties
  • cognitieve ontwikkeling afhankelijk van omgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat zijn de kenmerken van de ecologische theorie?

A
  • mens binnen systeem
  • verschillende systemen
  • biologische & sociale factoren spelen mee
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

beantwoord de drie basisvragen in termen van de psychoanalyse:

A
  • discontinu
  • normatief traject
  • nature & nurture
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

beantwoord de drie basisvragen in termen van de leertheorie:

A
  • continu
  • vele trajecten
  • nurture
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

beantwoord de drie basisvragen in termen van Piaget:

A
  • discontinu
  • normatief traject
  • nature & nurture
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

beantwoord de drie basisvragen in termen van de informatieverwerkingstheorie:

A
  • continu
  • normatief traject
  • nature & nurture
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

beantwoord de drie basisvragen in termen van de ethologie:

A
  • continu & discontinu
  • normatief traject
  • nature & nurture
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
beantwoord de drie basisvragen in termen van de socioculturele theorie:
* continu * vele trajecten * nature & nurture
26
beantwoord de drie basisvragen in termen van de ecologische systeembenadering:
* *geen explicitie definitie* * vele trajecten * nature & nurture
27
welke verschillende onderzoeksmethoden kennen we?
* systematische observatie (naturalistisch of gestructureerd) * zelfrapportering (klinisch interview of gestructureerd interview/vragenlijst) * gevalsstudie * etnografie
28
welke verschillende onderzoeksdesigns kennen we?
* correlationeel onderzoeksdesign * experimenteel onderzoeksdesign * labo-experiment * veld-experiment * natruulijk experiment
29
welke onderzoeksdesigns, gericht op ontwikkeling, kennen we?
* longitudinaal onderzoek * cross-sectioneel onderzoek * sequentieel onderzoek
30
welke omgevingscontexten spelen mee in de ontwikkeling?
* gezin (direct of indirect) * buurt * cultuur
31
wat zijn de kenmerken van een relatieve bijdrage?
= erfelijkheid en omgeving interindividuele verschillen? * heritability * environmentality * 4 methodes genetisch determinisme
32
wat zijn de kenmerken van een dynamisch samenspel?
= in welke mate interactie erfelijkheid en omgeving? * gen-omgeving interactie (2 modellen) * kanalisatie * gen-omgeving correlatie * omgevingsinvloeden op gen-expressie
33
welke fases kent de prenatale ontwikkeling
1. zygote 2. embryo 3. foetus
34
wat zijn de kenmerken van de periode van de zygote?
* bevruchting & innesteling * blastocyst met binnen- en buitenlaag * ontwikkeling placenta
35
wat zijn de kenmerken van de periode van het embryo?
* embryoblast met 3 cellagen * hart begint bloed te pompen * hersenen, ruggengraat, spijsverterings... begint te ontwikkelen * daarna groei en gestrekte positie
36
wat zijn de kenmerken van de periode van de foetus?
* snelle groei & afwerking * meeste hersenneuronen gevormd * vanaf 3e trimester levensvatbaarheid
37
welke teratogenen kennen we?
* drugs/medicijnen * tabak * alcohol * straling * vervuiling * infectieziektes
38
welke kenmerken van de moeder kunnen invloed hebben op de ontwikkeling?
* voeding * emotionele stress * Rhesus-factor incompatibiliteit * leeftijd
39
wat zijn de kenmerken van een geboorte?
* intensief voor moeder en baby * baby adaptief aan omgeving * APGAR score
40
wat zijn de kenmerken voor een preterme baby?
* geboren voor geplande datum (>3w) * gewicht op verwachte niveau
41
wat zijn de kenmerken voor een te kleine baby?
* op tijd of te vroeg geboren * geboortegewicht op te laag niveau
42
welke complicaties brengt prematuriteit mee?
* grotere kans op ernstige problemen/sterfte * complicaties in ouder-kind relatie * achterstand kind kan blijven aanslepen
43
wat zijn belangrijke aspecten tijdens de neonatale ontwikkeling?
* reflexen * arousaltoestanden * sensorische capaciteiten * gedragsevaluatie (pasgeborenen)
44
wat is volgens Erikson belangrijk, tijdens de eerste twee levensjaren, voor de emotionele en sociale ontwikkeling?
1j → kwaliteit ouder-kind relatie + sensitieve zorg 2j → gepaste begeleiding & redelijke keuzes + geen te sterke controle of kritiek
45
wat is belangrijk bij de basisemotie geluk?
* glimlach vanaf geboorte * later sociale glimlach * nog later lachen
46
wat is belangrijk bij de basisemoties woede en droefheid?
* algemene distress vanaf geboorte * later woede * droefheid minder frequent
47
wat is belangrijk bij de basisemotie angst?
* eerste angsten voor 6m * later vreemdenangst
48
welke twee concepten kennen we bij het begrijpen van emoties van anderen bij baby's?
* emotionele besmetting * social referencing * *geven van emotionele signalen aan derden*
49
wat is het belang van zelfbewuste emoties bij baby's?
* worden zich bewust van zichzelf * versterken gevoel eigen zelf te zijn * belangrijke rol in gedragingen rond prestaties & moraliteit
50
wat is het belang van emotionele zelfregulatie bij baby's?
* emotionele toestand onder controle krijgen * capaciteit aandachtsshifting * emotionele cues begrijpen en aanvoelen * toevoeging woordenschat = mogelijkheid over gevoelens te spreken
51
welke types kennen we in de structuurindeling van temperament
* gemakkelijk * moeilijk * slow-to-warm-up * niet geclassificeerd
52
waarvoor zorgt zelfregulatie in de classificatie van Mary Rothbart?
effortful control = * efficiëntie aandacht shiften * omgang met impullsen * onderdrukken dominante respons * regulatie negatieve emoties * aangepast gedrag stellen
52
waarvoor zorgt reactiviteit in de classificatie van Mary Rothbart?
* activiteitsniveau * aandacht & volharding * angstige distress * geïrriteerde distress * positief affect
53
wat is typisch voor een baby die qua temperament als 'gemakkelijk' gezien wordt?
* snel tot regelmatige gewoonten * meestal opgewekt * past zich aan nieuwe ervaring aan
54
wat is typisch voor een baby die qua temperament als 'moeilijk' gezien wordt?
* onregelmatig in dagelijkse gewoonten * reageert negatief en intens * past zich traag aan nieuwe ervaringen aan
55
wat is typisch voor een baby die qua temperament als 'slow-to-warm-up' gezien wordt?
* niet actief * reageert weinig intens op omgeving + negatieve stemming * past zich traag aan nieuwe ervaringen aan
56
wat is typisch voor een baby die qua temperament als 'niet-geclassificeerd' gezien wordt?
* vertonen unieke combinatie van temperamentskenmerken
57
wat zijn de kenmerken van het Goodness-of-fit model?
* rekening houdend met opvoeding waarin temperament van kind erkend wordt = fit * opvoeding aangepast aan functioneren van kind & effortful control * verklaart waarom moeilijke kinderen problemen hebben * hangt af van culturele waarden
58
wat is de definitie van gehechtheid?
* sterke, affectieve band met bijzondere mensen * zorgt voor plezier en vreugde als we met hen omgaan * zorgt voor troost (door hun nabijheid) bij stress
59
welke fases zijn er in gehechtheid volgens de ethologische theorie?
1. nog geen gehechtheid 2. beginnende gehechtheid 3. duidelijke gehechtheid 4. ontstaan wederkerige relatie
60
onder welke 4 principes kunnen we gehechtheid meten?
* veilig → veilige haven & veilige basis * vermijdend → geen veilige haven * afwerend-ambivalent → geen veilige basis * gedesorganiseerd → geen veilige haven & geen veilige basis
61
wat zijn de determinanten tijdens de ontwikkeling van gehechtheid?
* beschikbaarheid zorgfiguur * kwaliteit opvoeding * kenmerken van het kind * kenmerken van de ouders
62
welke aspecten spelen mee tijdens de ontwikkeling van het zelf?
* zelfbewustzijn * zelfcategorisatie * zelfcontrole
63
welke twee aspecten belicht Erikson in de ontwikkeling in de vroege kindertijd?
initiatief & schuld
64
welke twee aspecten zijn belangrijk bij de ontwikkeling van het zelf in de vroege kindertijd?
zelfconcept & zelfwaardering
65
wat zijn de gevolgen van het begrijpen van emoties in de vroege kindertijd
* woordenschat rond emoties breidt uit * vermogen om gevoelens van anderen te interpreteren, voorspellen en veranderen * toenemende kennis rond emoties
66
welke strategieën gebruiken kleuters om hun emoties zelf te reguleren
* input beperken * tegen zichzelf praten * doelstellingen aanpassen
67
wat is de band tussen zelfbewuste emoties en zelfwaardering?
fierheid → positieve zelfwaarde schaamte & schuld → negatieve zelfwaarde
68
hoe beïnvloedt feedback de zelfbewuste emoties van een kleuter?
persoonsgerichte feedback → zelfbewuste emoties taakgerichte feedback → minder zelfbewuste emoties
69
welke vaardigheden kunnen kleuters aanwerven doordat hun empathie stijgt?
* perspectief innemen * empathische zorg of sympathie * persoonlijk ongemak
70
welke soorten sociabiliteit & spel zien we bij kleuters?
* niet-sociale activiteit * parallel-spel * sociale interactie
71
welke 3 spelcategorieën kunnen we afleiden op basis van cognitieve rijpheid?
* functioneel spel * constructief spel * make-believe play
72
welke aspecten, buiten sociabiliteit & spel, hebben nog invloed op de relaties van kleuters en hun leeftijdsgenoten
* eerste vriendschappen * indirecte invloed ouders * directe invloed ouders
73
wat is het belangrijkste aspect van de psychoanalyse rond moraliteit bij kleuters en wat zijn de gevolgen hiervan?
inductieve opvoeding * info rond normen gebruiken in latere situaties * empathie en sympathie aanmoedigen, meer prosociaal gedrag * redenen om gedrag te veranderen, vinden normen zinvol
74
op welke aspecten focust de sociale leertheorie rond moraliteit bij kleuters?
* model-leren van gepast gedrag * straffen door ouders * alternatieven voor lichamelijke straffen
75
welke standaarden kennen we in het cognitief ontwikkelingsperspectief rond moraliteit bij kleuters?
* morele regels * sociale conventies * private keuzes
76
welke opvoedingsstijlen kunnen we onderscheiden?
* democratische stijl * autoritaire stijl * toegeeflijke stijl * niet-betrokken stijl
76
welke vormen van agressie ontwikkelen kleuters (moraliteit)?
* instrumentele/proactieve agressie * vijandige/reactieve agressie * fysieke agressie * verbale agressie * relationele agressie
77
wat zijn de kenmerken van een democratische opvoedinsstijl?
* hoge aanvaarding * hoge betrokkenheid * gedragscontrole aangepast aan het kind * autonomie aangepast aan het kind * ouder als model * controle geïnternaliseerd * steun beschermt tegen negatieve effecten * cyclus brave kinderen
78
wat zijn de kenmerken van een autoritaire opvoedinsstijl?
* lage aanvaarding * lage betrokkenheid * hoge gedragscontrole * lage autonomie * negatieve effecten op kind * mogelijks psychologische controle van ouders
79
wat zijn de kenmerken van een toegeeflijke opvoedinsstijl?
* hoge aanvaarding * lage betrokkenheid * lage gedragscontrole * hoge autonomie * negatieve effecten * ouders geloven niet in eigen kunnen
80
wat zijn de kenmerken van een niet-betrokken opvoedinsstijl?
* lage aanvaarding * lage betrokkenheid * lage gedragscontrole * onverschillig tegenover autonomie * extreem = verwaarlozing * negatieve effecten
81
welke twee aspecten belicht Erikson in de ontwikkeling in de lagere schooltijd?
vlijt & inferioriteit
82
wat zijn mogelijkse gevolgen van de interactie tussen vlijt en inferioriteit (lagere schooltijd)?
* positief en realistisch zelfconcept * fierheid bij behalen van resultaat * morele verantwoordelijkheid * coöperativiteit met peers
83
wat zijn de kenmerken van ontwikkeling van het zelfconcept in lagere schooltijd?
* meer verfijnd en uitgebreid * veranderingen in structuur & inhoud * zorgen voor capaciteit te infereren wat andere denken over hen * kunnen verwachtingen internaliseren
84
welke aspecten hebben een invloed op de zelfwaardering tijdens lagere schooltijd?
* feedback * sociale vergelijking * sociale media → kijk op uiterlijk * opvoedingsstijl * aanmoedigen & bereiken realistische doelen * causale attributies
85
wat is de verhouding tussen een meesterschapsattributie en falen & succes?
falen = door gebrek aan inspanning succes = door inzet & capaciteit ~ vlijt
86
wat is de verhouding tussen een aangeleerde hulpeloosheid en falen & succes
falen = door gebrek aan capaciteit succes = door geluk & toeval ~ inferioriteit
87
welke aspecten hebben welke invloeden op de ontwikkeling van emoties in lagere schooltijd?
* zelfbewuste emoties = schuld, fierheid & schaamte → aanwezigheid volwassene niet langer nodig * emotiebegrip → emoties zelf verklaren + perspectiefinname * emotionele zelfregulatie → self-efficacy + copingstrategieën
88
wat zijn de gevolgen van morele ontwikkeling in de lagere schooltijd?
* toenemend sociaal begrip * toenemende capaciteit van perspectiefinname * sociale afspraken met duidelijk doel * begrip van individuele rechten
89
welke aspecten hebben invloed op de relaties met leeftijdsgenoten in lagere schooltijd?
* peer groepen * vriendschappen * aanvaarding door leeftijdsgenoten
90
welke categorieën kunnen we onderscheiden in de aanvaarding van leeftijdsgenoten in lagere schooltijd?
* populaire kinderen (prosociaal of antisociaal) * verworpen kinderen (agressief of teruggetrokken) * controversiële kinderen * genegeerde kinderen
91
welke familiale aspecten hebben invloed op de ontwikkeling in lagere schooltijd?
* ouder-kind relaties * broers & zussen * echtscheidingen
92
wat kunnen we zeggen over zelfconcept en -waardering tijdens adolescentie?
zelfconcept = beschrijvend cognitief zelfwaardering = waarderend evaluatief (positief of negatief)
93
welke aspecten uit vorige fasen hebben volgens Erikson invloed op identiteitsontwikkeling bij adolescenten? welke komen er bij?
* basisvertrouwen ↔ wantrouwen * autonomie ↔ schaamte * initiatief ↔ schuld * vlijt ↔ inferioriteit ``` + identiteitssynthese ↔ identiteitsverwarring ```
94
welke twee identiteitsdimensies onderscheidt Marcia in ontwikkeling in adolescentie?
binding & exploratie
95
welke identiteitsstatussen onderscheidt Marcia in ontwikkeling in adolescentie?
* achievement * foreclosure * moratorium * diffusion
96
welke niveau's en stadia onderscheidt Kohlberg in morele ontwikkeling in adolescentie?
`preconventioneel niveau` * stadium 1 = straf & gehoorzaamheid * stadium 2 = instrumentele gerichtheid `conventioneel niveau` * stadium 3 = interpersoonlijke samenwerking * stadium 4 = behouden grotere sociale orde `post-conventioneel niveau` * stadium 5 = sociaal contract * stadium 6 = universele ethische principes
97
welke 4 aspecten werden bestudeerd in de verhouding tussen relaties met ouders (samenhangend met opvoedingsstijl) en controle & aanvaarding in adolescentie?
* alcoholgebruik * sigarettengebruik * deviant gedrag * internaliserende symptomen
98
welke aspecten hebben invloed op relaties met leeftijdsgenoten in adolescentie?
* goede/intieme vriendschappen * cliques & crowds * conformiteit met peers * dating
99
wat zijn de meest voorkomende problemen in de ontwikkeling bij adolescenten?
* depressie * suïcide * delinquentie → internaliserend of externaliserend
100
# ** welke veranderingen in lichaamsgrootte zien we tijdens de lichamelijke ontwikkeling van de baby?
* toename lichaamslengte en gewicht * niet alle lichaamsdelen groeien even snel * spier/vet verhouding verandert
101
# ** welke individuele groepsverschillen kunnen we onderscheiden tijdens de lichamelijke ontwikkeling van de baby?
* geslachtsverschillen * etnische verschillen * erfelijkheid
102
# ** welke groeiprincipes zien we bij de verandering in lichaamsproporties tijdens de lichamelijke ontwikkeling van de baby?
* cefalocaudaal principe = boven naar beneden * proximodistaal principe = centrum naar buiten * hiërarchische integratie = eenvoudig naar complex * onafhankelijkheid systemen = verschillende systemen, verschillend groeitempo
103
# ** welke aspecten zien we bij de rol van voeding op de lichamelijke ontwikkeling van een baby
* macrosomie * borstvoeding vs flesvoeding * langdurige extreme ondervoeding * marasme * kwashiorkor
104
# ** welke aspecten zien we tijdens bij de hersenontwikkeling tijdens de lichamelijke ontwikkeling van een baby
* neuronen gevormd in prenatale periode * neuronen hebben stimulatie nodig * hersenvolume neemt toe door myelinisatie * groei cerebrale cortex * lateralisatie & plasticiteit * experience expectant ↔ experience dependant * invloed (on)voldoende slaap
105
# ** welke aspecten zien we bij de motorische ontwikkeling tijdens de lichamelijke ontwikkeling van een baby
* aanwezige reflexen (kunnen verdwijnen) * grove motoriek → van liggen tot lopen * fijne motoriek → van grijpen tot schrijven ## Footnote vb reflexen: zoekreflex, stapreflex, zwemreflex, moro-reflex, Babinski-reflex, schrikreflex, knipreflex, zuigreflex, kokhalsreflex ...
106
# ** welke aspecten zien we bij de zintuiglijke ontwikkeling tijdens de lichamelijke ontwikkeling van een baby
* zicht eerst vrij slecht * vooruitgang diepteperceptie * patroonperceptie * gelaatsperceptie * gehoor al direct vrij goed * reuk- en smaakzin al direct vrij goed * voorkeur zoete smaken * tastzin al direct vrij goed * vanaf geboorte al pijnperceptie
107
# ** welke aspecten zien we bij de lichamelijke ontwikkeling tijdens de lichamelijke ontwikkeling van een peuter/kleuter
* lichaamsvorm verandert * tandenwissel * rigide eetvoorkeuren
108
# ** welke aspecten zien we bij de hersenontwikkeling tijdens de lichamelijke ontwikkeling van een peuter/kleuter
* hersenen groeien sneller dan recht van lichaam * synaptic pruning door overproductie * myelinisatie * verdere lateralisatie * snelle ontwikkeling linkerhemisfeer * links- en rechtshandigheid
109
# ** welke aspecten zien we bij de motorische ontwikkeling tijdens de lichamelijke ontwikkeling van een peuter/kleuter
* grove motoriek → enorme vooruitgang * fijne motoriek → toename * zelfredzaamheid * zindelijkheid
110
# ** welke bedreigingen voor fysieke ontwikkeling zien we tijdens de lichamelijke ontwikkeling van een peuter/kleuter
* ondervoeding of overvoeding * slaapproblemen * ziektes en ongevallen
111
# ** welke aspecten zien we bij de lichamelijke groei tijdens de lichamelijke ontwikkeling van een lagere schoolkind
* rustige periode lichaamsgroei * toename flexibiliteit * groeipijnen * tandenwissel
112
# ** welke aspecten zien we bij de motorische ontwikkeling tijdens de lichamelijke ontwikkeling van een lagere schoolkind
* grove motoriek → nieuwe vaaridgheden * fijne motoriek → nieuwe vaardigheden * vooruitgang hersenontwikkeling
113
# ** welke bedreigingen voor fysieke ontwikkeling zien we tijdens de lichamelijke ontwikkeling van een lagere schoolkind
* psychosomatische klachten * pesten
114
# ** welke aspecten zien we bij de puberteit tijdens de lichamelijke ontwikkeling van een adolescent
* hormonale veranderingen * groeispurten * toename grove motoriek * seksuele rijping * toename hersenontwikkeling * veranderingen in slaappatroon
115
# ** welke psychologische impact zien we tijdens de lichamelijke ontwikkeling van een adolescent
* humeurigheid * ouder-kind conflict * verschil early vs late developers
116
# ** welke bedreigingen voor fysieke ontwikkeling zien we tijdens de lichamelijke ontwikkeling van een adolescent
* middelengebruik * sociale media * cyberpesten
116
# ** welke concepten kennen we in de theorie van Piaget tijdens de cognitieve ontwikkeling
* stadia van ontwikkeling * cognitieve schema's * adaptatie * organisatie
117
# ** welke concepten kennen we in de informatieverwerkingstheorie tijdens de cognitieve ontwikkeling
* algemeen model (3 geheugens) * central executive * cognitieve vooruitgang
118
# ** welke concepten kennen we in de taalontwikkeling tijdens de cognitieve ontwikkeling
* leertheorie → door modellering * nativistische theorie → genetisch bepaald * interactionele theorie → combinatie genetische aanleg & omgeving * onderscheiding van fasen in taalontwikkeling
119
# ** welke aspecten zien we bij de theorie van Piaget tijdens de cognitieve ontwikkeling van een baby
= sensorimotorisch stadium * inoefenen van aangeboren reflexen * primaire circulaire reacties * secundaire circulaire reacties * coördinatie secundaire circulaire reacties * tertiatire circulaire reacties * het begin van denken
120
# ** welke aspecten zien we bij de informatieverwerkingstheorie tijdens de cognitieve ontwikkeling van een baby
* executieve functies → aandacht * geheugen betert * categorisatie
121
# ** welke aspecten zien we bij de taalontwikkeling tijdens de cognitieve ontwikkeling van een baby
* prelinguistische fase → geen spraak * eenwoordfase → eerste woorden + over- en onderextensie * twee- en meerwoordfase → combinatie woorden + betekenis
122
# ** welke aspecten zien we bij de theorie van Piaget tijdens de cognitieve ontwikkeling van een peuter/kleuter
= pre-operationeel stadium * mentale representaties * fantasiespel * symbool-realiteit * intuïtief denken
123
# ** welke aspecten zien we bij de informatieverwerkingstheorie tijdens de cognitieve ontwikkeling van een peuter/kleuter
* executieve functies → algemene vooruitgang * geheugen betert + episodisch & autobiografisch geheugen * geletterdheid * getalbegrip
124
# ** welke aspecten zien we bij de taalontwikkeling tijdens de cognitieve ontwikkeling van een peuter/kleuter
* differentiatiefase * uitbreiding woordenschat * pragmatiek
125
# ** welke aspecten zien we bij de theorie van Piaget tijdens de cognitieve ontwikkeling van een lagere schoolkind
= concreet-operiationeel stadium * conservatie * classificatie * seriatie * spatiaal redeneren
126
# ** welke aspecten zien we bij de informatieverwerkingstheorie tijdens de cognitieve ontwikkeling van een lagere schoolkind
* executieve functies → maturatie + cognitieve zelfregulatie * geheugen betert + geheugenstrategieën
127
# ** welke aspecten zien we bij de taalontwikkeling tijdens de cognitieve ontwikkeling van een lagere schoolkind
* voltooiingsfase * meertaligheid
128
# ** welke aspecten zien we bij de theorie van Piaget tijdens de cognitieve ontwikkeling van een adolescent
= formeel-operationeel stadium * hypothetisch-deductief redeneren * propositioneel redeneren
129
# ** welke aspecten zien we bij de informatieverwerkingstheorie tijdens de cognitieve ontwikkeling van een adolescent
* executieve functies → algemene vooruitgang * wetenschappelijk redeneren
130
# ** welke gevolgen van cognitieve veranderingen zien we tijdens de cognitieve ontwikkeling van een adolescent
* zelfbewustzijn en zelfgerichtheid → imaginair publiek + persoonlijke legende * idealisme & kritisch zijn * beslissingen nemen = lastig