Ortho: individuele factoren hc 1,2 en 3 Flashcards

(133 cards)

1
Q

normaal

A

Geen noodzaak om iets te doen, afwezigheid van stoornissen, statistisch gegeven, ideale of gewenste toestand, maar beste definitie: succesvolle adaptatie. Als het gedrag afwijkt is het niet meer adaptief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Pathologie

A

Ziekteleer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Psychopathologie

A

Leer van psychische ziekte in de psychologie, psychiatrie en orthopedagogiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ontwikkelingspsychopathologie

A

beschrijven, verklaren en voorspellen van afwijkende gedragingen en processen tijdens de ontwikkeling. Er zijn beperkingen in het dagelijks leven afhankelijk van de kwaliteit van het vervullen van ontwikkelingstaken: taal, motoriek, sociaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar houdt OPP zich mee bezig?

A

OPP houdt zich bezig met de verklarende processen en mechanismen die verantwoordelijk zijn voor de oorsprong, toename, afname of het in stand houden van probleemgedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ontstaan psychopathologie

A

Psychopathologie ontstaat door de interactie van de verschillende variabelen op een bepaald moment, maar ook door de tijd heen (stoornis, beperking, handicap)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ontwikkelingsmodel psychopathologie verschillende contexten

A

Het model bestaat uit:
- biologische context
- familie
- individuele context
- sociale
- culturele

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Voorbeelden probleemgedrag

A

leerproblemen, concentratieproblemen, sociale problemen en emotionele problemen en hun onderliggende verklaringen (benedengemiddelde intelligentie, sociale beperkingen, hechtingsproblematiek)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

psychologie

A

studie van ons bewustzijn, van normaal en afwijkende ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

psychiatrie

A

diagnosticeren en behandelen van mensen met psychische klachten. Psychiater is arts, dus mag medicijnen voorschrijven. Psycholoog mag dit niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Orthopedagoog

A

Gaat over de atypische ontwikkelingsprocessen en afwijkende leer- en gedragsprocessen, specifiek van het kind en jeugdigen. Opvoeding en omgevingsfactoren staan hierbij centraal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Verklaringstheorieen

A

Gedrag kunnen beschrijven en beoordelen wanneer problematisch is. Personen moeten omschreven worden in een paar termen door vanuit verschillende perspectieven naar gedrag te kijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Verschillende verklaringstheorieen:

A
  • psychodynamisch/analytische theorie
  • Leertheoretisch/sociale leertheorie
  • biologisch/medisch model
  • neuropsychologisch denkmodel
  • systematisch pedagogisch
  • hechtingstheorie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Psychodynamische/analytische theorie

A

Bestaat uit de klassieke psychoanalyse en ego psychologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

klassieke psychoanalyse

A

Psychopathologie is fixatie of regressie en ontwikkelt zich door de interactie ontwikkeling en omgevingsprocessen (ID, ego, superego). Freud

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Ego psychologie

A

Het onvermogen om de problemen van de psychosociale ontwikkelingsstadia het hoofd te bieden. Falen om ontwikkelingsstadia te doorlopen. Voorbeeld is Erikson.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

behaviorisme/leertheoretisch, sociale leertheorie

A

Versterken of ontwikkelen onaagepast gedrag , zoals klassiek conditioneren (Pavlov), Operant conditioneren (Skinnner) en de sociale leertheorie (Bandura)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Biologisch/medisch model

A

Psychopathologie is mentale ziekte en ontwikkelt zich door organische disfunctie. Door neuropsychologisch onderzoek kan er gekeken worden naar de relatie tussen brein en gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Neuropsychologisch denkmodel

A

Relatie tussen brein en gedrag, die wordt beinvloed door neurocognitieve functies/informatieverwerkingsprocessen. Wordt beinvloed door omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Systematisch pedagogisch

A

Psychopathologie is onaagepaste familiestructuur en ontwikkelt zich door grensvervaging en triangulatie. Voorbeelden zijn systeemtheorieen (munichin, Haley en Lange) en pedagogische theorieen (Langeveld, Baumrind, Patterson)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hechtingstheorie

A

psychopathologie is onvermogen om verder te komen in de ontwikkeling en ontwikkelt door affectieve splitting en het internaliseren van slechte relaties bijv seperatie en individuatie. Voorbeeld zijn Bowlby en Ainsworth

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Al de theorieen samen zijn:

A

De ontwikkelingspsychopathologie. Een benadering om te begrijpen hoe psychopathologie ontstaat tijdens de ontwikkeling.
Hierbij wordt uitgegaan van een dynamische systeem, waarbij alle domeinen met elkaar in interactie zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Triangulatie

A

Kinderen worden onderdruk gezet om partij te kiezen/tussenpersoon te zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Stage silent issues

A

Ontwikkeling verloopt hierarchisch en per ontwikkelingsstadia zijn er bepaalde taken/eisen, zoals in de babytijd: regulering biologische processen en veilige hechting. Voorschoolse leeftijd: zelfregulering en relaties buiten de familie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
risicofactor
Elke factor die kans op psychopathologie kan verhogen
26
kwetsbaarheid
Zit in een persoon en maakt dat een kind gevoeliger is voor risicofactoren
27
Weerbaarheid/weerbaar kind
ondanks heel veel risicofactoren geen psychopathologie/kind blijft gezond.
28
versterkende factor
Vergroot de impact van een risicofactor, zoal isolatie.
29
protectieve factor
ook wel beschermende factoren -> vermindert impact van risicofactor/verkleint kans
30
omgevingsmodel
bestaat uit de contexten van de psychopathologie: tijd, biologisch, individueel, familie, sociaal en cultureel
31
omgevingsmodel: tijd
stage silent issues
32
omgevingsmodel: biologisch
hersenontwikkeling, genetica, neuropsychologie, temperament
33
omgevingsmodel: individuele context
- hechting - cognitieve ontwikkeling - emotionele ontwikkeling - ontwikkeling van het 'zelf' - morele ontwikkeling - seksualiteit
34
hechting
stabiele, emotionele band tussen kind en verzorger. kwaliteit zorg bepaalt kwaliteit hechtingsrelatie
35
cognitieve ontwikkeling (behoort tot de individuele context)
Serie vaststaande stadia, die kinderen doorlopen in verschillend tempo maar vaste volgorde. Volgens Piaget
36
Assimilatie
Nieuwe informatie in bestaande cognitieve structuren opnemen
37
Accommodatie
Veranderingen in de bestaande cognitieve structuren om nieuw leven mogelijk te maken
38
Organisatie
Nieuwe ideeën in coherente systemen organiseren
39
De cognitieve stadia volgens Piaget
- Sensomotorisch stadium: ontwikkeling van objectpermanentie - Preoperationeel stadium: ontwikkeling van de symboliek - Concreet-operationeel stadium: ontwikkeling van redeneren - Stadium van formele operaties: ontwikkeling hypothetisch en deductief redeneren
40
Emotionele ontwikkeling
Begrip van emoties en reguleren van emoties
41
Ontwikkeling van het zelf/ik
Innerlijke organisatie van gevoelens, verwachtingen en betekenisgeving
42
Self-constancy
Erkenning van het zelf als georganiseerd geheel dat standhoudt, ondanks stemmingswisselingen en de relatie met opvoeders
43
Morele ontwikkeling van het geweten
Voorstel voor ontwikkelingsstadia, komt voort uit het denken over morele problemen. Stadia zijn cultuur onafhankelijk.
44
Seksuele ontwikkeling
geslachtsidentiteit, geslachtsrollen en genderdysforie
45
Gender dysforie
Ontevredenheid met eigen geslacht
46
Ontwikkelingsmodel: familie
Iedereen binnen het systeem ontwikkelt zich. Opvoedingsstijl ouders heeft daar mee te maken maar ook relatie tussen ouder en kind. - mate ondersteuning - mate ouderlijke controle
47
Volgens Minuchin (over familie context)
Grens tussen ouder en kind. Gaat iets mis bij deze grens bij: - kluwen - overcontrolerend - parentificatie (rolverwarring)
48
Omgevingsmodel: sociale context
Interesse in anderen: 1e jaar: niet wederkerige vriendschappen, 4e jaar: samen spelen maar gericht op activiteit, 6e jaar: ook op de persoon gericht, 12e jaar: wederkerig, persoonlijk, eerlijk en ook kritisch
49
Omgevingsmodel: culturele context
sociale klasse, SES, armoede, meertaligheid, etnische diversiteit, racisme en vooroordelen
50
Kwantitatieve ontwikkelingsbelemmeringen
vertraging, terugval en niet synchroon verlopen
51
kwalitatieve ontwikkelingsbelemmeringen
afwijkende ontwikkeling en falen in de aanpassing
52
wanneer sprake van psychopathologie?
- traditionele aanpak: klinische-psychiatrische obserbatie, zoals DSM of ICF - empirische-statistische aanpak, zoals dimensioneel (CBCL) - beschrijvende diagnose, met wie, wat, waar, waarom, en classificatie als laatste stap
53
equifinaliteit
verschillende ontwikkelingspaden kunnen tot dezelfde uitkomst leiden
54
multifinaliteit
een bepaalde risicofactor kan tot verschillende ontwikkelingsuitkomsten leiden
55
Similar sequence hypothesis
Volgorde is bij iedereen hetzelfde (zelfde stadia en zelfde volgorde), maar in een trager tempo
56
Similar structure hypothesis
Duidelijke volgorde, maar manier waarop kan verschillen. Dus opbouw van vaardigheden hetzelfde, maar tempo en volgorde verschillen.
57
Domeinbenadering
Concept per domein bekijken (iemand met verstandelijke beperking kan motorisch goed ontwikkelen). Op 3 domeinen gekeken: sensoriek, motoriek en adaptieve ontwikkeling
58
Sensoriek
Ontwikkeling van de zintuigen
59
Adaptieve ontwikkeling
Ontwikkeling van alledaagse praktische vaardigheden. Behoren conceptuele vaardigheden (lezen, schrijven, rekenen), sociale vaardigheden, praktische vaardigheden (zelf verzorgen of zelf met OV kunnen gaan) en sociaal aanpassingsvermogen
60
Syndroom van Williams
Erfelijke aangeboren genetische aandoening op chromosoom 7 - Cardio-vasculaire afwijking inclusief stenose aorta - Groeiproblemen in eerste jaren en eten minder, dus klein en licht - Vertraagde taal- en motorische ontwikkeling -Hypercalcemia: te veel calcium in je bloed -Hyperacusis: overgevoeligheid van geluid
61
Informatieverwerkingsmodel
Bestaat uit input, verwerking en output
62
Expliciet proces
Bewust leren
63
Impliciet leren
Onbewust leren
64
Reuk en smaak problemen
Beschadiging in zenuw en hersenen wat er voor kan zorgen dat er invloed is op smaak en daarom op eten
65
Beschadiging nervus olfactorius, nervus facialis en nervus glossopharyngeus
Beschadiging zenuw, waardoor je niks meer proeft. Goed leren eten wordt een probleem bij de opvoeding
66
Beschadiging diencephalon, pons, temporale schors
Beschadiging brein, dus als er een stoornis is krijgt de prikkel geen betekenis en kan je niet proeven
67
visuele problemen
Relatief late ontwikkeling, en er kan een afwijkende ontwikkeling of een vertraagde ontwikkeling zijn
68
Afwijkende ontwikkeling ogen
CVI, ogen in orde, maar perceptuele verwerking niet
69
Vertraagde ontwikkeling ogen
DVM, vertraging in ontwikkeling, oorzaak onbekend vaak bij kinderen met VB
70
Occipitaal kwab
Deel van de hersenen die verantwoordelijk is voor de functie van het oog, de oogzenuw (info van oog naar hersenen) en oogbewegingen
71
Visuele beperking
Gezichtsveld (hoe groot het zichtbare gebied is zonder het hoofd of de ogen te bewegen) en gezichtsscherpte (hoe scherp iemand ziet, met oogtest)
72
Oogdysfuncties
retina problemen, troebel zien/staar, lensproblemen, nervus opticus defecten, oogbewegingen
73
Troebel zien
Moeite met scherp zien
74
Retina problemen
Oogbewegingen niet goed
75
Lens problemen
Problemen met scherp stellen
76
Nervus opticus defecten
Oogzenuw beschadiging wat kan leiden tot verlies van zicht, wazig zien of volledige blindheid.
77
Oogbewegingen
Betrokken zijn: oogspieren, hersenzenuwen en hersenstructuren. Oogbewegingen gaan over de samenwerking van ogen (dubbelzien) en corticale problemen met oogbewegingen (blikverlamming -> optisch aftasten omgeving is een probleem)
78
Hemianopsie
Uitval van 1 gezichtsveld van beide ogen door beschadiging van tractus opticus.
79
Beschadiging chiasma opticum
Gezichtsuitval niet per se aan een kant, wat bij tractus opticus/hemianopsie wel zo is.
80
Optische schors
Bevindt zich in achterhoofdskwab (occipitale cortex) en verwerkt alle visuele informatie vanuit de ogen, de hersenzenuwen binnenkomt. Functies: - gezichtsveldverwerking - optische gnosis
81
Optische gnosis
Betekenis geven aan beelden en objecten
82
Afasie
Taalstoornis, wel herkennen, maar niet kunnen benoemen (verkeerd woord gebruiken)
83
Agnosie
Herkenningsstoornis, wel kunnen beschrijven maar niet op het woord kunnen komen. Schade in rechter hersenhelft
84
Kinderen met visuele beperking hebben moeite met
- gezichtsherkenning - afstand schatten - oog-hand-coordinatie En sociaal-emotioneel met: oogcontact, joint attention (gedeelde aandacht), waarnemen emotionele expressies en beperktere exploratie (vertraagde spelontwikkeling)
85
Echolalie
kinderen die dwangmatig woorden en zinnen herhalen
86
Blindismen
Bepaalde stimuli zijn er niet en die proberen ze te zoeken, bijvoorbeeld door fladderen, hoofdschudden, oogboren
87
Problemen auditieve systeem
- geleidingsdoofheid - ziekte middenoor - agnesie gehoorgang
88
Perceptie doofheid/centrale doofheid
Probleem zit in de hersenen, en niet in het oor zelf. Door schade aan bijvoorbeeld de cochlea, nervus octavus, gehoorkernen in de pons en auditieve cortex.
89
Vormen van gehoorvlies
Perceptie gehoorverlies: stoornis in slakkenhuis. Geluiden komen binnen maar worden niet goed verwerkt. Hoortoestellen kunnen helpen Geleidingsverliezen: probleem in buiten of middenoor waardoor geluid niet goed kan worden doorgegeven aan slakkenhuis. Geluiden zijn gedempt. Gemengd verlies: combinatie van beide
90
Oorzaken van problemen met gehoor
- Genetisch - Factoren rondom geboorte - Infectie, bijv ronde hond of bof - Associatie met VB - Ziektes van het oor, zoals oorontsteking of vocht
91
Motorische ontwikkeling van kinderen met DOWN
Onvoldoende spierfunctie, zeer symmetrisch bewegen, slechte rompmotoriek en zwakke handmotoriek
92
Adaptieve vaardigheden
Vaardigheden die nodig zijn om zelfstandig en sociaal te functioneren in het dagelijks leven. Conceptuele vaardigen, sociale vaardigheden en praktische vaardigheden. Ze zijn: leeftijdsgerelateerd, gedefineerd door normen van en anderen en gedefinieerd door doen en niet door kunnen.
93
Sociale situatie
is complex. Veel informatie en niet alles relevant, dynamisch en interactief en heeft een beperkte tijd.
94
Kwaliteit van sociaal gedrag
Hangt af van essentiele vaardigheden bij verwerken van sociaal relevante informatie en flexibiliteit om af te stemmen =adaptief gedrag
95
Adaptief gedrag
Aanpassen aan veranderde omgeving dat persoonlijke doelstellingen gehaald worden, rekening houdend met specifieke kenmerken van de situatie (bijv. de ander). Moeite met adaptief gedrag?: invloed op het aangaan en onderhouden van wederkerige relaties en de mogelijkheid om adequaat te communiceren.
96
Transactioneel orthopedagogisch model
Theoretisch kader binnen de orthopedagogiek dat de interactie tussen kind en omgeving centraal stelt. Model benadrukt dat ontwikkeling en gedrag kind niet alleen wordt beïnvloed door individuele kenmerken, maar ook door dynamische interactie met de omgeving
97
Regulatie vaardigheden die aan het begin staan van sociale vaardigheden
Eten/drinken, slapen en zindelijkheid. Ze zijn heel biologisch van binnenuit, maar heel sterk in de interactie van de omgeving.
98
Sociale cognitie
Mentale operaties (hersen/denkprocessen) die onderliggend zijn aan sociale interacties, processen die nodig zijn voor het waarnemen en interpreteren van sociale informatie en het responderen daarop, rekening houdend met bedoelingen en het perspectief van de ander.
99
Ontwikkeling van sociale vaardigheden (van eenvoudigst naar meest complex)
- Gezichtsherkenning - Emotieherkenning en social referencing - Sociale aandacht en centrale coherentie - Mentaliseren (ToM) - Anticipatie en planning in sociale context - Empathie - Zelfregulatie eigen emotie/gedrag
100
Gezichtsherkenning
Iets dat al vanaf kleins af aan gebeurd, want kinderen hebben een voorkeur voor gezichten boven voorwerpen
101
Prosapagnosie
Gezichtsblindheid: niet meer herkennen van gezichten door een beschadiging in het brein dat verantwoordelijk is voor het verwerken van gezichten. Je kan jezelf niet herkennen in de spiegel.
102
Emotieherkenning & social referencing
Herkenning van gezichtsexpressie. Vanaf 10 maanden kan een kind emoties onderscheiden en vanaf 1 jaar geeft een gezichtsuitdrukking sociale informatie aan het kind.
103
Social referencing
Het proces waarbij een kind (of volwassene) de emotionele reacties van anderen gebruikt om een situatie te begrijpen en zijn/haar gedrag erop af te stemmen.
104
Sociale aandacht & centrale coherentie
Sociale aandacht is betrekking tot het richten van de aandacht op sociaal relevantie informatie. Bij ASS is er gebrek aan motivatie om aandacht te delen met anderen of om aandacht te richten op sociaal betekenisvolle informatie.
105
Wat bepaalt de motivatie van die aandacht?
Centrale coherentie theorie
106
Centrale coherentie theorie
De neiging om lokale informatie te verwerken, boven globale informatie
107
Voordeel zwakke centrale coherentie
Mensen met autisme kunnen uitblinken in taken die oog voor detail vereisen, zoals programmeren, kunst, wetenschap, muziek.
108
Uitdaging van centrale coherentie theorie (mensen met autisme)
Moeite met het begrijpen van sociale situaties, sarcasme of figuurlijke taal, omdat meer de focus ligt op letterlijke betekenis dan de context
109
Mentaliseren
Het vermogen om eigen en andermans gedrag te begrijpen in termen van achterliggende mentale toestanden. Het betekent dat je je kunt inleven in wat een ander denkt en voelt, en dat je je eigen emoties en gedachten kunt herkennen en reguleren.
110
Ontwikkeling van mentaliseren
Is in de vroege kindertijd met de nadruk op joint attention
111
Joint attention
Gedeelde aandacht. Vormt een fundament voor sociaal begrip, perspectief nemen en taalontwikkeling, wat later bijdraagt aan vermogen om gedachten en gevoelens te begrijpen
112
Wat faciliteert joint attention/shared attention?
Kijkrichting van de ander VOOR sociaal begrip en inzicht & taalontwikkeling
113
Volwaardig mentaliseren per leeftijd
- 2 maanden: voorkeur voor gezichten - 2-3 maanden: aankijken gebruiken in communicatie - 6 maanden: kijkrichting volgen, hoofd en ogen draaien - 9 maanden: triadische joint attention
114
Theory of Mind
Het vermogen om een mentale staat toe te schrijven aan jezelf en anderen, met als doel gedrag te kunnen verklaren en voorspellen.
115
Anticipatie en planning
Model van Crick & Dodge: je database van geheugen, kernovertuiging, sociale kennis en regels staan in interactie met encoderen/waarnemen, interpreteren, doelen stellen, respons generatie, respons evaluatie en als laatste uitvoering gedrag. Daarna evaluatie leeftijdsgenoten en hun reacties.
116
Empathie
Affectief ervaren van emoties/gevoelens die voortvloeien uit het begrijpen van belevingen (wat je ziet) van anderen, waarbij eigen emoties resoneren met hoe de ander zich voelt.m
117
3 componenten van ontwikkeling van empathie
1. Emotionele reactie (een kind kan vanaf de geboorte de omgeving ordenen in termen van emotionele lading) en na 6 maanden emotionele resonantie 2. Begrip van emoties 3. Emotieregulatievaardigheden
118
Emotionele resonantie
Proces waarbij we emoties van anderen intuitief aanvoelen en mee-ervaren, zonder daar bewust over na te denken. Vorm van empathie waarbij we de emoties van een ander lichamelijk en emotioneel meevoelen. Somatosensorische spiegeling speelt een rol daarbij. -> onbewust bootst je lichamelijk de lichamelijke en emotionele ervaringen van anderen na
119
Emotieregulatie
Aanpassen van duur/intensiteit van emotionele reacties. Vanaf 1 jaar ongeveer. Heeft te maken met de cirkel van veiligheid
120
Ontwikkeling van communicatieve vaardigheden
Communicatie/tal en sociale ontwikkeling is nauw met elkaar verworven: - preverbale communicatie - taalbegrip - taalproductie
121
Pre-verbale communicatie
Voorkeur voor gezichts- en emotieherkenning en pronto-conversaties (3-6 maanden) = de vroege wederkerige interactie tussen baby's en verzorgers. Vormen samen de basis voor latere spraak, sociale interactie en mentaliseren.
122
Taalbegrip
Begrip van taal, dus luistern en lezen. En de ontwikkeling van receptieve vaardigheden, zoals klank en van de stem en begrip van woordjes
123
Taalproductie
Spreken en schrijven en de ontwikkeling van receptieve vaardigheden: huilen, geluid imitatie, brabbelen en spreken van woordjes
124
DSM-stoornissen met sociale communicatieproblemen
- ASS - Zintuigelijke beperking - Communicatiestoornis - Verstandelijke beperking - (sociale) angststoornis
125
ASS (AutismeSpectrumStoornis)
Is een neurodevelopmental disorder waarbij er een afwijkende werking en ontwikkeling van de hersenen anders verloopt. Sociale communicatieproblemen, beperkte interesses, bepaalde routines en prikkelverwerkingsproblemen spelen een rol, andere voorbeelden zijn: ADHD, verstandelijke beperkingen, communicatiestoornissen, motorische stoornissen, tic stoornissen (gilles de la tourette)
126
ASs heeft invloed op
Informatieverwerking, sociale vaardigheden, sensorische prikkelverwerking, aandacht- en arousalproblemen en connectiviteitsproblemen
127
Neurobiologische ontwikkelingsstoornis
Groep van stoornissen die zich manifesteren in de loop van de ontwikkeling van het individu op vaak zeer jonge leeftijd. Kenmerken: - achtergrond verondergesteld - moeite met adaptatie - risico op sociale problematiek
128
Welke gebieden moeten onderzocht worden of er sprake is van neurobiologische ontwikkelingsstoornis?
taal- en communicatieve ontwikkeling, sociaal- en emotionele ontwikkeling, maar ook spelontwikkeling
129
Hoe ontstaat autisme?
Genetische invloeden tot 90% schatting erfelijkheid EN geïdentificeerde genen
130
Arousal
Niveau van alertheid. Optimale niveau van arousal is voor iedereen anders. - Hyperarosusal: angst en overfocus - Hypoarousal: desinteresse en onderfocus
130
Connectiviteitsproblemen
Beperkte communicatie tussen breinnetwerken
131
Hoe meet je arousal?
Subjectief (vragen naar gevoelens, maar kunnen kinderen met ASS reageren hierop?) en objectief (door middel van fysiologische data, zoals hartslag, cortisol, huidgeleiding)
132
Kinderen met ASS t.o.v. normaal ontwikkelde kinderen hebben
- Moeite hebben met afstemmen op emotionele emoties van anderen (afgevlakt door emotionele arousal en verminderde aandacht voor emotionele uitingen van anderen) - ervaring eigen emoties - gedragsniveau (minder gebruik van constructieve emotieregulatiestrategieën)