Oog Flashcards

(454 cards)

1
Q

Wat is het netvlies (retina)?

A

Onderdeel van het centraal zenuwstelsel (diencephalon), bestaande uit meerdere lagen die licht verwerken. Het is geen simpele lichtsensor zoals een camera, maar een actief verwerkingssysteem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Uit welke 5 lagen bestaat de retina?

A

3 nucleaire lagen (fotoreceptoren, bipolaire en ganglioncellen) en 2 plexiforme lagen (synapsen tussen de cellen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar bevinden zich de staafjes en kegeltjes in de retina?

A

Staafjes bevinden zich perifeer en zijn gevoelig voor zwak licht; kegeltjes bevinden zich centraal (vooral in de fovea) en zijn verantwoordelijk voor kleur- en detailwaarneming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de twee hoofdsystemen in de retina?

A

Het directe signaalsysteem (rechtstreeks signaal via fotoreceptoren → bipolaire cellen → ganglioncellen) en het laterale integratiesysteem (horizontale en amacriene cellen die signalen moduleren).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke onderdelen vormen een visueel pigment?

A

Opsine (bepaalt golflengtegevoeligheid) en retinal (zorgt voor fotochemische reactie bij lichtinval).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is rodopsine?

A

Het fotopigment van staafjes, maximaal gevoelig bij 496 nm (blauw licht), geen kleurperceptie mogelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke types kegeltjes bestaan er en waarvoor zijn ze gevoelig?

A

S-kegels (426 nm, blauw), M-kegels (530 nm, groen), L-kegels (557 nm, rood). Samen dekken ze het zichtbare kleurenspectrum.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat gebeurt er met de fotoreceptor bij lichtinval?

A

De cel hyperpolariseert (Na⁺ en Ca²⁺ kanalen sluiten), glutamaat-afgifte daalt, wat leidt tot signaalverwerking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is dark current in fotoreceptoren?

A

In het donker blijven Na⁺ en Ca²⁺ kanalen open, wat leidt tot depolarisatie en continue afgifte van glutamaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de functie van horizontale cellen?

A

Ze integreren signalen van meerdere fotoreceptoren en creëren ‘surround’-effecten in receptieve velden van bipolaire cellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de functies van bipolaire cellen?

A

Ze verbinden fotoreceptoren met ganglioncellen, hebben center-surround receptieve velden en werken met graduele potentialen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het verschil tussen midget en diffuse bipolaire cellen?

A

Midget: hoge spatiële resolutie, kleurwaarneming; Diffuse: lage resolutie, geen kleurwaarneming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat doen ON- en OFF-bipolaire cellen?

A

ON-cellen reageren op licht in het centrum; OFF-cellen op donkerte. Ze vormen de basis voor contrastdetectie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe zijn staafjes verbonden in het retinale circuit?

A

Alleen via ON-bipolaire cellen en amacriene cellen naar ganglioncellen, zonder directe verbinding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de functie van amacriene cellen?

A

Ze schakelen tussen bipolaire cellen (met staafjes) en ganglioncellen. Reageren bij verandering (licht aan/uit).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de rol van ganglioncellen?

A

Zij zetten de verzamelde informatie om in actiepotentialen en sturen die via de nervus opticus naar de hersenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn melanopsine-ganglioncellen?

A

Fotosensitieve ganglioncellen die direct op licht reageren. Betrokken bij fysiologische functies zoals pupilreflex en dag-nachtritme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de functie van het retinale pigmentepitheel (RPE)?

A

Fagocytose van gebruikte fotoreceptorschijven, aanvoer vitamine A en absorptie van ongebruikt licht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is een ERG (Electroretinogram)?

A

Een klinische techniek die elektrische activiteit van retina meet om functiestoornissen te detecteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is kleur in visuele perceptie?

A

Een combinatie van golflengte (hue), saturatie (kleurzuiverheid) en helderheid (luminantie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn de drie soorten dichromatie?

A

Protanopie (rood), deuteranopie (groen), tritanopie (blauw): elk ontbreekt één fotopigment.

Bij protanopen is de luminantiefunctie verschoven naar kortere golflengtes. Hierdoor zien zij bepaalde golflengtes niet (bijv. rode laserpunt van 660 nm, remlichten).  Protanopen lijkt alles donkerder door verschuiving van de luminantie curve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is het verschil tussen dichromaten en anomale trichromaten?

A

Dichromaten missen een fotopigment; anomale trichromaten hebben verschoven absorptiecurves van een pigment.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat toont de Ishihara-test aan?

A

Kleurenzienstoornissen door het gebruik van cijfers op een confusielijn, die onzichtbaar zijn voor dichromaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is contrastgevoeligheid?

A

Het vermogen om verschillen in luminantie (lichtintensiteit) waar te nemen – essentieel voor vormwaarneming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat is ruimtelijke contrastgevoeligheid?
Gevoeligheid voor contrasten bij verschillende objectgroottes (spatiële frequenties).
26
Welke drie retino-corticale verbindingen bestaan er?
Via corpus geniculatum laterale (visuele analyse), colliculus superior (motoriek), pretectale kernen (pupilreactie).
27
Wat is de retinotopische projectie?
Bovenste gezichtsveld → inferieure retina → boven V1; onderste gezichtsveld → superieure retina → onder V1. ## Footnote - Bovenste gezichtsveldhelft projecteert op inferieure retina - Onderste gezichtsveldhelft op de superieure retina - Nasale retinale vezels kruisen in het chiasma opticum -> inferonasale vezels via contralaterale n. opticus (Wilbrand’s knee, discussie of altijd zo is) - Temporale vezels kruisen niet - Rechtergezichsveldhelft wordt in de linker hemisfeer gepresenteerd - Linkergezichsveldhelft wordt in de rechter hemisfeer gepresenteerd - Beeld wordt omgekeerd op het netvlies geprojecteerd - Visuele cortex ligt aan de binnenkant van de occipitale cortex
28
Welke informatie verwerken parvo- en magnocellulaire systemen?
Parvo: detail en kleur; Magno: contrast en beweging.
29
Wat gebeurt er in V1 (primaire visuele cortex)?
Eerste bewuste verwerking van visuele input, met sterke retinotopische organisatie (area 17).
30
Welke aandoeningen bestaan er van V1?
o Anton syndroom: ontkenning van blindheid (anosognosie) o Blindsight: onbewuste, rudimentaire waarneming in een blind gezichtsveld (Weiskrantz, 1974) o Riddoch fenomeen: stato-kinetische dissociatie, bewegingsperceptie in een blind veld o Visuele ataxie: evenwichtsverlies waarbij patiënten het gevoel hebben naar de blinde gezichtsveldhelft te vallen
31
Wat zijn de ventrale en dorsale visuele routes?
Ventraal (wat): vorm/kleurherkenning; Dorsaal (waar): ruimtelijke oriëntatie en aandacht.
32
Wat is visuele agnosie?
Onvermogen om objecten visueel te herkennen ondanks intact gezichtsvermogen. | Probleem V4 - Ventrale route ## Footnote o Agnosie = object niet meer herkennen als je het ziet (wel door horen, voelen, …) => want disconnectie tussen visuele verwerkingsgebieden onderling in de temporale cortex
33
Wat is CVI (Cerebrale Visuele Inperking)?
Verwerkingsprobleem in het brein met intact oog: leidt tot problemen met visuele waarneming en motoriek. | Probleem 'waar'-route - V5 - occipitoparitiaal ## Footnote CVI = cerebrale visuele imperking  problemen met de verwerking van de visuele informatie  problemen met de ruimtelijke perceptie  gaan moeilijk kunnen inschatten waar iets ligt, kunnen hand ook niet goed aanpassen en gaan naast dingen grijpen
34
Welke aandoeningen zijn er bij V4 problemen/letsel?
Wat is cerebrale achromatopsie? Kleurperceptie-verlies door schade aan de ventromediale occipitale cortex. ## Footnote - V4  perceptie van kleur o Hier letsel in de rechterhemisfeer  dan zie je grijs in de linkergezichtsveld + andere oog kleurzien o Cerebrale achromatopsie = verlies van kleurperceptie door schade aan de ventromediale occipitale cortex o Bilateraal infarct a cerebri posterior o Superieure homonieme quadranopsie, prosopagnosie, topografische agnosie, object agnosie, alexie, stoornissen in het visueel geheugen.
35
Welke aandoeningen zijn er bij V5 problemen?
Wat is akinetopsie? Verlies van bewegingsperceptie ondanks intacte kleur- en vormwaarneming, bij V5-laesie. ## Footnote o Hier letsel in de rechterhemisfeer --> dan kan je geen beweging waarnemen in de linkergezichtshelft o Akinetopsie = verlies van bewegingsperceptie bij behoud van andere visuele modaliteiten zoals vorm, kleur en textuur. o Bilaterale letsels van de ventrolaterale occiputale gyri (V5) o Als er een auto voorbijrijdt, zien ze het als schokjes, geen vloeiende beweging o Vb koffie inschenken => kopje was leeg, kopje vol
36
Wat zijn confusielijnen?
Lijnen in kleurdiagrammen waarop dichromaten geen verschil zien tussen kleuren, gebruikt in kleurentest.
37
Wat zijn de belangrijkste types allergieën aan de ogen?
Hooikoorts (seizoensgebonden), perenniale allergie (heel het jaar), vernale keratoconjunctivitis en atopische keratoconjunctivitis.
38
Wat is een belangrijk symptoom bij allergische conjunctivitis?
Jeuk. Vaak geen objectieve letsels, anamnese is essentieel.
39
Wat zijn objectieve tekenen van allergische conjunctivitis?
Waterige secretie, oedeem oogleden, chemosis (conjunctiva-oedeem), papels.
40
Wat is specifiek aan hooikoorts-conjunctivitis?
Chemosis (= een zwelling (oedeem) van het bindvlies, een slijmvlies dat de sclera van de oogbol en de binnenste zijde van de oogleden bedekt), waterige ogen, seizoensgebonden (pollen).
41
Wat is specifiek aan de perenniale vorm van allergische conjunctivitis?
Roodheid van de conjunctiva, veroorzaakt door huisstofmijt, dieren etc.
42
Wat zijn kenmerken van vernale keratoconjunctivitis?
Kinderen, giant papels onder bovenooglid, mucusslierten, keratitis, mogelijk cornea-erosie.
43
Wat is typisch aan atopische keratoconjunctivitis?
Oudere leeftijd, verlittekening conjunctiva, witte opaciteit cornea, immuunsuppressie nodig.
44
Wat zijn oorzaken van droge ogen?
Verminderde traanproductie of verhoogde verdamping; vaak door Meibomiusklierdisfunctie. ## Footnote - Aqueous deficiënt => traanklier maakt te weinig water aan o Sjogren syndroom droog oog  Primair  Secundair o Niet-Sjogren droog oog  Lacrimale deficiëntie (ouderdom)  Lacrimal gland duct obstructie (vb trachoom -> verlittekening traanafvoer kanalen)  Reflex block (bv. patiënt met herpes) => weinig stimulans om tranen aan te maken  Systemische drugs  anti-histaminica, anti-depressiva, beta-blockers, diuretica … (heel veel medicatie die ervoor zorgt) - Evaporatief (belangrijkste) o Intrinsiek  Meibomian olie deficiëntie => 90% droge ogen -> niet Lipide laag die verdamping tegen gaat  Oog niet kunnen sluiten  Weinig knipperen (bv. ziekte Van Parkinson)  Drug action (ro-)accutane (voor acne, ook droge lippen) → impact op meibomius klier kan reversieble en niet-reversiebel zijn (kan met ouderdom door andere oorzaken ernstig) o Extrinsiek  Vit A deficiëntie (bv. Eetproblemen – heel eenzijdige voeding)  Topische drug preservatieven  Contactlenzen dragen  Ocular surface disease, bv. Allergie => Zelden 1 oorzaak + kijken waarop kunnen ingrijpen
45
Wat is het verschil tussen aqueous-deficiënt en evaporatief droog oog?
Aqueous: tekort aan waterige component (traanklier). Evaporatief: verhoogde verdamping door lipide-laag stoornis.
46
Wat is de Schirmer-test?
Meet traanproductie. <5 mm na 5 min = abnormaal; diagnose Sjögren mogelijk.
47
Wat is Break Up Time (BUT)?
Tijd tot traanfilm verdampt (<10 sec = abnormaal). Test met fluoresceïne.
48
Hoe onderzoek je de Meibomiusklieren?
Zacht drukken → lipiden moeten helder uitkomen. Verstopte klieren = disfunctie.
49
Wat zijn tekenen bij droge ogen?
Branden, zandgevoel, filamenten, geen zichtbare ontsteking, punctiforme corneale letsels.
50
Wat is keratoconus?
Genetische corneadeformatie → conisch hoornvlies → licht niet goed gefocusseerd.
51
Wat zijn corneale dystrofieën?
Genetisch, bilateraal, centrale corneale aantasting zonder inflammatie of neovascularisatie. ## Footnote = Genetisch bepaalde stoornis in het metabolisme van een bepaald type cellen - Leidt tot bilateraal centrale aantasting van de cornea zonder inflammatie of neovascularisatie (geen pijn) => pt zien niet goed - 5 lagen → in elke laag kan het mislopen => naam opplakken Fuch's dystrofie
52
Wat is pingueculum?
Verdikking van conjunctiva door chronische irritatie, vooral bij ouderen.
53
Wat is pterygium en wat is het risico?
Stamceldeficiëntie, conjunctiva groeit over cornea, risico op visusverlies. UV-blootstelling is risicofactor. ## Footnote Vorm van stamceldeficiëntie - Groei over cornea  Excisie indien de visuele as wordt bedreigd  Reëel risico op recidief, specifieke manier van verwijderen nodig → vooral als veel UV blootstelling (vb surfers)
54
Wat is arcus senilis?
Lipidendepositie in cornea bij ouderen. Pathologisch bij <40j (hypercholesterolemie).
55
Wat is een conjunctivale naevus en wat zijn alarmsymptomen?
Bruine vlek. Alarm: vormverandering, bloeding, verhevenheid.
56
Wat is een conjunctivale lymfoom?
Zalmkleurige infiltratie onder conjunctiva, vaak asymptomatisch, systemisch lymfoom uitsluiten.
57
Wat is een dermoïdcyste van het oogoppervlak?
Goedaardige tumor, vaak congenitaal, excisie om esthetische redenen.
58
Wat zijn maligne conjunctivale tumoren?
Carcinoom en melanoom. Vereisen snelle diagnostiek en behandeling.
59
Wat is papiloedeem?
Onscherpe, verheven papil door verhoogde intracraniële druk.
60
Wat zijn oorzaken van papiloedeem?
Hersentumor, infectie, benigne intracraniële hypertensie.
61
Wat is papilatrofie?
Bleke papil, vaak na doorgemaakt papiloedeem. Grenzen onscherp, vaten gedilateerd.
62
Wat is een papilinfarct?
Acuut, bleke papil door afsluiting van ciliaire arterie. Kan veroorzaakt worden door arteritis temporalis.
63
Wat is een opticociliaire shunt?
Abnormale vaatanastomose op de papil door compressie, bv. bij meningeoom.
64
Wat zijn symptomen van neuritis optica?
Visusdaling, pijn bij beweging, kleurenzienstoornis, RAPD.
65
Wat is een positief RAPD?
Pupil verwijdt bij lichtinval in aangedaan oog (swinging flashlight test). | => neuritis optica (+CRAO)
66
Wat is Uhthoff-fenomeen?
Visusdaling door warmte/inspanning bij MS/neuritis optica.
67
Welke factoren verhogen kans op MS na neuritis optica?
Meerdere laesies op MRI, oligoclonale banden in liquor, HLA BT101, recidieven.
68
Wat is de eerste behandellijn bij verdenking MS?
IV methylprednisolon. Versnelt visusherstel en uitstel van MS.
69
Wat zijn symptomen van N. III uitval?
Ptosis, mydriasis, oog naar buiten gericht (exotropie), geen adductie/heffing.
70
Wat zijn alarmsymptomen bij N. III uitval?
Hoofdpijn/nekpijn → mogelijk aneurysma → urgent onderzoek nodig.
71
Wat is het verschil tussen perifere en centrale N. VII uitval?
Perifeer: hele gezichtshelft valt uit. Centraal: alleen mondhoek (door bilaterale innervatie bovenste gezicht).
72
Wat is het syndroom van Horner?
Ptosis, miosis = vernauwde pupil, anhidrose. Stoornis in sympathische zenuwbaan. ## Footnote SYNDROOM VAN HORNER - Geringe ptosis en miosis o Anisocorie o (Twee ogen hebben ook een andere kleur) - Afb: kleurverschil in iris => aangeboren - Niet aangeboren => oorzaak moet gevonden worden - In het licht o Goede pupil is vernauwd o De abnormale pupil is ook vernauwd, want de PS is intact  maar ook anisocorie  Sympathicus stoornis  Uitval n. ophtalmicus OORZAKEN VAN HORNER SYNDROOM - Uitval 1ste (hersenstam neuron) o Aandoening hersenstam, ruggenmerg - Uitval 2de (preganglionair) o Pancoast tumor long, nektrauma - Uitval 3de (postganglionair) o Carotis interna, sinus cavernosus aneurysma o Carotis dissecans => Veel zaken om snel + goed de oorzaken te achterhalen/uitsluiten
73
Wat is Adie’s pupil?
Atonische pupil, slecht reagerend op licht, vaak met peesreflexverlies.
74
Wat is oculaire myasthenie?
Wisselende ptosis (= afhangend ooglid), dubbelzien, positief op ijstest.
75
Wat is CPEO?
Chronische mitochondriale oogspierziekte → ptosis + beperkte oogbeweging.
76
Wat zijn symptomen van laesie in sinus cavernosus?
Uitval N III, IV, VI, N V1/V2, dubbelzien, oftalmoplegie (= verlamming oogspieren).
77
Wat is Tolosa-Hunt syndroom?
Idiopathische granulomateuze ontsteking van de sinus cavernosus.
78
Wat gebeurt er bij compressie van het chiasma opticum?
Bitemporaal gezichtsveldverlies.
79
Wat zijn oorzaken van chiasmalaesies?
Hypofysetumoren, aneurysma’s, craniopharyngeoom, trauma.
80
Wat is empty sella syndroom?
Sella turcica opgevuld met liquor, eventueel chiasmaverschuiving.
81
Wat is amaurosis fugax?
Tijdelijke visusdaling door tijdelijke ischemie van retina/opticus.
82
Wat zijn vasculaire oorzaken van visusdaling?
Retinale arterie-occlusie, ischemische opticusneuropathie (AION), oculo-ischaemie.
83
Wat zijn typische symptomen van arteriële stoornissen in het oog?
Plots visusverlies, gezichtsvelddefect, leesklachten, veranderd dieptezicht.
84
Wat zijn diagnostische technieken voor vasculaire oogproblemen?
Fluorescentieangiografie, doppler, MRI/MRA, CT-angio, fundoscopie.
85
Wat is giant cell arteritis en hoe behandel je het?
Arteritis temporalis. Behandeling: direct starten met hoge dosis prednisolon om blindheid te voorkomen.
86
Wat is de functie van het Lockwood-ligament?
Het geeft steun aan de oogbol aan de onderzijde en werkt samen met de musculus obliquus inferior.
87
Wat is het verschil in ooglidplooi tussen Europeanen en Aziaten?
Europeanen: hogere insertie van de levator aponeurose → duidelijke lidcrease. Aziaten: lagere insertie → lagere ooglidplooi, meer vetprolaps.
88
Wat is een coloboom?
Aangeboren afwijking door embryonaal sluitingsdefect → een deel van het ooglid ontbreekt.
89
Wat zijn de symptomen van een hordeolum?
Pijnlijke, rode, gezwollen bult op het ooglid, vaak veroorzaakt door infectie van een meibomiusklier.
90
Wat is het verschil tussen hordeolum en chalazion?
Hordeolum: acuut, pijnlijk. Chalazion: chronisch, niet pijnlijk, na ontsteking → talgklierobstructie.
91
Hoe behandel je een chalazion?
Warmte, massage, antibiotica/corticoïdzalf. Bij persisterend chalazion (>4-6 weken): incisie/excisie.
92
Wat is het verschil tussen preseptale en orbitale cellulitis?
Preseptaal: enkel ooglid, geen proptosis/visusdaling. Orbitaal: retroseptaal, met proptosis en visusgevaar.
93
Waarom moet preseptale cellulitis bij kinderen <2 jaar als orbitaal worden behandeld?
Ze hebben nog geen ontwikkeld septum → risico op snelle verspreiding naar orbita en hersenen.
94
Wat is blepharitis?
Chronische ontsteking van de ooglidrand, vaak met korstjes, jeuk en irritatie.
95
Welke aandoening verhoogt het risico op blepharitis?
Rosacea (ook mogelijk Demodex-infectie van wimpers).
96
Wat is ptosis en waarom is vroege detectie bij kinderen belangrijk?
Hangend bovenooglid. Risico op amblyopie bij kinderen → visusonderzoek vereist.
97
Wat onderzoekt men bij ptosis?
1) Graad, 2) levatorfunctie, 3) lidcrease, 4) Bell's fenomeen, 5) oorzaak (aangeboren, verworven, neuro, spierziekte).
98
Wat is het Bell’s fenomeen?
Oog draait naar boven bij sluiten van het oog → beschermmechanisme voor de cornea.
99
Wat is aponeurotische ptosis?
Leeftijdsgebonden (seniele) ptosis door loskomen van de levator aponeurose, levatorfunctie blijft normaal.
100
Hoe kan myasthenia gravis ptosis geven?
Auto-immuunziekte → verminderde neuromusculaire transmissie → wisselende ptosis, verergerend bij vermoeidheid.
101
Wat is de ijs-test bij ptosis?
Bij myasthenie: koude remt Ach-afbraak → verbetering ptosis na 2-3 min ijsapplicatie.
102
Wat is mechanische ptosis?
Oorzaak buiten het spiersysteem, zoals tumor of zwelling die het ooglid naar beneden duwt.
103
Wat is pseudo-ptosis?
Ptosis lijkt aanwezig maar is secondair, bv. door dermatochalasis, hypotropie of wenkbrauwptosis. ## Footnote - Hypotropie (= te laag staan van het oog) o Testen met pupil met lichtreflex - Dermatochalasis (= te veel aan huid, ooglid gaat hangen door huid die slapper is geworden) - ouderdom o Stoort gezichtsveld o Gewicht op ooglid o Kan chirurgisch gecorrigeerd worden → huid wegnemen = opgelost - Ooglidretractie tgv Grave orbitopathie - Xanthelasmata o Cholesterol verifiëren, doch meestal normaal o Chirurgisch te verwijderen om esthetiek o Kan zich blijven vormen - Wenkbrauw ptosis o Kan door bv. verlamming  gelaatspieren werken niet meer
104
Wat is entropion?
Ooglid draait naar binnen → wimpers schuren over cornea → irritatie, pijn.
105
Wat is ectropion?
Ooglid draait naar buiten → verdamping van tranen → droogte en tranen over de wang.
106
Wat is floppy eyelid syndrome en waarmee is het geassocieerd?
Te slappe oogleden, spontaan everserend tijdens slaap. Geassocieerd met OSAS (slaapapneu).
107
Wat is trichiasis?
Wimpers groeien abnormaal naar binnen, vaak bij entropion of cicatricieel letsel.
108
Hoe behandel je (ent)ectropion?
Symptomen: lubricatie + AB-zalf. Definitief: chirurgische correctie. Geen cortisone bij droogte!
109
Wat zijn symptomen van facialisparese t.h.v. het oog?
Droge ogen, onvolledig sluiten, epifora, ectropion, keratitis.
110
Wat is de behandeling bij facialisparese?
Lubricatie, sluitingsoefeningen, kleven 's nachts, soms goudgewicht, botox, ooglidplastiek.
111
Wat zijn veelvoorkomende goedaardige ooglidtumoren?
Cysten, papilloma, keratoacanthoom (kan premaligne zijn), naevus.
112
Wat is kenmerkend voor een basocellulair carcinoom van het ooglid?
Begin als verheven vlekje, later ulceratie ("wondje dat niet geneest"), vaatrijke rand, centrale depressie, wimperverlies. Zaait niet uit.
113
Wat zijn kenmerken van een spino-/plaveiselcelcarcinoom?
Minder nodulair, oppervlakkige spreiding, destructie ooglidrand, kans op uitzaaiing, kan conjunctiva of huid infiltreren.
114
Wat is typerend voor een melanoom van het ooglid?
Gepigmenteerd of amelanotisch, agressieve groei, hoge metastasekans. Vereist ruime excisie.
115
Wat moet altijd gebeuren na ooglidtumorresectie?
Histologisch onderzoek (APD), o.a. voor perineurale invasie uitsluiten.
116
Wat is een 'kissing naevus'?
Congenitale pigmentlaesie, splitst zich prenataal over boven- en onderooglid.
117
Wat zijn de belangrijkste symptomen van orbitale pathologie?
Exophtalmie (proptosis), roodheid, visusdaling, diplopie, pijn.
118
Wat zijn de belangrijkste differentiaaldiagnoses bij orbitale afwijkingen (TIN-TIN)?
TED (Graves), Infectie, Neoplasie, Trauma, Inflammatie, Newborn-pathologie. ## Footnote - Tumoren - Infectie: cellulitis - Inflammatie o Graves o Myositis o Dacryodenitis (sarcoïdosis, Wegner, IgG4) o Idiopatisch: pseudotumor - AV-fistel - Bloeding
119
Welke orbitatumor komt vaker voor bij kinderen?
Dermoïdcyste (bolvormig, fusielijn schedel), rhabdomyosarcoom, optic glioma.
120
Welke tumor komt vaker voor bij volwassenen in de orbita?
Hemangioom, lymfoom, meningeoom, traankliertumoren (pleomorf adenoom, adenoïd cystisch carcinoom).
121
Wat is exenteratie?
Verwijderen van alle structuren in de orbita, bv. bij melanoom. Implantaat geplaatst in bot, geen knipperfunctie.
122
Wat is het verschil tussen enucleatie en evisceratie?
Enucleatie: volledige oogbol verwijderd. Evisceratie: inhoud oogbol verwijderd, sclera behouden.
123
Wat zijn symptomen van preseptale cellulitis?
Zwelling, roodheid, pijn aan ooglid, geen proptosis of visusdaling.
124
Wat zijn symptomen van orbitale cellulitis?
Proptosis, koorts, pijn bij beweging, ↓ kleurenzien/visus, mogelijk levensbedreigend.
125
Wat is een AV-fistel in de sinus cavernosus?
Abnormale verbinding arterie-vene. Oogvenen komen onder druk → chemosis, pulserende proptosis, verhoogde IOD.
126
Hoe behandel je een AV-fistel?
Embolisatie/coiling van het lek.
127
Wat zijn symptomen van een orbitale bloeding?
Acuut gezwollen oog, proptosis, visusverlies. Indien subperiostaal: mogelijk chirurgisch spoelen.
128
Wat is Graves orbitopathie?
Auto-immuun aandoening met zwelling van oogspieren en vetweefsel, vaak bij hyperthyreoïdie.
129
Wat is het verloop van Graves orbitopathie?
Actieve fase (1,5 jaar): inflammatie en oedeem. Daarna stabilisatie/uitdoving met fibrose.
130
Wat zijn symptomen van Graves orbitopathie?
Roodheid, tranen, proptosis, diplopie, scleral show, cornea-ulcera, visusdaling.
131
Welke behandelingen zijn er bij Graves orbitopathie?
Lubricatie, corticosteroïden IV, decompressie, oogspierchirurgie, ooglidcorrectie (pas na stabilisatie).
132
Wat is het doel van orbitadecompressie bij Graves?
Drukvermindering, visusbehoud, cosmetische correctie (esthetisch of functioneel).
133
Wat zijn mogelijke bijwerkingen na decompressie?
Zwelling, dubbelzien, gevoelloosheid gelaat/lip, corneaproblemen.
134
Welke wand van de orbita wordt meestal weggehaald bij decompressie?
Mediaal, bodem en lateraal (bovenwand = grens met hersenen → vermijden).
135
Wat is een blow-out fractuur?
Orbitaal letsel waarbij bodem of mediale wand breekt door drukverhoging bij stomp trauma → spierinklemming.
136
Wat zijn klinische tekenen van orbitale fractuur?
Diplopie (vooral verticaal), oedeem, ecchymosis, enoftalmie of proptosis, hypo-esthesie infraorbitaal.
137
Welke beeldvorming is aangewezen bij orbitale fractuur?
CT-scan in axiale en coronale projectie met botalgoritme.
138
Wat is typisch aan orbitale fracturen bij kinderen?
"Trapdoor"-fractuur (groenhout), soms zonder symptomen, maar wel met bradycardie of braken (vagale reflex).
139
Wat doe je bij orbitale lacuraties?
Wondreiniging, niet drukken op oog, correcte hechting van huid, tarsus, eventueel levator of traanafvoer.
140
Wat zijn de functies van de traanfilm?
Lubrificatie en bescherming van het corneaal epitheel, transport van excreties en metabolisch afval, en verbetering van het retinaal beeld door een glad oppervlak.
141
Waar wordt de traanfilm geproduceerd?
In de traanklier (glandula lacrimalis), met bijdragen van de meibomiusklieren voor de lipidenlaag.
142
Hoe worden tranen verspreid over het oogoppervlak?
Door het knipperen van de oogleden.
143
Hoe verloopt de afvoer van tranen?
Via de puncta → canaliculi → traanzak → nasolacrimale kanaal → neusholte.
144
In welke twee delen is de traanklier anatomisch verdeeld?
Een orbitale (bovenste) en een palpebrale (onderste) helft, gescheiden door de levator aponeurose.
145
Welke zenuw innerveert de traanklier parasympathisch?
De n. facialis (N. VII) via het ganglion pterygopalatinum.
146
Wat zijn mogelijke oorzaken van slechte traanafvoer?
Mediaal ectropion, facialisverlamming, punctumstenose, canaliculaire stenose, dacryocystitis, nasolacrimale obstructie.
147
Wat zijn klachten bij obstructie van het nasolacrimale kanaal?
Tranen, recidiverende conjunctivitis, dacryocystitis, mucocoele.
148
Wat is dacryocystitis?
Een ontsteking van de traanzak, meestal door obstructie van het nasolacrimale kanaal.
149
Wat is de behandeling van dacryocystitis?
Systemische antibiotica, eventueel abcesdrainage. Nadien chirurgisch herstel via dacryocystorhinostomie.
150
Wat is een dacryocystorhinostomie (DCR)?
Een chirurgische bypass tussen de traanzak en de neusholte, om het nasolacrimale kanaal te omzeilen.
151
Hoe wordt een tranend oog bij baby's behandeld?
Desinfecterend collyrium, massage van de neus, spontane regressie afwachten.
152
Wanneer wordt bij baby's gesondeerd?
Vanaf 6 maanden, als het klepje van Hasner niet spontaan open is gegaan.
153
Wat als sonderen bij baby's niet helpt?
Dan volgt sonderen + BICA, en indien nodig alsnog een DCR.
154
Wat is een mucocoele?
Een met slijm gevulde traanzak door chronische afsluiting.
155
Wat zijn oorzaken van overstimulatie van de traanklier?
Corneaprikkeling (erosie, wind, rook, koude), droge ogen, entropion, krokodiltranen.
156
Wat zijn krokodiltranen?
Tranenvloed bij eten door misinnervatie van de n. facialis na herstel.
157
Wat zijn oorzaken van te weinig traanproductie?
Sjögren syndroom, sarcoïdose (beide inflammatoir/exocrien).
158
Welke medicatie kan traanstoornissen veroorzaken?
Docetaxel (vernauwt kanalen), fluorouracil, isotretinoïne, chronische bètablokkers.
159
Wat is canaliculaire stenose?
Vernauwing van de afvoerende traanbuisjes (canaliculi), vaak medicamenteus geïnduceerd.
160
Wat is het effect van een facialisverlamming op traanafvoer?
Verminderde pompwerking → epifora ondanks normale productie.
161
Wat is paradoxale epifora bij droge ogen?
Door droogte ontstaat reflexmatige overproductie van tranen, ondanks te weinig basale traanproductie.
162
Wat is het effect van entropion op tranen?
Kan leiden tot overmatige tranenvloed door mechanische irritatie van de cornea.
163
Wat is een typische klacht bij obstructie van het nasolacrimale kanaal?
Tranende ogen met recidiverende conjunctivitis of etter in de traanzak.
164
Welke rol spelen paramedici in de oogzorg?
Paramedici ondersteunen de oogarts: orthoptisten richten zich op binoculair zicht (vooral bij kinderen), optometristen (officieel erkend sinds KB 09/02/2023) focussen op refractieafwijkingen zoals myopie, hypermetropie en astigmatisme, en opticiens hebben een technisch-commercieel statuut. Verpleegkundigen assisteren bij onderzoeken, afnames en ingrepen.
165
Welke grote evoluties zien we in de oogheelkunde?
De focus verschuift van curatieve naar preventieve zorg, zoals valpreventie bij ouderen. Er is een stijging van refractie-afwijkingen bij jongeren (myopie-epidemie door veel nabijwerk en weinig buitenactiviteit) en degeneratieve aandoeningen bij ouderen (zoals maculadegeneratie en glaucoom). Wetenschappelijke vooruitgang leidt tot innovatieve behandelingen zoals intraoculaire injecties en hoornvliestransplantaties.
166
Welke drie lagen vormen de wand van de oogbol?
1. Tunica fibrosa (buitenste): sclera en cornea. 2. Tunica vasculosa (uvea): choroidea, corpus ciliare, iris. 3. Tunica nervosa: retina. Elke laag heeft een specifieke functie: bescherming, voeding en signaalverwerking.
167
Wat zijn de vijf lagen van de cornea?
1. Epitheel (meerlagig, niet-gekeratiniseerd). 2. Membraan van Bowman. 3. Stroma (met keratocyten, collageen type I). 4. Membraan van Descemet. 5. Endotheel (monolaag van hexagonale cellen).
168
Waarom is de cornea transparant?
Door de regelmatige schikking van collageenfibrillen in het stroma (Theorie van Maurice), de afwezigheid van bloedvaten, en de specifieke structuur van de collageenmatrix (vnl type 1).
169
Wat is de functie van het endotheel in de cornea?
Het endotheel pompt vocht actief weg uit het stroma via ATP-afhankelijke pompen, om een optimale hydratatie en dus helderheid van het hoornvlies te behouden.
170
Wat gebeurt er met het corneale endotheel bij veroudering?
1. Celdensiteit daalt, 2. Polymorfisme en polymegethisme nemen toe, 3. Verlies van pompfunctie kan leiden tot stromaal oedeem, zichtbaar als plooien in het Descemet-membraan.
171
Wat is keratoconus?
Een genetisch bepaalde aandoening waarbij het hoornvlies conisch vervormt. Hierdoor ontstaat onregelmatige breking van licht, wat leidt tot visusdaling. Vaak in de jeugd beginnend.
172
Wat zijn de belangrijkste functies van de conjunctiva?
Bescherming en bevochtiging. Het meerlagig niet-keratiniserend plaveiselepitheel met slijmbekercellen produceert mucus, essentieel voor de traanfilm.
173
Wat is het verschil tussen bulbaire en palpebrale conjunctiva?
Bulbaire conjunctiva bedekt de oogbol; palpebrale conjunctiva bekleedt de binnenzijde van de oogleden. Ze komen samen in de fornix.
174
Hoe is de sclera opgebouwd en wat is de functie?
De sclera is een niet-transparante fibreuze laag met ongeordend collageen. Ze biedt mechanische stevigheid en dient als aanhechtingspunt voor oogspieren.
175
Hoe is de traanfilm opgebouwd en wat zijn de functies van de drie lagen?
1. Lipidenlaag (Meibomiuskliertjes): vertraagt verdamping. 2. Waterige laag (traanklier): antibacterieel, zuurstoflevering, reiniging. 3. Mucuslaag (slijmbekercellen): maakt corneaoppervlak hydrofiel voor goede spreiding.
176
Wat is de functie van het ooglid voor de cornea?
1. Regelmatig bevochtigen via knipperen. 2. Bescherming tegen uitdroging en externe agressie.
177
Wat is het functioneel oogoppervlak?
De combinatie van cornea, conjunctiva, traanfilm, traanklieren, Meibomiusklieren en oogledenals geïntegreerd systeem, verbonden via innervatie, immuun- en hormoonregulatie.
178
Hoe verloopt de vascularisatie van de oogbol via de uvea?
Door vertakkingen van de a. ophthalmica: - a. centralis retinae → binnenste retina - aa. ciliares posteriores breves → choroidea en buitenste retina - Geen anastomosen → occlusie = weefselnecrose.
179
Wat zijn de onderdelen van de choroidea en hun functie?
1. Lamina vasculosa: grotere vaten. 2. Lamina choriocapillaris: kleine vaten tegen pigmentepitheel. 3. Bruch's membraan: belangrijk bij maculaire degeneratie.
180
Wat is de functie van het corpus ciliare?
Produceert vocht voor de voorkamer en bevat gladde spieren die via zonulaire vezels (ligament van Zinn) de lensvorm beïnvloeden (accommodatie).
181
Wat is de iridocorneale hoek en wat is de functie ervan?
De hoek tussen iris en cornea waar het kamerwater via het kanaal van Schlemmafgevoerd wordt naar de episclerale venen. Belangrijk voor intraoculaire drukregulatie.
182
Wat is de structuur en functie van de ooglens?
Bestaat uit lange vezels gevormd uit epitheelcellen onder het kapsel. Groeit levenslang. Functie: refractie en accommodatie.
183
Hoe werkt accommodatie van de lens?
De ciliaire spier trekt samen → ontspanning zonulaire vezels → lens wordt boller → scherpstellen op dichtbij.
184
Wat is de functie van de iris en pupil?
De iris regelt via de pupil de lichtinval. De pupil is een regelbare opening (diafragma) met autonome innervatie voor reflexen.
185
Hoe verlopen de afferente en efferente pupilreflexen?
Afferent: retina → n. opticus → chiasma → tractus opticus → nucleus pretectalis. Efferent: nucleus Edinger-Westphal → n. oculomotorius → ganglion ciliare → m. sphincter pupillae.
186
Wat is anisocorie en wat kan dit aangeven?
Ongelijke pupilgrootte. Als pupilreflex verstoord is, kan dit wijzen op neurologische of systemische pathologie.
187
Waarom wordt het netvlies niet vergeleken met een camera?
Omdat het beeld al verwerkt wordt door meerdere neuronlagen en adaptief werkt in elk lichtniveau, in tegenstelling tot een camera die enkel registreert.
188
Welke methodes bestaan er voor gezichtsveldonderzoek?
1. Kinetische perimetrie (Goldmann): Stimulus beweegt van blinde naar zichtbare zone. 2. Statische perimetrie: Stimulus op vaste plaats, intensiteit varieert. 3. Confrontatief onderzoek: Vergelijking met het eigen gezichtsveld van de arts.
189
Wat zijn voor- en nadelen van kinetische perimetrie?
Voordelen: Snel, goede correlatie met dagelijkse functionele beperkingen, complexe perifere defecten worden goed in kaart gebracht. Nadelen: Onderzoeker- en patiëntafhankelijk, geen kwantificatie, centrale 5° niet meetbaar, bewegende stimuli worden sneller opgemerkt (stato-kinetische dissociatie > flilling-in > kleine scotomen kunnen gemist worden).
190
Wat zijn voor- en nadelen van statische perimetrie?
Voordelen: Objectief, nauwkeurig, gevoeligheid in grijswaarden, betrouwbaarheidscontrole, follow-up mogelijk. Nadelen: Duurt lang bij volledige/perifere testing, minder goed voor lokalisatie in hersenen, macular sparing wordt soms gemis, moeilijker om complexe gezichtsvelddefecten in de periferie nauwkeurig te omlijnen
191
Wat is een typisch defect bij een hypofysetumor?
Bitemporale hemianopsie. De tumor drukt op het chiasma opticum waar de nasale vezels kruisen.
192
Welke soorten gezichtsvelddefecten kunnen onderscheiden worden?
- Unilateraal: t.h.v. één oog - Hemianopsie: t.h.v. één gezichtsveldhelft - Guadranopsie: t.h.v. één kwadrant van het gezichtsveld - Homoniem: in dezelfde gezichtsveldhelft - Heteroniem: in verschillende gezichtsveldhelften - Congruent: identiek voor beide ogen - Incongruent: niet identiek voor beide ogen
193
Wat is Meyer’s loop?
Een omweg van inferieure vezels via de temporale kwab richting visuele cortex. Letsel hier geeft superieure homonieme quadrantanopsie (“pie in the sky”).
194
Visuele evoked potentials (VEP)
= elektrisch signaal dat ontstaat in de visuele cortex als antwoord op visuele stimulatie Elektroden op het hoofd: 3 elektroden (voorhoofd, bovenaan, achteraan) Pt kijkt naar dambord patroon (witte en zwarte vlakjes die continu bewegen) of flitsen kijken hoelang de duur voordat de informatie verwerkt wordt in de hersenen /// neuritis optica → VEP: verhoogde latentie tijden ook wanneer visus herstelt (voor jaren) /// menengioom thv nervus opticus=> duwen => hoe sneller verwijderen, hoe meer kans op herstel
195
Wat is het verschil tussen dorsale en ventrale visuele route?
Dorsaal (“Where”): Ruimtelijke oriëntatie, visuomotoriek (via V1 → V2 → V3 → V5 → pariëtaal). Ventraal (“What”): Object- en kleurherkenning (via V1 → V2 → V4 → temporale kwab).
196
Welke problemen zijn er bij aantasting van de ventrale route door de verschillende connecties met andere hersenhelften?
VISUEEL-VERBALE DISCONNECTIE - Visuele input – taalcentra (gyrus angularis, area 39) - Alexie, anomie o Alexie = mensen kunnen niet meer lezen  letters worden niet meer herkend door ze te zien  want er is een letsel tussen de visuele regio en de taalregio  Weten wat is iets, maar kunnen er geen naam op kunnen plakken VISUEEL-VISUELE DISCONNECTIE - Visuele input – inferieure temporale gebieden - Agnosie o Agnosie = object niet meer herkennen als je het ziet (wel door horen, voelen, …)  want disconnectie tussen visuele verwerkingsgebieden onderling in de temporale cortex VISUEEL-LIMBISCHE DISCONNECTIE - Visuele input – amygdala en hippocampus - Geheugen en emotie => niet meer nieuwe dingen onthouden of geen emoties meer bij want zien o Nieuw gebouw zien  niet meer onthouden of je hebt geen gevoel meer bij wat je ziet! ## Footnote => V4 - occiputotemporaal `V1 -> V2 -> V4 – IT (= inferior temoporalis) –> gyrus angularis –> lymbisch systeem`
197
Wat is cerebrale achromatopsie?
Verlies van kleurperceptie door letsel in V4 (ventromediale occipitale cortex), vaak na bilateraal infarct a. cerebri posterior.
198
Wat is akinetopsie?
Onvermogen om beweging te zien bij intacte vorm- en kleurperceptie. Letsel in V5 (MT) bilateraal. Beweging wordt waargenomen als schokkerig.
199
Wat zijn kernvragen bij een oogheelkundige anamnese?
- Visusdaling (acuut/chronisch) - Pijn of irritatie - Roodheid - Diplopie (dubbelzien) - Pupilafwijkingen - Aandoeningen zoals amblyopie of strabisme bij kinderen
200
Welke informatie moet worden opgevraagd buiten de oogsymptomen?
- Oculaire voorgeschiedenis: bril, operaties, medicatie - Familiale voorgeschiedenis: oculaire of systemische aandoeningen - Systemische voorgeschiedenis: internistisch, chirurgisch, allergieën
201
Hoe wordt de visus getest door de huisarts?
- Visus in verte: elk oog apart, eventueel met pinhole (refractiefout vs organisch probleem) - Visus nabij: leestekst/cijfers - Amslertest: centraal gezichtsveld (vervorming = metamorfopsie; vlekken = scotomen)
202
Wat is het nut van een pinhole bij visusmeting?
Als visus verbetert met pinhole → waarschijnlijk refractieve oorzaak. Blijft slecht → vermoeden van organisch letsel.
203
Hoe inspecteert men de oogleden en conjunctiva?
Oogleden en conjunctiva worden bekeken, inclusief omklappen bovenooglid (patiënt kijkt naar beneden, wimpers vastnemen, tarsus fixeren, dan omklappen).
204
Hoe inspecteert men de cornea en iris?
Gebruik van fluoresceïne + blauw filter om epitheliale letsels te detecteren.
205
Wat is palpatie van de oogdruk en wat toont dit aan?
Twee vingers drukken op gesloten oog. Normaal lichte elasticiteit. Bij acuut glaucoom: keiharde bol.
206
Hoe onderzoekt men de pupilreflexen?
Met licht: directe en consensuele respons. Afwijkingen kunnen duiden op neurologische of lokale pathologie.
207
Hoe worden oogbewegingen onderzocht?
In negen blikrichtingen. Elke spier/craniale zenuw wordt zo getest. Bij uitval: specifieke beperking (vb. n. abducens → geen abductie).
208
Wat is de covertest?
Afdekken van één oog → controle of verborgen strabisme aanwezig is. Als het afgedekte oog verschuift bij onthulling, is er sprake van tropie of forie.
209
Corpus alienum
ONDER HET BOVENOOGLID - S (subjectief): krassend gevoel -> elke keer als je knippert gaat dat over je gevoelig hoornvlies - P (plan): ooglid omklappen en met wattenstaafje ca verwijderen OP DE CORNEA - S: corneale triade = pijn, fotofobie en tranen - P: topische anesthesie: verwijderen partikeltje (liefst steriel, meestal naald) o Meestal ijzer-> eventueel roestring o Aftitisen => 2 plaatsen waar dingen blijven plakken (de rest uittranen)
210
Erosie van de cornea
Traumatisch epitheeldefect (vb. takje in oog) - Symptomen: corneale triade - Evaluatie: spleetlamp + fluoresceïne - Behandeling: AB-zalf, rust, evt. drukverband. Geneest spontaan.
211
Recidiverende erosie
Hevige pijn ‘s morgens/nacht door adhesieprobleem: ooglid trekt epitheel los. - Typisch na trauma met organisch materiaal - Behandeling: langdurig zalfgebruik of verbandlens (6–8 weken herstel van adhesiecomplex).
212
Perforerend trauma van de cornea
Doordringend letsel met visusdaling, pupilvervorming (correctopie), irisprolaps. - Oog bedekken met beschermschelp, niet manipuleren, nuchter houden en met spoed doorverwijzen.
213
Scheikundige verbranding
Spoedindicatie! - Symptomen: pijn, visusdaling - Behandeling: onmiddellijk langdurig spoelen met water (min. 15–30 min), daarna urgent doorverwijzen.
214
Ischemie van de conjunctiva
Conjunctiva is wit bij scheikundige verbranding door vasoconstrictie → weefselnecrose. Ernstige schade vereist opvolging.
215
Symblefaron
Verkleving bulbaire en palpebrale conjunctiva (ooglid aan oogbol). Gevolg: trichiasis, droge ogen, chronische ontsteking. Risico op blindvliesvorming over cornea.
216
Limbale epitheliale stamcellen
Bevinden zich in de limbus; zorgen voor vernieuwing cornea-epitheel. Bij verlies (bv. chemische verbranding) → conjunctiva groeit over cornea → transplantatie faalt zonder stamcelherstel.
217
Limbale stamceldeficiëntie
Meest frequent bij chemische verbranding/vuurwerktrauma. Zorgt voor overgroei cornea door conjunctiva, verlies visus, transplantatie niet effectief zonder stamcelherstel.
218
Subconjunctivale bloeding
Onschuldige, helder rood gelokaliseerde bloeding onder conjunctiva. - Symptomen: asymptomatisch, opvallend voor omgeving - Plan: geruststelling. Indien trauma → perforatie uitsluiten.
219
**Alarmtekenen bij perforatie**
Altijd doorverwijzen bij: 1. Scheur irisbasis 2. Hyphaema 3. Scheur ooglidrand 4. Vervormde pupil (correctopie) 5. Posterior bloeding → mogelijk orbitafractuur of intracranieel letsel. /// - Basale scheur van de iris -> altijd doorsturen - Hyphaema (= bloed in voorkamer, blijft in begrenzing van de limbus) -> altijd doorsturen - Subconjunctivale haemorrhage -> denken aan orbitafractuur als het naar posterieur gaat + context trauma - Scheur aan de ooglidrand -> altijd doorsturen (slechte traanvochtafvoer) - Diepe scheur van de orbita -> denken aan intracraniele penetratie en achterblijvend vreemd materiaal - Vervormde pupil -> denken aan penetrerend letsel (bolletje iris komt eruit)
220
Conjunctivitis
Ontsteking conjunctiva. - Roodheid aan fornix, geen pijn, irritatie en secreten. - Besmettelijk! - Acuut, hyperacuut of chronisch.
221
Keratitis
Infectie van de cornea; altijd risicofactor vereist (contactlenzen, HSV, zoster). - Ciliaire roodheid, vaak ernstiger dan conjunctivitis.
222
Acute infectieuze conjunctivitis
Meest voorkomend. - Symptomen: conjunctivale injectie, 's ochtends toekleven - Pathogenen: pneumokokken, Staph. epidermidis, H. influenzae - Behandeling: hygiëne, evt. AB zoals Fucithalmic of Neobacitracine.
223
Hyperacute conjunctivitis
Ernstige, snelle ontsteking met gezwollen oogleden (cornea amper zichtbaar) - Oorzaken: Gonococcen, Chlamydia (bij neonatus).
224
Chronische conjunctivitis
Meestal door anterieure blefaritis (Staph.) of molluscum contagiosum. - Ontsteking ontwikkelt zich vaak onder bovenooglid. ## Footnote - Anterieure blefaritis door staphylococcus (L) o Blefaritis = ooglidranden of de talgklieren van het ooglid ontstoken - Ooglidrandletsel door molluscum contagiosum (wrat (R)) - Conjunctivitis ontwikkelt zich meestal onder het bovenooglid
225
Chlamydia trachomatis
Conjunctivitis → verlittekent cornea → blindheid (traag proces). Ziekte van armoede, begint bovenin cornea en breidt uit.
226
Virale conjunctivitis (Adenovirus)
Epidemisch, zeer besmettelijk! - Bilateraal, roodheid, waterig secreet, pre-auriculaire klier, keelpijn. - Geen behandeling: uitzieken + hygiëne.
227
Keratitis/ulcus door bacteriën
Vereist defect in epitheel - Pathogenen: pneumokokken, Pseudomonas (contactlens), Neisseria, Haemophilus.
228
Acanthamoeba keratitis
Contactlensdrager + water = risico. - Ernstig, vaak laattijdige diagnose - Vroeg: pijn, fotofobie - Laat: hypopyon, stromale infiltratie, blindheid mogelijk.
229
Herpes keratitis
Herpes simplex/zoster, typisch unilateraal - Symptomen: dendritisch letsel, pannusvorming - Geen cortico’s! Behandeling met aciclovir/virgan.
230
Allergische conjunctivitis
Jeuk + waterig secreet, oedeem, chemosis. - Types: hooikoorts, perenniaal, vernale, atopische vormen.
231
Vernale keratoconjunctivitis
Jonge kinderen, giant papels onder bovenooglid + mucusslierten - Kan leiden tot cornea-erosies, meestal uitgroeiend.
232
Atopische keratoconjunctivitis
Middelbare leeftijd, verlittekening conjunctiva + witte opaciteit cornea. - Chronisch, vereist vaak immunosuppressiva.
233
Uvea
- Bestaat uit: iris, ciliair lichaam, choroïdea.- De uvea is het middelste, vasculaire deel van het oog dat betrokken is bij de bloedvoorziening van intraoculaire structuren.
234
Uveïtis
- Inflammatie van de uvea.- Kan anatomisch worden geclassificeerd als: anterior, intermediair, posterior.- Oorsprong: endogeen (bv. auto-immuun) of exogeen (bv. postoperatief).
235
Anterior uveïtis = Iridocyclitis
- Inflammatie van iris en corpus ciliare.- Vaak idiopathisch (50%).- Kan geassocieerd zijn met: Bechterew (B27+), Reiter’s syndroom, juveniele reumatoïde artritis, herpes simplex/zoster, Fuchs’ heterochromie.
236
Symptomen van anterior uveïtis
- Pijn, fotofobie, visusdaling.- Ciliaire roodheid en miosis (kleine pupil).- Vaak acuut, unilateraal, recidiverend verloop.- Kan ook chronisch zijn.- Oorzaak vaak onbekend (idiopathisch).
237
Hypopyon
- Bezinksel van witte bloedcellen in de voorste oogkamerhoek.- Wijst op zware ontsteking.- Patiënt rechtop houden bij onderzoek (bezinksel zakt dan naar onder).
238
Precipitaten
- Witte bloedcellen afgezet tegen de binnenzijde van de cornea.- Typisch bij uveïtis.
239
Correctopie
- Vervorming van de pupilopening door synechiën (verklevingen tussen iris en lens).- Kan leiden tot blijvende fotofobie.
240
Anterior synechie
- Verkleving tussen iris en cornea.- Kan de kamerhoek blokkeren en leiden tot glaucoom.
241
Secclusie van de pupil
- Blokkering van de pupil, kan acuut glaucoom veroorzaken.- Behandeling: perifere iridectomie (chirurgische opening in de iris).
242
Behandeling van anterior uveïtis
- Topische corticoïden (remmen ontsteking).- Cycloplegische druppels (mydriatica): voorkomen van synechiën.- Soms subconjunctivale injectie met corticoïden.- Systemische therapie (zeldzaam), vooral bij systeemziekten.- Oogdrukmonitoring essentieel (risico op stijging door ontsteking of therapie).
243
Ciliaire roodheid
- Diep rood, dicht bij de cornea.- Wijst op intraoculaire pathologie zoals uveïtis, glaucoom, keratitis, endoftalmitis.
244
Differentiatie conjunctivale vs. ciliaire roodheid
- Conjunctivale roodheid: oppervlakkig, vooral bij conjunctivitis, vaak bilateraal.- Ciliaire roodheid: diep, rond cornea, bij keratitis, glaucoom, uveïtis, meestal unilateraal.
245
Alarmtekens bij rood oog
- Ciliaire roodheid.- Pijn, fotofobie, tranen (corneale triade).- Visusdaling, gestoorde pupil, verhoogde oogdruk.- Altijd reden tot urgente doorverwijzing.
246
Postoperatieve bacteriële endoftalmitis
- Panuveïtis in de eerste week na intra-oculaire ingreep.- Symptomen: ernstige visusdaling, hevige roodheid, pijn, fotofobie, eventueel pusvorming.- Levensbedreigend voor het oog, dringend doorverwijzen.
247
Keratitis
- Infectie van de cornea.- Symptomen: ciliaire roodheid, pijn, fluo-positieve defecten.- Altijd zoeken naar risicofactoren: contactlenzen, ocular surface disease.
248
Acute glaucoom
- Symptomen: hevige pijn boven oog, ciliaire roodheid, semi-mydriatische pupil, harde oogbol, misselijkheid/braken.- Vooral bij oudere patiënten.- DD met gastro-intestinale klachten.
249
Belang van pupilcontrole bij uveïtis
- Kleine pupil wijst op uveïtis.- Dilaterende druppels vermijden verklevingen (synechiën).- Synechiën bemoeilijken kamervochtcirculatie, kunnen leiden tot glaucoom.
250
Amblyopie = lui oog
- Vermindering van gezichtsscherpte zonder detecteerbare organische oorzaak.- Ontstaat door verstoring in visuele ontwikkeling (meestal eenzijdig).- Hersenen onderdrukken wazig oog, ontwikkelen voorkeur voor het betere oog. - Prevalentie: 3–4% in Europa.
251
# Amblyoplie Predisponerende factoren
- Strabisme (scheelzien)- Refractieve amblyopie (brekingsverschil tussen beide ogen)- Vormdeprivatie (cataract, ptosis, corneatroebeling).
252
Strabisme amblyopie
- Hersenen onderdrukken input van afwijkend oog- Correctie van scheelzien is geenamblyopiebehandeling- Occlusie van niet-aangedane oog om het luie oog te stimuleren.
253
Behandeling amblyopie
- Occlusie (afplakken goede oog met pleister)- Alternatief: Atropine 1% in goede oog → wazig zicht - Succes afhankelijk van leeftijd, ernst, therapietrouw- Behandeling best voor leeftijd 5 jaar, mogelijk nog succes tot 10 jaar.
254
Refractieve amblyopie
- Oorzaak: anisometropie (ongelijke brekingsfout tussen ogen)- Bril dragen essentieel. Indien visusverschil blijft: patchen goed oog na 4–8 weken.
255
Monitoring occlusietherapie
- Nodig om deprivatie-amblyopie in goede oog te voorkomen- Risico vooral bij jonge kinderen.
256
Succes amblyopiebehandeling
- Hoe jonger gestart, hoe groter kans op herstel- Eerste 3 maanden: meeste effect- Zelfs op tienerleeftijd soms nog verbetering mogelijk- 25% succes bij oudere kinderen met matige amblyopie.
257
Strabismus (scheelzien)
- Fovea’s kijken niet simultaan naar hetzelfde object- 1 beeld wordt onderdrukt → onderontwikkeling visus in afwijkend oog- Prevalentie bij kinderen: 3–5%.
258
Concomitant strabismus
- Afwijking is gelijk in alle blikrichtingen- Spierfunctie normaal- Start in kindertijd, zelden neurologisch- Kan leiden tot amblyopie.
259
Incomitant strabismus
- Afwijking verschilt per blikrichting- Oorzaak: parese spier of mechanische beperking (bv. blow-outfractuur, N. III/VI-parese)- Kan wijzen op neurologische pathologie.
260
Heteroforie
- Latent scheelzien- Komt tot uiting bij onderbreking binoculair zien (covertest).
261
Heterotropie
- Manifest scheelzien, continue of intermitterend- Verminderd binoculair zicht.
262
Infantiele esotropie (<6 maanden)
- Meest voorkomende vorm- Ernstig, opvallend scheelzien- Behandeling: vaak chirurgie of botuline injectie (timing controversieel).
263
Verworven esotropie (>6 maanden)
- Kan acuut ontstaan, vaak na ziekte- Intermittent of progressief toenemend- Therapie: bril, chirurgie.
264
Exotropie
- Scheelzien naar buiten- Vaak intermitterend- Symptomen: diplopie, astenopie, hoofdpijn- Behandeling: oefeningen, bril, chirurgie, botuline.
265
Amblyopie testing (leeftijdsgebonden)
- <2 jaar: fixatiereactie bij afdekken- 2–3 jaar: plaatjeskaarten- 3–5 jaar: HOTV-test, tumbling E- >5 jaar: Snellenkaart.
266
Strabismus testing
- Anamnese + inspectie: hoofdstand, corneale lichtreflex, covertest- Afwijking na 3–4 maanden → doorverwijzen- Epicanthus ≠ echt strabisme (pseudostrabismus).
267
Cover- en alternatieve covertest
- Cover: afdekken 1 oog → observeer fixatieherstel- Alternating: beide ogen afwisselend → latent strabisme ontdekken.
268
Dieptezit (stereozicht)
- Test: Titmus stereotest (met polariserende bril)- Bij strabisme vaak verstoord- Enkel relevant bij voldoende binoculair zicht.
269
Emmetropie
- Geen refractieve afwijking: het oog is in rust en de lichtstralen vallen exact op het netvlies.- Balans tussen brekingskracht van cornea en lens én oogaslengte.- Kan bij verschillende oogaslengtes als de verhoudingen juist zijn. /// brekingskracht cornea: - = + 42-43 D in gemiddelde ogen => cornea is belangrijkste brekend oppervlak van het oog /// Brekingskracht lens: - + 18-20 D in rust + variabele sterkte: accommodatie van de lens in functie van de stand van het object
270
Ametropie
- Het niet hebben van emmetropie.- Oogaslengte en brekingskracht zijn niet in evenwicht bij ontspannen accommodatie.- Oorzaken: axiaal (lengte-afwijking) en/of refractair (refractie-index afwijking).
271
Myopie (bijziendheid)
- Lichtstralen komen in focus vóór het netvlies.- Oog is relatief te lang of breking te sterk.- Goed zicht dichtbij, wazig van ver.- Ontwikkelt vaak tijdens schooljaren.- Risico op degeneratieve veranderingen bij hoge myopie (pathologische myopie).- Oorzaken: genetisch (axiale groei), omgeving (binnenwerk, weinig daglicht).
272
Hypermetropie (verziendheid)
- Lichtstralen komen in focus achter het netvlies.- Oog is relatief te kort of breking te zwak.- Kinderen zijn vaak fysiologisch hypermetroop.- Kan gecompenseerd worden met accommodatie (latente hypermetropie).- Risicofactor voor strabisme.- Klachten: oogvermoeidheid, hoofdpijn, vooral bij dichtbij kijken.
273
Presbyopie
- Leeftijdsgebonden afname van het accommodatievermogen (vanaf ± 45 jaar).- "Armen te kort", wazig zicht dichtbij.- Near point verschuift verder weg.- Oplossing: leesbril, multifocale glazen, lenzen.
274
Astigmatisme
- Ongelijke kromming van cornea of lens (niet bol, maar ovaal/rugbyvormig).- Lichtstralen focussen niet op één punt, maar op een lijn.- Kan geïsoleerd of gecombineerd voorkomen met myopie/hypermetropie.- Vroeg corrigeren om amblyopie te voorkomen.- Oorzaken: congenitaal of pathologisch (bv. keratoconus).
275
Brilcorrectie
- Myopie: negatieve lens (concave) → ogen lijken kleiner.- Hypermetropie: positieve lens (convexe) → ogen lijken groter.- Presbyopie: leesbril, bifocaal, multifocaal, progressief, computerglazen afhankelijk van behoefte.
276
Contactlenzen – zacht
- Comfortabel, beschikbaar voor meest voorkomende afwijkingen.- Vervangschema: dag, week, maand.- Complicaties: droge ogen, infectie (ulcus).- RIZIV-terugbetaling bij zware ametropie (>6D) of anisometropie (≥3D).
277
Contactlenzen – hard (corneaal)
- Vormvast, duurzaam (levensduur tot 3 jaar).- Beter voor correctie van alle refractie-afwijkingen, inclusief onregelmatig astigmatisme.- Minder comfortabel (voelbare rand bij knipperen).- Lagere infectiekans dan zachte lenzen.
278
Sclerale lenzen
- Groot, rusten op sclera en conjunctiva (niet op cornea).- Comfortabel, geen wrijving bij knipperen.- Toegepast bij pathologie (zoals keratoconus).
279
Refractieve chirurgie – PRK
- Oppervlakkige laserbehandeling van cornea.- Bij dunne cornea's.- Epitheel moet hergroeien: pijn en langzamer herstel.
280
Refractieve chirurgie – LASIK
- Gouden standaard: flap gemaakt in cornea, daaronder ablatie.- Sneller herstel dan PRK.- Risico’s: droge ogen, halo’s, complicaties met flap.
281
PHAKE IMPLANTLENZEN
PHAKE IMPLANTLENZEN - Phake = pt heeft eigen lens nog in het oog zitten (>< aphake: eigen lens is weggenomen) - Gebruikt bij: Hoge refractie-afwijkingen, Dunne cornea’s, Droge ogen - Gefixeerd op de iris of in de ciliaire sulcus - => goede metingen nodig om complicaties te vermijde
282
Cataract = vertroebeling van de lens
- Cataract is een normale verouderingsproces van de lens, die troebel en geel-bruin wordt.- Iedereen krijgt uiteindelijk cataract.- Enige behandeling: operatieve verwijdering met implantatie van kunstlens.
283
Symptomen van cataract
- Traag progressieve visusdaling, vooral voor ver.- Nachtblindheid, glare (strooilicht), contrastverlies.- Moeilijk gezichten herkennen op straat, borden lezen, TV kijken op afstand.- Lezen blijft relatief lang goed, tot bij posterior subcapsulair cataract.
284
Nucleaire lenssclerose
- Verkleuring van de lens (geel-bruin), leidt tot kleurvervorming en myopinisatie (bijziendheid).- Patiënt kan plots terug zonder leesbril lezen.
285
Corticaal spaakvormig cataract
- Perifere opacificaties met goede centrale as.- Visus relatief goed maar veel last van glare, vooral bij kleine pupil.
286
Posterior subcapsulair cataract
- Opaciteit net onder achterste kapsel, pal in visuele as.- Ernstige visusdaling, zowel voor ver als voor nabij.
287
Pseudo-exfoliatief cataract
- Abnormale proteïneafzetting op lenskapsel, verhoogd risico op complicaties zoals slechte dilatatie en zonulolyse.- Vaak gepaard met glaucoom.
288
Cataract met zonulolyse
- Afbraak van zonulaire vezels → lensluxatie.- Oorzaken: trauma, Marfan syndroom, homocystinurie.
289
Traumatisch cataract
- Visusprognose afhankelijk van achtersegment.- Onderzoeken met echo en elektrofysiologie, visus vaak moeilijk te testen.
290
Congenitaal cataract
- Kan unilateraal/bilateraal zijn.- ASAP opereren voor visuele ontwikkeling.- Controverse over timing implantlens (oog groeit nog), vaak start met contactlenzen.
291
Cataract bij intra-oculaire inflammatie
- Door recidiverende uveïtis: risico op verklevingen (posterior synechiën).- Soms self-limiting, maar risico op complicaties.
292
Behandeling: cataractoperatie
- Fako-emulsificatie met implantatie van een kunstlens (IOL).- ‘Divide en conquer’ techniek.- Lensmateriaal: acrylaat, silicone, hydrofiel/hydrofoob.- Designs: sferisch, torisch, multifocaal.
293
Secundair cataract = Posterior capsulair opacificatie (PCO)
- Meest frequente late complicatie.- Proliferatie van lens-epitheelcellen op kapsel achter lens → wazig zicht.- Behandeling: YAG-laser capsulotomie.
294
Preoperatieve evaluatie
- Klassiek oogonderzoek, visus, Amslerkaart, tonus.- Biometrie: meten oogas en corneakromming voor IOL-berekening.- Speculaire microscopie bij risicopatiënten (corneaal endotheel).
295
Informed consent en uitleg aan patiënt
- Uitleg over procedure, verwachte refractie, risico's (bv. capsule ruptuur, floppy iris).- Operatie onder druppelanesthesie, geen stop bloedverdunners nodig.
296
Complicaties cataractchirurgie
- Peroperatief: kapselscheur, zonulolyse, floppy iris (tgv Tamsulosine).- Postoperatief: infectie (endoftalmitis ≤1/1000), cystoïd macula-oedeem.
297
Endoftalmitis
- Ernstige infectie na intra-oculaire ingreep.- Symptomen: wazig zien, roodheid, pijn (soms afwezig), hypopyon.- Risico: 0.08–0.68% na cataract.- Behandeling: vitrectomie/intravitreal AB; patiënt nuchter houden.
298
Clear lens extractie
- Electieve verwijdering heldere lens om brilafhankelijkheid te vermijden.- Vooral bij hypermetropen 45+.- Niet terugbetaald.
299
Glaucoom = opticusneuropathie
- Progressief afsterven van de ganglioncellen van de nervus opticus- Gevolg: toenemende excavatie van de papil en irreversibele gezichtsvelduitval- Meest voorkomende oorzaak: verhoogde oogdruk.
300
Openhoekglaucoom
- Chronisch, langzaam progressieve vorm- Kamervochtafvoer via trabeculum is verstoord- Oogdruk stijgt langzaam zonder symptomen (pijnloos)- Initieel geen klachten, eerst perifeer gezichtsveldverlies → tunnelzicht.
301
Geslotenhoekglaucoom
- Iris sluit de afvoerhoek af door o.a. mydriase (bv. door duisternis, medicatie)- Snelle oogdrukstijging (30–50 mmHg)- Symptomen: rood oog, hevige pijn, halo's, braken, visusdaling, mydriasis.
302
Normotensief glaucoom
- Oogdruk binnen normale grenzen (< 21 mmHg)- Toch progressief verlies van ganglioncellen door vasculaire perfusiestoornissen (bv. nachtelijke hypotensie, migraine).
303
Congenitaal glaucoom
- Vanaf geboorte- Slecht aangelegd trabekel → verhoogde oogdruk- Symptomen: grote ogen, troebele/blauwe cornea door cornea-oedeem, fotofobie.
304
Risicofactoren glaucoom
- Oogdruk > 21 mmHg- Leeftijd > 50 jaar- Erfelijkheid- Ras: zwart (openhoek), Aziatisch (geslotenhoek)- Myopie (lang oog), diabetes, vasculaire aandoeningen.
305
Fysiologie van het kamerwater
- Productie: corpus ciliare- Afvoer: 90% via trabeculum → kanaal van Schlemm; 10% via uveosclerale route- Trabeculum: 3 lagen (groot → klein → geen poriën, met fagocytose).
306
Papilexcavatie
- Progressieve uitholling van de papil door axonaal verlies- Glaucomateuze excavatie = verticale vergroting, verlies neuroretinale rim (meest sup/inf)- Boogvormig gezichtsvelddefect (Bjerrum zone).
307
Diagnose glaucoom
- Oogdrukmeting (tonometrie): Goldmann = gouden standaard- Papilonderzoek: fundusfoto’s, OCT- Gezichtsveldonderzoek: statisch (automatisch) of Goldmann perimetrie.
308
Screening glaucoom
- Vanaf 40 jaar: elke 2 jaar drukmeting en fundusonderzoek- Bij risicogroepen frequenter.
309
Behandeling openhoekglaucoom
1. Medicatie: - β-blokkers (timolol) - Prostaglandines (Xalatan, Monoprost) - CAI’s (Diamox, Trusopt) - Miotica (pilocarpine)2. Laser: trabeculoplastie3. Chirurgie: trabeculectomie. ## Footnote 1/ MEDICAMENTEUS  Vermindert de aanmaak van kamervocht  Verhoogt de afvoer van kamervocht VERMINDERING AANMAAK VAN KAMERVOCHT (CORPUS CILIARE) - Bèta-blokkers = adrenerge antagonisten o Meesten zijn niet selectief (timolol, bethaophtiole) o Één selectieve (longreceptoren sparend): betaxolol  geven bij astma o Dosering: 2x1/d (sommigen 1x ’s morgens) o Nevenwerkingen:  Bronchospasmen, bradycardie, bloeddrukdaling  Soms depressie, vermoeidheid - Koolzuuranhydrase inhibitoren = CAIs o Topicaal (trusopt, azopt)  Dosering: 3x in monotherapie, 2x in combinatietherapie  Nevenwerkingen: allergie, prikken, bittere smaak o Oraal (Diamox)  Ook gebruikt tegen hoogteziekte  Dosering: 1à4 compr/d  Nevenwerkingen: tintelingen, hypokaliëmie, CZS, GI, sulfonamide allergie * Compenseren met kaliumrijke voeding  = meest krachtige drukdaling (acuut handig) VERBETERING AFVOER KAMERVOCHT - Miotica = parasympathomimetica = cholinergica (bv. Pilocarpine) o Trekken trabeculum iets open  trabeculaure outflow verbeteren tgv contractie longitudinale deel van de ciliaire spier o Dosering: 3x, (2-4x) – werkt 8h o Nevenwerkingen  Misosi (visusdaling in duister en bij centrale lensopaciteiten) => daarom niet gebruiken  Lichte myopisatie, accommodatiespasmen  Drukgevoel thv de wenkbrauw  Zelden netvliesscheur  Soms systemische cholinerge bijwerkingen - Prostaglandines o Xalatan, Travatan, Lumigan (veel generieken) o Best zonder bewaarmiddel (Monoprost) o Uveosclerale outflow verbeteren o Dosering: 1x/d, meestal ’s avonds, werkingsduur > 24u (langste werkingsduur) o Nevenwerkingen  Vaak milde roodheid (in het begin, moet weggaan, anders veranderen)  Hypertrychosis (= toegenomen haargroei op willekeurige plaats)  Soms irispigmentatie (vooral bij bruine ogen  niet visueel waar te nemen)  Verkleuring periorbitale huid (wimpers donkerder, langer, dikker  wel visueel waar te nemen) (als unilateraal druppelen wel verschil tussen wimpers)  Inflammatie  Zelden maculair oedeem BEIDEN - Adrenerge agonisten o Selectieve alfa-2 receptor agonisten (Alphagan, Iopidine)  Dossering: 2x/d  Nevenwerkingen: allergie, roodheid, tachyphylaxis, sufferigheid o Niet selectieve adrenalines (propine, epinefrine)  verlaten wegens nevenwerkingen  Nevenwerkingen: rebound roodheid, allergie, dilatatie KEUZE Afhankelijk van het effect: Krachtigste (meest gebruikte): orale CAI, niet- selectieve bèta-blokkers + afh bijwerking → meestal niet orale CAI
310
Behandeling geslotenhoekglaucoom
- Spoed!- Mannitol IV, pilocarpine, diamox, timolol- Definitieve oplossing = laseriridotomie (gaatje in iris) + preventief ook ander oog behandelen. ## Footnote 1. Productie remmers o Diamox® tot 1g PO/IV + timolol tropisch 2. Locaal corticoïden, tegen inflammatie 3. Mannitol® o Verhoging bloedosmolariteit waardoor water wordt onttrokken aan het glasvocht => korte werking o Indicatie: tijdelijke acute drukdaling o Mannitol® IV 150 cc over 15 min o Nevenwerkingen: hartdecompensatie, verwardheid, hoofdpijn 4. Pilocarpine 2% elk uur om de iris uit de hoek te trekken 5. Laser iridotomie om het pupilliar blok te bypassen en terug een verbinding voor- en achterkamer te bekomen => voorkomen terug (gaatje maken in iris) => door gaatje kan water naar voorkamer → openen hoek o Ook andere kant nakijken, vaak preventief gaatje andere oog → voorkomen aanval 6. Later verdikte lens wegnemen (cataract) => daarna terug voorkamer dieper = risico 0 opnieuw 7. Later iridotomie thv het andere oog plannen o Iris perforeren om pupillair blok te bypassen
311
Oculaire hypertensie
- Oogdruk > 21 mmHg zonder papil- of gezichtsveldschade- Risicofactor voor glaucoom, niet altijd behandelen tenzij risicofactoren aanwezig zijn.
312
Targetdruk
- Geen vaste waarde: individueel bepaald- Doel: progressie voorkomen zonder overbehandeling- Levensverwachting en comfort patiënt in acht nemen.
313
Intermitterend geslotenhoekglaucoom
- Tijdelijk afsluiten kamerhoek, spontaan herstel- Symptomen: hoofdpijn, wazig zicht bij opstaan, voorbijgaand.
314
Chronisch geslotenhoekglaucoom
- Verklevingen iris met cornea- Traag progressieve oogdrukstijging zonder acute klachten.
315
Neveneffecten antiglaucoommedicatie
- β-blokkers: bradycardie, hypotensie, bronchospasme- CAI’s: allergie, metaalsmaak- Miotica: miosis, accommodatiestoornissen- Prostaglandines: hyperemie, wimpergroei. ## Footnote VERMINDERING AANMAAK VAN KAMERVOCHT (CORPUS CILIARE) - Bèta-blokkers = adrenerge antagonisten o Meesten zijn niet selectief (timolol, bethaophtiole) o Één selectieve (longreceptoren sparend): betaxolol  geven bij astma o Dosering: 2x1/d (sommigen 1x ’s morgens) o Nevenwerkingen:  Bronchospasmen, bradycardie, bloeddrukdaling  Soms depressie, vermoeidheid - Koolzuuranhydrase inhibitoren = CAIs o Topicaal (trusopt, azopt)  Dosering: 3x in monotherapie, 2x in combinatietherapie  Nevenwerkingen: allergie, prikken, bittere smaak o Oraal (Diamox)  Ook gebruikt tegen hoogteziekte  Dosering: 1à4 compr/d  Nevenwerkingen: tintelingen, hypokaliëmie, CZS, GI, sulfonamide allergie * Compenseren met kaliumrijke voeding  = meest krachtige drukdaling (acuut handig) VERBETERING AFVOER KAMERVOCHT - Miotica = parasympathomimetica = cholinergica (bv. Pilocarpine) o Trekken trabeculum iets open  trabeculaure outflow verbeteren tgv contractie longitudinale deel van de ciliaire spier o Dosering: 3x, (2-4x) – werkt 8h o Nevenwerkingen  Miosis (visusdaling in duister en bij centrale lensopaciteiten) => daarom niet gebruiken  Lichte myopisatie, accommodatiespasmen  Drukgevoel thv de wenkbrauw  Zelden netvliesscheur  Soms systemische cholinerge bijwerkingen - Prostaglandines o Xalatan, Travatan, Lumigan (veel generieken) o Best zonder bewaarmiddel (Monoprost) o Uveosclerale outflow verbeteren o Dosering: 1x/d, meestal ’s avonds, werkingsduur > 24u (langste werkingsduur) o Nevenwerkingen  Vaak milde roodheid (in het begin, moet weggaan, anders veranderen)  Hypertrychosis (= toegenomen haargroei op willekeurige plaats)  Soms irispigmentatie (vooral bij bruine ogen  niet visueel waar te nemen)  Verkleuring periorbitale huid (wimpers donkerder, langer, dikker  wel visueel waar te nemen) (als unilateraal druppelen wel verschil tussen wimpers)  Inflammatie  Zelden maculair oedeem BEIDEN - Adrenerge agonisten o Selectieve alfa-2 receptor agonisten (Alphagan, Iopidine)  Dossering: 2x/d  Nevenwerkingen: allergie, roodheid, tachyphylaxis, sufferigheid o Niet selectieve adrenalines (propine, epinefrine)  verlaten wegens nevenwerkingen  Nevenwerkingen: rebound roodheid, allergie, dilatatie
316
Contra-indicaties bij nauwe hoek
- Anticholinergica o Lokaal: atropine o Systemisch: tricyclische AD, fenothiazinen, antihistaminica, SSRI - Sympathicomimetica o Lokaal: fenylefrine o Systemisch ## Footnote - Al deze medicaties zijn enkel gecontra-indiceerd bij nauw of geslotenhoek glaucoom, vermits zij door semidilatatie van de pupil een acuut geslotenhoek kunnen uitlokken - Enkel corticoïden zijn gecontra-indiceerd bij open-hoek glaucoom, enkel supervisie van een oogarts => als 1x reactie hebben gedaan, altijd reactie hebben
317
Radiologische aanpak visusverlies
- Scan orbits bij monoculaire blindheid, hypofyse bij bitemporale hemianopsie, hersenen bij homonieme hemianopsie.
318
Radiologie: bij welke klachten wat scannen?
- Bij een patiënt met een oogkasbodemfractuur + diplopie = controleer de m. rectus m. inferieur - Bij sinusitis of masticator space-infectie + proptosis = zoek naar een orbitaal abces achter het septum (post-septale pathologie) - Bij een patiënt met de ziekte van Graves + proptosis = controle op apicale verdringing - Bij een jongvolwassene bij wie een optische neuritis klinisch wordt vermoed: scan de hersenen, niet de banen  Neuritis optica is klinische diagnose: geen beeldvorming nodig, maar wel MR aanvragen om te zien of er geen hersenparenhcymaandoening is (MS) - In het geval van een netvliesloslating, inspecteer de oogbol zorgvuldig op een onderliggende choroïde metastase of melanoom (T1 hyperintens bij melanocytisch melanoom) - In het geval van een hersenzenuwverlamming (diplopie/abnormale oogmotiliteit), ligt de oorzaak meestal buiten de oogkas (typische voorbeelden: PComm-aneurysma bij NIII-verlamming, ICA- aneurysma bij NVI-verlamming, clivale metastase bij NVI-verlamming)
319
CT
=> acute setting- Beste voor trauma, infectie, n. opticus compressie.
320
MRI
- Voor detail: tumoren, sinus cavernosus, craniale zenuwuitval, algemene pathologie
321
MR soorten
- Orbita: mono-oculair zichtverlies- Hypofyse: bitemporale hemianopsie- Hersenen: homonieme hemianopsie.
322
Indeling orbita
- Globe = oogbal - Conal = spieren - Septum => preseptale en postseptale problemen - Extraconal = tussen bot en spieren (vel, lacrimale gaand, BV, NIV, NV1, zygomatic zenuw)
323
Compartiment aanpak radiologie
Orbita bot => Fractures (blow-out and zygomaticomaxillary complex) Sphenoid abnormalities (meningeoma, metastasis, dysplasia) Extraconal space => Orbital cellulitis, subperiostal abcess, subperiostal hematoma Dermoid cyst Lacrimal gland tumors (pleomorphic adenoma, lymphoma, sarcoid) Conal space => Graves’ disease, pseudotumor, metastasis Intraconal space => Hemangioma, varix Optic nerve glioma, meningeoma, neuritis Globe => Deformity (staphyloma, coloboma) Detachment (retinal, choroidal) Tumor (metastasis, melanoma, retinoblastoma) Extra-orbital pathology => Sinus cavernosus pathology (trombophlebitis, carotidocavernous fistula) Suprasellar pathology (pituitary adenoma) Occipital lobe pathology (infarction, hemorrhage, tumor) Cranial nerve pathology (ICA aneursm, Pcomm aneurysm, clival metastasis, brain stem infarction)
324
Bot orbita - openingen
1. Cannalis optica (nervus opticus, Arteria opthalmica) 2. Superior orbital fissure (NII, IV, NVI, CNV V1, superior opthalmica brein, lacrimal arterie branch) 3. Inferior orbital fissure (infraorbitale zenuw (N V2), zygomatic zenuw (NV2), inferior opthamic vein) Ronden 2,3,4,6 => tenideuze ring van Zinn
325
Beeldvorming bij visusverlies
• Mono-oculair visusverlies zonder oogheelkundige verklaring → MRI orbita/n. opticus.• Bitemporale hemianopsie → MRI hypofyse/chiasma (denk aan adenoom).• Homonieme hemianopsie → MRI hersenen/postchiasmale banen.
326
Orbitale fracturen
1. Blow-out fractuur - Fractuur van de onderste oogkaswand (bodem) - Infraorbitaal kanaal meestal aangetast - Inferieure rectusspierhernia 2. Zygomaticomaxillaire complexe fractuur - Bij de jukbeenhechtingen en/of jukbeenderen boog - Reconstructie om tandheelkundige occlusie te verzekeren, en contouren van gezichts- en orbitale holtes te herstellen
327
Graves oftalmopahtie (Conale laesie)
- Schildklier oftalmopathie - Meest voorkomende oorzaak van uni- of bilaterale proptosis bij volwassenen - Gevaar: compressieve optische neuropathie (“apical crowding”) - Acuut stadium: T2 hyperintense spieren (oedeem) - Betrokken extraoculaire spieren (EOM): I'M Slow => meest voorkomende aangetaste spieren in volgorde o Volgorde: mediaal, superior, lateraal - Teken van colafles (gespaarde voorste pees) - 90% bilateraal
328
Orbitale pseudotumor (conale laesie)
- Idiopathische orbitale ontsteking - Kan alle intra-orbitale weefsels aantasten, meestal de EOM - Acuut stadium: T2 hypointense infiltratie (lymfocyten) - De anterieure pees van de EOM kan hierbij betrokken zijn - 90% unilateraal
329
N. opticus massa's
Glioom van de optische baan: Bij kinderen (eerste decennium) - Juveniel pilocytisch astrocytoom (WHO graad 1) - Associatie met NF1 - Uitbreiding van de tubulaire oogzenuw, kan verbeteren Oogzenuwschede-meningeoom - Bij volwassenen (V:M 4:1) - Van arachnoid cap-cellen in de hersenvliezen rond de ON - Meningeale verdikking en versterking rond de zenuw ("trambaanbord", "doelbord")
330
Intra-occulaire massa
CHOROÏDALE METASTASE - Meestal afkomstig van borst-, prostaat-, melanoom-, longcarcinoom - Contrastverhogende laesie, vaak plaatachtig OOGMELANOOM - Meest voorkomende primaire intraoculaire maligniteit bij volwassenen - Choroid > corpus ciliair > iris - T1-hyperintense (indien melanocytisch melanoom) massa (op T1 wit: vet, maar ook melanine) RETINOBLASTOOM - Meest voorkomende primaire intraoculaire maligniteit bij kinderen - Zeer agressieve tumor uit sensorische netvliescellen - RB1-genmutatie, sporadisch of kiemlijn - Bilateraal of trilateraal retinoblastoom indien erfelijk - Heterogene verkalkte massa met bloeding en necrose
331
Extra-Orbitale pathologie
Pathologie van de optic tract - Suprasellaire pathologie: hypofysemassa, meningeoom - Pathologie van hersenparenchym: infarct, bloeding, tumor NII,NIV, NVI hersenzenuwverlamming - Hersenstamlaesies: infarct, bloeding, demyelinisatie (MS) - Basale cisternepathologie: Pcomm-aneurysma (NIII), ontsteking/infectie, oppervlakkige siderose - Pathologie van de holle sinus: ICA-aneurysma (NVI), trombose, ontsteking (Tolosa Hunt)/infectie
332
CONJUCTIVALE SCHEURWONDE
- S: weinig pijn, bloederige tranen - P: spontane genezing Groeit snel dicht
333
Wat is de functie van de retina?
Licht waarnemen via fotoreceptoren, omzetten naar elektrische signalen die via de oogzenuw naar de hersenen gaan.
334
Wat is de macula?
Centrum van de retina. Bevat de fovea.
335
Wat is de fovea?
Centrum van de macula; zorgt voor het meest gedetailleerde zicht.
336
Welke bloedvaten voorzien de retina van bloed?
Arteria centralis retinae en vena centralis retinae. Deze vertakken in nasale/temporale arcaden.
337
Wat is de foveale avasculaire zone?
Zone zonder bloedvaten in de fovea; essentieel voor scherp zicht.
338
Wat is de blinde vlek?
Gebied waar de oogzenuw het oog verlaat; hier is geen retina aanwezig.
339
Wat is de ora serrata?
De gekartelde grens tussen retina en corpus ciliare.
340
Wat ligt er onder de retina?
Retinaal pigmentepitheel (RPE), choroidea (vaatvlies), en sclera (oogrok).
341
Wat is het verschil tussen arterie en vene in de retina?
Arterie: lichter, dunner, dikke wand. Vene: donkerder, breder, dunne wand.
342
Wat is Bruch’s membraan?
Scheiding tussen retina en choroidea.
343
Hoeveel lagen heeft de retina?
10 VERSCHILLENDE LAGEN 1. RPE = retinaal pigmentepitheel 2. Fotoreceptoren (buiten- en binnensegment) 3. Membrana limitans externa (dun lijntje) 4. Outer nuclear layer (= laag met cellichamen van staafjes en kegels) 5. Outer plexiform layer (= synaps tussen foto-R’s en bipolaire cellen) 6. Inner nuclear layer 7. Inner plexiform layer (= synaps tussen bipolaire en ganglioncellen) 8. Ganglioncellen 9. Laag van ganglioncelvezels 10. Membrana limitans interna => OCT coupe => histologische lagen kunnen bekijken
344
Wat is de functie van het RPE?
Barrière, voeding voor outer retina, absorptie van licht.
345
Wat gebeurt er in de outer plexiform layer?
Synapsen tussen fotoreceptoren en bipolaire/horizontale cellen.
346
Wat is de functie van de inner plexiform layer?
Synapsen tussen bipolaire en ganglioncellen.
347
Welke celtypen bevat de retina?
Fotoreceptoren (kegels, staafjes), bipolaire cellen, ganglioncellen, horizontale cellen, amacriene cellen, Müller cellen.
348
Wat is de functie van ganglioncellen?
Zenden visuele signalen via oogzenuw naar de hersenen. Eén subtype is lichtgevoelig en regelt o.a. dag-nachtritme.
349
Wat doen amacriene cellen?
Modificeren signalen (versterken, afzwakken) en geven neurotransmitters af.
350
Wat doen Müller cellen?
Gliale cellen met metabole en structurele ondersteuningsfunctie.
351
Wat is de foveola?
Centrale 0,3 mm² van de fovea; bevat enkel kegeltjes met hoogste densiteit (200.000/mm²).
352
Welke pigmenten bevat de fovea?
Luteïne en zeaxanthine – antioxidanten die soms via supplementen worden ingenomen.
353
Hoe wordt de retina geperfundeerd?
Inner retina via arteria centralis retinae; outer retina via diffusie uit choroidea (via RPE).
354
Wat is directe oftalmoscopie?
Onderzoek van retina zonder extra lens. Beperkt tot papil en eventueel macula.
355
Wat is indirecte oftalmoscopie?
Onderzoek met lens en dilatatie. Volledig beeld van retina, met dieptezicht.
356
Wat is een OCT?
Optical Coherence Tomography – geeft gedetailleerd beeld van retinale lagen via laser.
357
Wat toont fundus autofluorescentie?
Oplichting van pigmenten zoals lipofuscine. Wit = actieve pathologie, zwart = atrofie of blokkade. | => maat voor gezondheid RPE
358
Wat is CRAO?
Central Retinal Artery Occlusion – ‘ooginfarct’ met acute, pijnloze visusdaling. Urgentie. ‘Cherry red spot’.
359
Wat is BRAO?
Branch Retinal Artery Occlusion – gedeeltelijke visusdaling (scotoom). Vaak embolisch of inflammatoir.
360
Wat is CRVO?
Central Retinal Vein Occlusion – door veneuze stuwing, oedeem, ischemie. Behandeling: anti-VEGF, laser.
361
Wat is BRVO?
Branch Retinal Vein Occlusion – lokale veneuze afsluiting. Kan leiden tot scotoom en ischemie.
362
Wat zijn kenmerken van diabetische retinopathie?
Gevolg van slechte metabole controle. Lange tijd asymptomatisch.
363
Wat zijn de stadia van non-proliferatieve diabetische retinopathie?
Mild (microaneurysmata), Matig (bloedingen, cotton wools), Ernstig (IRMA’s, veneuze veranderingen).
364
Wat is proliferatieve diabetische retinopathie?
Neovascularisatie op papil (NVD) of elders (NVE). Risico op bloeding en tractie.
365
Wat is diabetische maculopathie?
Lekkage bij macula. Behandeling: anti-VEGF, corticoïden, laser.
366
Wat zijn drusen?
Afvalstapeling tussen RPE en Bruch’s membraan. Kenmerk van droge LMD.
367
Wat gebeurt er bij natte ARMD?
Choroïdale neovascularisatie breekt door Bruch’s membraan → lekkage, oedeem, visusdaling.
368
Wat is treat-and-extend bij ARMD?
Behandelprotocol waarbij de interval tussen anti-VEGF-injecties verlengd wordt bij stabiliteit.
369
Wat is hypertensieve retinopathie?
Vaatveranderingen door hoge bloeddruk: sclerose, ‘copper wiring’, cotton wools, verhoogd risico op BRVO.
370
Wat is CSCR?
Centraal sereuze chorioretinopathie – subretinaal vocht door stress/corticoïden. Vaak zelflimiterend.
371
Wat is retinitis pigmentosa?
Erfelijke retina-aandoening met nachtblindheid, gezichtsveldverlies. Kan deel zijn van Usher syndroom.
372
Wat is de retinale complicatie bij sikkelcelziekte?
Occlusies, ischemie, neovascularisaties, bloedingen. Opvolging nodig.
373
Wat zijn oculaire gevolgen van pre-eclampsie?
Cotton wools, ischemie, bloedingen, sereuze netvliesloslatingen.
374
Wat is posterior uveïtis?
Ontsteking achterin het oog; infectieus of auto-immuun. Kan leiden tot retinitis, choroiditis, vasculitis.
375
Wat is hydroxychloroquine-retinopathie?
Onomkeerbare toxiciteit door langdurig gebruik. Cumulatieve dosis bepalend. Vroegtijdige screening nodig.
376
Wat is het vitreum?
Glasvocht, een heldere gel tussen lens en retina, bestaande uit collageen en water. Essentieel voor lichttransmissie.
377
Waar is het vitreum aan gehecht?
Aan de retina (ora serrata en macula), nervus opticus en achterkapsel van de lens.
378
Wat is het kanaal van Cloquet?
Centrale ruimte in het vitreum, overblijfsel van embryonale arteria hyaloidea.
379
Wat zijn floaters?
Beweeglijke onzuiverheden in het glasvocht die schaduw werpen op de retina; meestal onschuldig.
380
Wat is een achterste glasvochtloslating (PVD)?
Het loskomen van het glasvocht van de retina en oogzenuw, vaak met floaters en fotopsieën.
381
Wat is een ring van Weiss?
Een zichtbaar ringvormig restje aanhechting aan de papil bij glasvochtloslating.
382
Wat is het risico bij PVD?
Retinascheurtjes bij sterke aanhechting, risico op netvliesloslating bij doorgang van vitreum achter het netvlies.
383
Hoe behandel je een retinascheur zonder loslating?
Laserfotocoagulatie (barrage) rondom de scheur om verdere loslating te voorkomen.
384
Wat zijn de types netvliesloslating?
Rhegmatogeen (scheur), sereus (vocht), tractioneel (tractie door littekens/neovascularisatie), traumatisch.
385
Hoe behandel je netvliesloslating?
Chirurgisch: vitrectomie met laser en gas/silicone of scleraal bandje.
386
Wat is vitreumbloeding?
Bloed in het glasvocht; oorzaak kan zijn scheur, neovascularisatie, trauma, uveïtis.
387
Hoe onderzoek je vitreumbloeding?
Via echo (bij slecht zicht). Behandeling: rust, vitrectomie indien nodig.
388
Wat is vitritis?
Inflammatoire cellen in het vitreum, meestal bij uveïtis. Behandeling: systemische of intravitreale corticoïden.
389
Wat is intermediaire uveïtis?
Uitsluitend inflammatie in het glasvocht, soms gerelateerd aan MS, sarcoïdose of Borrelia.
390
Wanneer denk je aan vitreoretinaal lymfoom?
Bij hardnekkige vitritis zonder duidelijke oorzaak; diagnose via vitrectomie.
391
Wat zijn de drie kernprincipes van laser (Einstein)?
LASER = Light Amplification by Stimulated Emission of Radiation - 3de principe Einstein +versterking licht - O: hoe laser werkt o Alle lasers hebben deze 3 zaken • Lasermedium (belangrijkste): is 1 stof met bepaalde fysische eigenschappen; 1 hogere baan moet vrij stabiel zijn • Populatie inversie = de meeste atomen zijn geëxciteerd • Pompsysteem: pompt energie in het lasermedium (kan op verschillende manieren) • Resonerende optische caviteit = 2 spiegels tegenover elkaar waar tussen het licht kan kaatsen o Pompsysteem aan → aantal elektronen gaan vervallen, populatie inversie creeëren=> spontane emmissie (kan in alle richtingen) eerste fotonen => gaan door medium + botsen => kettingreactie – steeds meer • Spiegel => gaat terug naar de andere kant => licht kaatst tussen 2 spiegel => klein gaatje => licht kan weg
392
Wat zijn de kenmerken van laserlicht?
o Monochromatisch (1 kleur afbuigen door prisma; afh kleur om andere hoek afbuigen) o Hoge coherentie (licht bestaat uit golven → golven hebben een amplitude, period (duur schommelen), en fase (= op welk deel van de golf je zit); buislamp heeft incoherent licht (willekeurig, alle fases doorelkaar)  laserlicht ze trillen allemaal gelijkaardig (vb bij speelplaats alle kinderen lopen door elkaar = gloeilamp  laserlicht kolom soldaten die allemaal in dezelfde pas lopen) o Hoge directionaliteit (licht geraakt ver, tot aan de maan en verder o Hoge intensiteit (=> niet in ogen mogen schijnen met licht; kunnen door materialen schijnen
393
Hoe werkt thermisch effect van laser?
Energie absorberen → warmteoverdracht naar weefsel → schade afhankelijk van tijd en temperatuur. /// Afh van temperatuur => andere reactie van reversibele schade tot necrose Toepassingen: Photocoagulatie van ischemische regios, ‘lassen’ van de retina
394
Wat is fotocoagulatie?
Toepassing waarbij ischemische retina of scheurtjes 'gelast' worden met warmte van laser.
395
Wat is een mechanisch laser-effect?
Hoge intensiteit leidt tot explosieve verdamping → schokgolven → weefselbreuk (bv. YAG-laser).
396
Wat is photoablatie?
Verbranding en verdamping van weefsel met zuivere randen, bv. LASIK chirurgie.
397
Wat is photodynamische therapie?
Lichtgevoelige stof wordt lokaal geactiveerd door laser → lokaal effect, rest lichaam blijft gespaard.
398
Wat is OCT?
Optical Coherence Tomography: laser-gebaseerde beeldvorming, zeer gedetailleerd, ook voor dieptemeting.
399
Wat is aberrometrie?
Meet optische aberraties (onregelmatigheden in breking) van het hoornvlies.
400
Wat is visuele revalidatie?
Training en hulpmiddelen om slechtzienden functioneel onafhankelijk te maken, bv. echolocatie, GPS, bioptic-brillen.
401
Wat is emmetropie?
Normale refractie waarbij licht exact op het netvlies focust.
402
Wat veroorzaakt myopie?
Oog groeit te snel voor aanpassing van lens/kromming → brandpunt vóór de retina.
403
Hoe behandel je myopie?
Buiten spelen (preventie), bril, multifocale lenzen, ortho-K, atropinedruppels.
404
Wat is astigmatisme?
Hoornvlies is ovaal (zoals rugbybal), niet bolvormig. Focuslijn i.p.v. -punt.
405
Wat doet een pinhole bij visusproblemen?
Verkleint pupil → scherpere focus bij aberraties.
406
Wat is de oorzaak van verhoogde glare (strooilicht)?
Lichtverstrooiing in troebele media (bv. cataract), leeftijd, troebele cornea.
407
Wat is het effect van glare op verkeersveiligheid?
Verminderde reactietijd, langer remmen, risico bij nachtverkeer.
408
Wat is retinale adaptatie bij glare?
Langere aanpassingstijd van retina → verhoogde gevoeligheid voor licht.
409
Warmte overdracht laser
Warmteoverdracht - Warmtediffusie van een primair bestraald volume naar een onbehandeld secondair volume over tijd (bestraalt een bepaald gebied => plaats warmte op (primair) => warmte straalt uit (= secondair) o Diffusiviteit o Penetratiediepte o Blootstellingstijd o => hiervan warmtediffusie afhankelijk
410
Einstein's drie principes:
1. Absorptie: Een atoom kan een foton van een bepaalde frequentie opnemen, waarbij het van een lagere naar een hogere energietoestand overgaat. De energie van het foton moet gelijk zijn aan de energiedifference tussen de twee toestanden. => foton van baan springen (hoger) - vb blauwe licht komt net overeen met de energie die nodig is om het elektron te verplaatsen (=> blauw licht niet meer te zien in het spectrum - als starten van wit licht) → foton letterlijk geabsorbeerd 2. Spontane emissie: Een atoom in een aangeslagen toestand kan spontaan terugvallen naar een lagere energietoestand, waarbij een foton wordt uitgezonden. Dit proces gebeurt zonder externe stimulatie en in een willekeurige richting. => elektron op hoge baan → gaat spontaan naar lagere baan + foton komt vrij 3. Gestimuleerde emissie: Een atoom in een aangeslagen toestand kan worden gestimuleerd om een foton uit te zenden, als het wordt blootgesteld aan een invallend foton van dezelfde frequentie. Het uitgezonden foton heeft dezelfde frequentie, fase, en richting als het invallende foton. = combinatie van 1. en 2. elektrok op hoge baan → foton komt voorbij + die komt overeen met energie sprong => elektron gaat naar lagere baan + 2 fotonen komen vrij (die compleet identiek zijn) => macroscopisch: beginnen met een zekere hoeveelheid licht (1 kleur) → eindigen met sterker licht
411
Wat zijn de toedieningswijzen van oogmedicatie?
Lokaal (topisch, peri-oculair, intra-oculair), systemisch (oraal of IV). Lokaal is het meest gebruikt; systemisch bij systemische oorzaken.
412
Waarom ogen dichthouden na druppels?
Om systemische opname via traanbuis te vermijden en lokale werking te optimaliseren.
413
Wat zijn de voordelen van amfifiele medicatie bij oogdruppels?
Ze kunnen door alle lagen van de cornea (epitheel, stroma, endotheel) heen diffunderen.
414
Wat is de indicatie voor intravitreale injectie?
Injectie van anti-VEGF bij maculaire degeneratie.
415
Wat is het probleem van systemische toediening van oogmedicatie?
Slechte penetratie in het oog; alleen nuttig bij oogaandoeningen met systemische oorsprong.
416
Wat is een typische indicatie voor antibiotica oogmedicatie?
Bacteriële conjunctivitis, keratitis, blefaritis, ulcera, profylaxe na trauma of ingreep.
417
Wat is het spectrum van fusidinezuur?
Smal, specifiek tegen stafylokokken; zeer geschikt bij purulente conjunctivitis.
418
Waarom wordt chloramphenicol niet meer gebruikt in België?
Vanwege risico op beenmergtoxiciteit; nog eerste keuze in Nederland en VK.
419
Waarom is tobramycine eerste keuze bij contactlensdragers?
Omdat het effectief is tegen Pseudomonas, die vaker voorkomt bij contactlensgebruikers.
420
Wat is het voordeel van moxifloxacine bij ooginfecties?
Goede penetratie in het oog, zowel oraal als topisch bruikbaar.
421
Wat is een fortified antibioticum collyre?
Hoog geconcentreerd AB, door ziekenhuisapotheek bereid, bv. bij corneaal ulcus (intensief druppelschema).
422
Wat is de behandeling van virale keratitis (herpes)?
Aciclovir (Zovirax) of Ganciclovir (Virgan), 5x/dag, vaak door oogarts op attest.
423
Wat zijn risico's van cortico’s bij herpeskeratitis?
Verergering van infectie en littekenvorming bij foutief gebruik zonder antiviraal.
424
Wat is de behandeling van adenovirusconjunctivitis?
Geruststelling, hygiëne, symptomatisch; soms AB om surinfectie te voorkomen.
425
Welke allergische oogziekte komt het meest voor?
Allergische conjunctivitis door hooikoorts of perenniale allergenen.
426
Wat is het werkingsmechanisme van mastcelstabilisatoren?
Voorkomen degranulatie van mastcellen; profylactisch effect.
427
Welke farmaca hebben dubbel effect bij allergie?
Olopatadine, Azelastine, Epinastine, Ketotifen: antihistaminicum én mastcelstabilisator.
428
Wat zijn neveneffecten van cortico-oogdruppels?
Cataract, glaucoom, infecties, vertraagde genezing; risico bij langdurig gebruik.
429
Wat is het verschil tussen topische cortico’s en NSAID’s?
Cortico’s werken breed in de inflammatoire cascade; NSAID’s alleen via prostaglandine-inhibitie.
430
Waarom worden NSAID-oogdruppels niet gebruikt bij allergie?
Hun werkingsmechanisme is te beperkt; geen effect op allergie-mediatoren.
431
Wat is de belangrijkste indicatie voor kunsttranen?
Droge ogen door verminderde traanproductie of kwaliteit; bv. meibomiusklierdysfunctie.
432
Waarom zijn bewaarmiddelen in kunsttranen schadelijk?
Ze verhogen inflammatie en zijn toxisch voor het epitheel, vooral bij chronisch gebruik.
433
Wat is de beste optie voor kunsttranen bij chronisch gebruik?
Preservative-free (monodosis of steriele multidosis) met bv. hyaluronzuur.
434
Wat is de behandeling van droge ogen door meibomiusklierdysfunctie?
Warme compressen, massage, ooglidhygiëne, evt. AB-gel (zoals Fucithalmic).
435
Wat is het verschil tussen mydriatica en cycloplegica?
Mydriatica verwijden de pupil; cycloplegica verlammen ook de accommodatie.
436
Waarom zijn atropine of tropicamide risicovol?
Ze kunnen acuut gesloten-hoek glaucoom uitlokken bij predispositie.
437
Wat is het floppy iris-syndroom?
Intra-operatieve complicatie bij cataractchirurgie bij gebruik van tamsulosine.
438
Welke medicatie geeft verticillata in de cornea?
Amiodarone (tegen hartritmestoornissen); ook visusverlies en opticuszwelling.
439
Welke systemische medicatie kan uveïtis veroorzaken?
Bifosfonaten, rifabutine, topiramaat, sommige AB’s.
440
Wat is een visueel effect van sildenafil?
Tijdelijke blauwverkleuring van het zicht en kleurdiscriminatiestoornissen.
441
Welke oculaire bijwerkingen heeft topiramaat?
Acuut gesloten-hoek glaucoom, myopie, halo’s, hoofdpijn, pijn.
442
Wat zijn de groepen voor rijgeschiktheid?
Groep 1: privégebruik; Groep 2: beroepsvervoer. Verschillende eisen qua visus.
443
Wanneer moet een arts rijongeschiktheid melden?
Aan de patiënt (niet aan derden). Documenteren in dossier. Patiënt moet binnen 4 dagen rijbewijs inleveren.
444
Wat is de minimum gezichtsscherpte voor rijbewijs groep 1?
5/10 binoculair met correctie. Uitzondering mogelijk via CARA bij 3/10.
445
Wat is het Jack-in-the-box effect?
Wegvallen van zicht rond optische rand bij hoge brilsterkte → risico bij autorijden.
446
Wat is de visuseis voor rijbewijs groep 2?
Minimaal 8/10 beste oog en 1/10 slechtste oog, met correctie; max +8D met bril.
447
Wat is de vereiste gezichtveld voor groep 1?
Minimaal 120° horizontaal, met ten minste 50° links/rechts, 20° boven/onder.
448
Wat is de gezichtveldvereiste voor groep 2?
160° horizontaal, 70° links/rechts, 30° boven/onder; niet haalbaar met 1 oog.
449
Wat is de minimale visus bij schemertest voor rijgeschiktheid?
Minimaal 0.2 (2/10) met correctie, bij 1 lux.
450
Wat is donkeradaptatie?
Proces waarbij retina gevoeliger wordt bij lage lichtintensiteit; vereist tot 20 min voor volledige aanpassing.
451
Wat is glare (strooilicht)?
Vermindering zicht door verstrooiing van licht; erger bij ouderdom en cataract.
452
Wat is contrastgevoeligheid en waarom belangrijk?
Vermogen om objecten van achtergrond te onderscheiden; belangrijk bij mist/grijze kleding, maar geen wettelijke norm.
453
Wat is resolution acuity?
Kleinste afstand tussen 2 punten waarbij ze nog als 2 aparte punten worden waargenomen (uitgedrukt in MAR).
454
Waarom geen percentages gebruiken voor gezichtsscherpte?
Ze geven geen correcte weergave van visusprestaties. Gebruik decimaal, logMAR of Snellen.