p. 141-144 Flashcards
(89 cards)
1
Q
model
A
das Model
2
Q
er goed uitzien
A
gut aussehen, du siehst gut aus
3
Q
champagne
A
der Sekt
4
Q
glimlachen
A
das Lächeln
5
Q
tentoonstellen
A
zur Schau stellen
6
Q
klaarspelen
A
schaffen
7
Q
aankijken
A
angucken
8
Q
opwindend
A
aufregend
9
Q
bij het begin
A
zu Beginn/am Anfang
10
Q
nat
A
nass
11
Q
laat
A
spät
12
Q
tonen
A
zeigen
13
Q
nodig hebben
A
brauchen
14
Q
iemand verleiden, flirten met iemand
A
jemanden anmachen
15
Q
bekendmaking
A
die Veröffentlichung
16
Q
autoriteit, overheid
A
die Behörde(n)
17
Q
laatst
A
zuletzt
18
Q
misdaad
A
das Verbrechen
19
Q
het gaat over
A
es handelt sich über + A
20
Q
succes hebben
A
einschlagen
21
Q
schandaal
A
der Skandal(e)
22
Q
nieuwslezer
A
der Nachrichtensprecher
23
Q
in elk geval
A
allerdings
24
Q
zelfs
A
sogar
25
smaak
der Geschmack
26
(ver)oordelen, oordeel
(ver)urteilen, das Urteil
27
valk
der Falke(n)
28
ster (2)
der Star
| der Stern
29
gehoor
das Gehör
30
wieg
die Wiege
31
talent
das Talent
32
opgroeien
aufwachsen
33
gitaar
die Gitarre(n)
34
tijdsgeest
der Zeitgeist
35
bevestigen
bestätigen
36
aansporen tot
anregen zu + D
37
de top
die Spitze
38
hitparade
die Hitparade
39
schokken
erschüttern
40
schuld, schuldig zijn
die Schuld(en), schuld sein
41
virtuoos
der Virtuose
42
rockidool
das Rockidol(e)
43
bank (geld)
| bank (meubel)
```
die Bank(en)
die Bank(e)
```
44
de luchtballon
der Luftballon
45
de weg
der Weg(e)
46
de horizon
der Horizont
47
het heelal
das All
48
sturen
schicken
49
vuurwerk
das Feuerwerk
50
slim, sluw
schlau
51
puin
die Trümmer
52
de macht
die Macht
53
ambitie
der Ehrgeiz
54
bang zijn voor
sich fürchten vor + D
55
het geweld
das Gewalt
56
de soldaat
der Soldat
57
het graf
das Grab
58
de bloem
die Blume(n)
59
thuis
die Heimat
60
emigratie
| emigreren (2)
die Emigration
| emigrieren, auswandern
61
de dood, dood zijn
der Tot, tot sein
62
roem
der Ruhm
63
de zanger, zangeres
der Sänger
| die Sängerin
64
voorstellen
darstellen
65
de poging
der Versuch
66
het probleem
das Problem(e)
67
het concentratiekamp
das Konzentrationslager
68
het einde
das Ende
69
kernwoord
das Stichwort
70
afstand doen van, afzien van, iets opgeven
verzichten auf + A
71
het gedicht
das Gedicht(e)
72
de auteur (2)
```
der Schriftsteller(-)
der Autor(en)
```
73
het verlangen
die Sehnsucht
74
ruzie (2)
der Krach
| der Streit
75
ziekte
die Krankheit
76
pijn
der Schmerz
77
de vriendschap
die Freundschaft
78
de vreugde
die Freude
79
de vrede
der Friede
80
de maatschappij
die Gesellschaft
81
de bedoeling
die Absicht
82
de rug
der Rücken
83
doof
taub
84
schouder
die Schulter
85
het publiek
das Publikum
86
het optreden
der Aufritt
87
de erfenis, erven
das Erbe, erben
88
volledig
vollständig
89
telkens
jeweils
