p. 172-177 Flashcards
(159 cards)
keizer
der Kaiser
fabriek stichten
die Fabrik gründen
opgroeien
aufwachsen
handelaar in voeding
der Lebensmittelhändler
vaderland
verdreven zijn uit het vaderland
die Heimat
aus der Heimat vertrieben sein
verwarmen
de centrale verwarming
heizen
die Zentralheizung
iets overleggen
nadenken
etwas überlegen
sich überlegen
zich verzetten tegen
sich wehren gegen + A
de vrede
der Friede (N:Friede A/D:Friedens G:Friedens)
slachtoffer
das Opfer
crisis
die Krise
in die tijd
in jener Zeit
corrupte zaken doen
krumme Geschäfte machen
misbruik maken van de mensen
die Menschen ausnutzen
aan de macht komen
an die Macht gelangen
de rijkskanselier
de ‘leider’ (Hitler
der Reichskanzler
der Führer
jood
joods
der Jude
jüdisch
iets met afgrijzen aanzien
etwas mit Erschrecken sehen
zich vergissen
de vergissing
sich irren
der Irrtum
iets aansteken/in brand steken
etwas anzünden
wapen
die Waffe(n)
autosnelweg
die Autobahn(en)
de misdaad
das Verbrechen
de soldaat
der Soldat(en)