Pagina 5 Körper und gesundheit Flashcards
(42 cards)
1
Q
der Körper
A
het lichaam
2
Q
die Haut
A
de huid
3
Q
der Knochen
A
het bot
4
Q
der Muskel
A
de spier
5
Q
der Nerv
A
de zenuw
6
Q
die Verdauung
A
de spijsvertering
7
Q
der Kopf
A
het hoofd
8
Q
das Gehirn
A
de hersenen
9
Q
das Gesicht
A
het gezicht
10
Q
die Stirn
A
het voorhoofd
11
Q
das Haar
A
het haar
12
Q
das Ohr
A
het oor
13
Q
das Auge
A
het oog
14
Q
die Nase
A
de neus
15
Q
der Mund
A
de mond
16
Q
der Zahn
A
de tand/kies
17
Q
die Zunge
A
de tong
18
Q
der Hals
A
de nek/keel
19
Q
die Schulter
A
de schouder
20
Q
der Arm
A
de arm
21
Q
die Hand
A
de hand
22
Q
der Finger
A
de vinger
23
Q
das Bein
A
het been
24
Q
das Knie
A
de knie
25
der Fuß
de voet
26
die Zehe
de teen
27
die Brust
de borst
28
der Rücken
de rug
29
der Magen
de maag
30
der Bauch
de buik
31
das Herz
het hart
32
der Kreislauf
de bloedsomloop
33
die Lunge
de long
34
die Leber
de lever
35
der Hintern
het achterwerk
36
der Po
de kont
37
Vor Kälte zitterte sie am ganzen Körper.
Door de kau trilde zij over haar hele lichaam.
38
Diese Creme ist für die Pflege einer trockenen Haut geeignet.
Deze crème is voor de verzorging van een droge huid geschikt.
39
Wenn du nicht langsamer fährst, brichst du dir alle Knochen.
Als je niet langzamer rijdt, breek je al je botten.
40
Du solltest deine Bauchmuskeln trainieren.
Je zou je buikspieren moeten trainen.
41
Der Zahnarzt bohrte letztes Mal bis auf den Nerv.
De tandarts boorde de laatste keer tot op de zenuw.
42
Während meiner Reise in Indien war meine Verdauung nicht in Ordnung.
Tijdens mijn reis naar India was mijn spijsvertering niet in orde.
