p17/18 Flashcards
Fr->Nl (54 cards)
1
Q
à deux
A
per twee
2
Q
ajoute
A
voeg toe
3
Q
attention (à)
A
let op (voor)
4
Q
change de
A
wissel van
5
Q
cherche sur Internet
A
zoek op het internet
6
Q
choisis
A
kies
7
Q
coche la bonne réponse
A
vink het juiste antwoord aan
8
Q
combine (avec)
A
combineer (met)
9
Q
complète le cadre /la grille /la carte mentale
A
vul het kader/ het rooster/ de mindmap aan
10
Q
connjugue mes verbes (à)
A
vervoeg de werkwoorden (in)
11
Q
copie (l’article, le sujet, la phrase)
A
schrijf (het lidwoord, het onderwerp, de zin) over
12
Q
crée
A
maak
13
Q
décris
A
beschrijf
14
Q
demande de
A
vraag om
15
Q
devine
A
raad
16
Q
discutez en classe
A
bespreek klassikaal
17
Q
donne le contraire
A
geef het tegenovergestelde
18
Q
donne un argument
A
geef een argument
19
Q
donne un synonyme
A
geef een synoniem
20
Q
écoute
A
luister (naar)
21
Q
écris
A
schrijf
22
Q
essaye de
A
probeer om
23
Q
explique
A
leg uit
24
Q
fais de phrases (avec)
A
maak zinnen (met)
25
fais les accords nécessaires:
adjectif - substantif
verbe - sujet
participe passé
maak de nodige overeenkomsten:
bijvoegelijk naamwoord - zelfstandig naamwoord
werkwoord - onderwerp
voltooid deelwoord
26
fais les bonnes combinaisons
maak de juiste combinaties
27
fais les exercices
maak de oefeningen
28
fais un brouillon
maak een kladversie
29
fais une liste de
maak een lijst van
30
fais un schéma
maak een schema
31
interviewe
interview
32
jouez le dialogue
speel de dialoog
33
lis
lees
34
mets (....) à la place correcte
zet (...) op de juiste plaats
35
mets dan l'orde chronologique
zet in chronologische volgorde
36
mets un croix
zet een kruisje
37
note (des mots-clés...)
noteer ( de sleutelwoorden ....)
38
n'oublie pas de
vergeet niet te/om
39
parle avec ton voisin
spreek met je buur
40
pense à
denk aan
41
pose une question
stel een vraag
42
présente
presenteer
43
raconte
vertel
44
range les mots dans la grille
schik / zet de woorden in het raster
45
réfléchis
denk na
46
regarde
bekijk / kijk naar
47
relis le texte
lees de tekst opnieuw
48
répète
herhaal
49
réponds aux questions
beantwoord de vragen
50
souligne
onderstreep
51
surligne
markeer
52
transforme
zet om
53
utilise (un dictionnair (en ligne))
gebruik (een (online) woordenkboek)
54
vrai ou faux? corrige (si c'est faux)
waar of niet waar? verbeter (als het niet waar is)
