page 5 Flashcards

(40 cards)

1
Q

Dylan is bij de tandarts. Dat is…

A

naast zijn huis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Edgar en Joko koken samen. Ze doen dat…

A

vaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Een mug heeft mij geprikt. Nu krijg ik…

A

lotion (jeuk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ella bakt koekjes. Ze bakt de koekjes voor…

A

haar vrienden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Emma schrijft alles op. Daarna gaat ze…

A

lezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Emma wast haar handen. Ze gaat…

A

eten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Er is ingebroken bij Ben. Hij belt naar…

A

depolitie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Er komen nieuwe huizen in onze buurt. Ik vind dat…

A

leuk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Er ligt rommel op straat. Dat is…

A

niet leuk

rommel - trash

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Esma wil lerares worden. Zij gaat…

A

naar universiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Esra is ziek. Ze vindt dat…

A

saai (niet leuk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Fanya is op de markt. Ze zoekt…

A

naar groente

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Farid is zanger. Hij moet vandaag…

A

zingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Fausia stapt uit de boot. Ze loopt naar…

A

het huis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Filip maakt de badkamer schoon. Hij vindt dat…

A

saai

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Felix gaat elke dag zwemmen. Soms gaat hij ook…

A

hardlopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Fico woont ver van zijn werk. Hij moet elke dag…

A

naar zijn werk rijden

18
Q

Filiz koopt een nieuwe jas. Ze koopt ook…

A

een nieuwe jurk

19
Q

Finn kijkt nu televisie. Hij gaat straks…

A

naar een restaurant

20
Q

Franco gaat verhuizen. Zijn nieuwe huis heeft een…

21
Q

Frank leest de krant. Hij leest over…

22
Q

Gabriel maakt een opdracht. Hij doet dat…

A

tot 4 uur

opdracht - assignment

23
Q

Gary leest zijn dochter voor. Lezen is…

A

heel interessant

24
Q

Gary woont bij het strand. Hij wil het liefst…

25
Gina kijkt vaak televisie. Ze houdt van programma's over…
dieren
26
Grace houdt niet van groente. Ze vindt dat…
vies
27
Halil rijdt in een vrachtwagen. Hij vindt dat…
te groot | vrachtwagen - truck
28
Han heeft zijn diploma gehaald. Hij gaat nu…
naar de universiteit
29
Hannah eet graag vis. Ze haalt die vis…
in uit het meer (uit de winkel, or bij de visboer)
30
Hannah leert Nederlands. Ze leert ook…
Engels
31
Hannah maakt haar huis schoon. Ze doet dat…
elke zaterdag
32
Harold is niet alleen. Hij heeft..
bezoek
33
Harry is gevallen. Hij heeft…
pijn in zijn been
34
Hassan maakt zijn brommer. Het wiel is…
kapot (Hassan fixes his moped. The wheel is broken)
35
Hassan werkt in een restaurant. Hij leert daar…
koken
36
Het bord van Sahid is gevallen. Sahid is…
``` niet blij (ongelukkig) gevallen - fall (past participle) ```
37
Het eten is heel warm! Je moet…
wachten
38
Het fruit is op. Ik ga nu naar…
de markt
39
Het huis van Tania is heel groot. Haar huis heeft...
een groote tuin
40
Het is donker. Ik reis dan liever niet met…
de auto