p. 153 Flashcards
(35 cards)
1
Q
overeenkomen
A
coincidir
2
Q
maakt u zich geen zorgen
A
no se preocupe
3
Q
vast en zeker
A
seguramente
4
Q
de rommelmarkt
A
el marcadillo
5
Q
afdingen
A
regatear
6
Q
iemand
A
alguien
7
Q
geen
A
ninguno
8
Q
de gang
A
el pasillo
9
Q
de kelder
A
el sótano
10
Q
teruggeven
A
devolver
11
Q
weggooien
A
tirar
12
Q
de kist
A
la caja
13
Q
lenen
A
prestar
14
Q
de zijde
A
la seda
15
Q
de wol
A
la lana
16
Q
het katoen
A
el algodón
17
Q
uitgeven
A
gastar
18
Q
de jurk
A
el vestido
19
Q
zitten, staan
A
quedar
20
Q
nauw
A
estrecho
21
Q
zeker weten dat
A
seguro que
22
Q
het middel
A
el recurso
23
Q
wat is uw schoenmaat?
A
qué número calza
24
Q
dragen,hebben ( schoenmaat )
A
calzar
25
afgeprijsd
rebajado
26
contant
en efectivo
27
wijd,groot
ancho
28
de korting
el descuento
29
bereid zijn
estar dispuesto
30
waard zijn
valer
31
het ezeltje
el borriquito
32
het succes
el éxito
33
stoppen met
dejar de + inf
34
zich wijden aan
dedicarse a
35
verdienen
ganar