partim Bar-On Flashcards

(37 cards)

1
Q

algemeen motorische controle

A
  1. motorisch gedrag = combinatie van actie, perceptie & cognitie
    - integratie van zintuigelijke informatie
    - bepalen van juiste spierkrachten & gewrichtsactivatie
    - samen werking van CZS nodig
  2. verdere verdeling
    - actie = mobiliteit, houding & manipulatie
    - perceptie = regulatorisch & non-
    - cognitie = sensoriek & actie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

verschillende niveau’s van motorische controle

A
  1. discreet vs continuous
    - discreet = begin & einde
    - continuous = onbekend
  2. closed vs open
    - closed = voorspelbare of stilstaande omgeving
    - open = bewegelijk
  3. stability vs mobility
    - stability = stabiel platform vb: staand
    - mobility = bewegend platform vb: lopen
  4. manipulation vs non-manipulation
    - manipulation = bovenste lidmaat gebruiken
    - non-manipulation = /
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

reflex theorie

A
  1. structuur van reflex
    - receptor
    - conductor
    - effector
    –> vorming van reflex boog
  2. gecombineerde actie
    - complex gedrag = alle individuele reflexen koppelen
    - gedrag “voorspellen” als therapeut
    –> + versterken / verminderen
  3. limitaties
    - activatie door externe stimulus nodig
    –> er vinden bewegingen plaats met afwezigheid van zintuigelijke stimulus
    - geen verklaring voor snelle bewegingen
    - geen verklaring voor verschillende soorten reacties
    - geen verklaring voor productie van nieuwe bewegingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hiërachische theorie

A
  1. top-down controle
    - elk hoger niveau voert controle uit op niveau er odner
    - verticaal = geen kruisting van controle lijnen & nooit bottom-up
  2. reflexen
    - gecontroleerd door hogere corticale centra
    - corticale schade = optreden van nieuwe reflexen
  3. ontwikkeling
    - verklaren van ontwikkeling kinderen & volwassenen
    - rijping van corticale centra
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

neuromaturational theory of development

A

= ongeveer zelfde als hiërarchische theorie maar dan gefocust op ontwikkeling

  1. ontwikkeling
    - = centralisatie van CZS
    - hoger niveau van controle over reflexen
    - elk niveau kan inwerken op een ander niveau
    –> af van taak
  2. reflexen
    - belangerijk bepalende factor voor motorische controle
    - maar ook andere sytemen!
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

central motor patterns

A
  1. motorische programma’s
    - activatie door sensorische input = reflex
    - of centrale processen = willekeurig
    - central pattern generators = zelforganiserende neurale circuits
    –> productie van ritmische outputs
  2. motor synergies
    - groepen spieren
    - programmatie om samen te activeren
    - adaptief
    –> verschillende spieren maken deel uit van meerdere synergiëen
  3. gebruik
    - ophalen uit geheugen & aanpassen aan situaties
    - relaties leren tussen: initiële condities, motorische commandos, sensorisch <-> motorisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

systems theory

A
  1. systems theory
    - eerste niveau = tonus door ruggenmerg
    - tweede = synergiën door hersenbasis
    - derde = ruimte door opische, acoustische & sensorieke invloeden
    –> controle door pyramidale systemen
    - vierde = acties door frontale cortex
  2. dynamic systems theory
    - niet-lineair gedrag
    - output niet proportioneel met imput
  3. variabiliteit
    - variën = verzwaren, veranderen & verbinden
    –> makkelijke produceren van motorische programma’s
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

ecologische theorie

A
  1. perceptie
    - omgeving = drijvende kracht van motorische bewegingen
    - vereisen van perceptuele informatie
    –> specifiek voor gewenste & doelgerichte actie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

nature vs nurture

A
  1. nature
    - volledige ontwikkeling ligt genetisch al vast
    - ontwikkeling is enkel rijping
  2. nuture
    - volledige ontwikkeling is leren
    - alle factoren beïnvloeden ontwikkeling

werkelijk = combinatie
–> aandeel van factoren ??

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

ontwikkeling van motorische controle

A
  1. motorische vaardigheid
    - cognitie gebruiken
    - spieren & ledematen activeren & coördineren
    - leren bewegen van lichaam
  2. onderdelen
    - posturale controle
    - mobiliteit
    - BL functie = manipulaties
    –> gelijktijdig process
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

veranderingen in motorische controle

A

= reflex/hierarchie theorie

  1. eerste bewegingen = zuiver subcorticaal
  2. dag 10 = neocortex wordt prikkelbaar = onhandig & gegeneraliseerde bewegingen vb: imiterend & expressief gedrag
  3. 8 weken = andere spierreacties op eerste keer nieuwe externe prikkel
  4. 9 weken = andere spontane bewegingen door rijping van medulla oblongata
  5. 3 maand = regressie van primitieve babyreacties
  6. 6 maand
    - verdwijnen van alle reacties met subcorticale centra
    - zuigen = 5maand
    - grijpen = 6 maand
    - onstaan van diepe pees reflex
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

oudere grove motorische mijlpalen

A
  1. 2 jaar
    - tegen bal trappen
    - trap op & af lopen
  2. 3 jaar
    - beklimmen van treden met wisselende voeten
    - brede sprongen
  3. 4 jaar
    - huppelen op 1 voet
  4. 5 jaar
    - huppelen
    - hak-op-de-tak lopen
  5. 6 jaar
    - evenwicht op 1 voet voor 6 seconden
  6. variatie
    - stappen overslaan & terugkeren is normaal
    - culturele & historische verschillen
    - motivatie & dagelijkse verschillen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

ontwikkeling volgen systeem theorie

A
  1. ontwikkeling
    - interactie tussen neuronale & MMS systemen
    - ontwikkeling van motorische coördinatie, individuele sensorische systemen, sensorische strategiën voor organisatie & cognitieve middelen
  2. verschil met reflex theorie
    - proactieve, reactieve & adaptieve aspecten
    - CZS is evenbelangerijk als ervaring & omgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ontwikkeling bij general movement theorie

A
  1. soorten beweging
    - algemene bewegingen van foetale leeftijd tot 6maand
    - hele lichaam betrokken in variabele volgorde
  2. ontwikkeling
    - toename van snelheid, vloeindheid of coördinatie
    - aanweizgheid als marker van ontwikkeling neurologische stand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ontwikkeling van sensorische input

A
  1. visie
    - visuele oriëntatie aanwezig vanaf geboorte
    - kinderen van 60uur oud kunnen hoofd richten naar aandachtspunt
    - blinde kinderen = verdwijnen van hoofdoriëntatie na 10 maand
  2. vestibulaire ontwikkeling
    - genetisch geprogrammeerd
    - ontwikkeling is afh van vestibulaire & visuele inputs
    - kinderen met tekorten = problemen hersenrepresentaties van lichaamsdelen tov elkaar of omgeving
  3. somatosensorische ontwikkeling
    - 3 maand = primaire somatosensorische corticale circuits
    - vervangen van spontane bewegingen door doelgerichte bewegingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

evenwichtscontrole

A
  1. reactieve evenwichtscontrole
    - evenwicht als reactie op verstoring = voor anticiperende
    - sterk gebruik van visuele input
    - afhankelijkheid neemt af bij ervaringen
  2. anticiperende balanscontrole
    - 1 maand = synergieën van houdingsrecaties
    - erg variabel
    - minder frequent bij 3-4maand
    - leren zitten = opnieuw met hogere frequentie & opnieuw verfijnen
17
Q

evenwichts ontwikkeling in stand

A
  1. positie
    - balanceren, controle over vrijheidsgraden
    - exploratief = ruimte doorzoeken
    - performatief = sensorische info voor vontrole van houding
    - minder afh van visuele imput na 3j
  2. anatomie
    - topzwaar door relatief groot hoofd
    –> zwaartepunt rond T12 idpv L5-S1
    - meer zwaaien met armen
    –> na 7J = geen correlatie met groei & zwaaien
18
Q

posturale controle

A
  1. evenwichtsstrategiën
    - kinderen = enkel activatie van buikspieren
    - volwassenen = heupstrategie
    –> aanwezig na 3-6maanden loop ervaring maar eerder passief
    - actief = na 7-10 jaar
  2. verfijning
    - meer belast tijdens dubbele taken = taken uitvoeren tijdens staan
    –> cognitief + motorisch
    - meer aandachtsmiddelen
    - automatisme van houding ontwikkelen
    - 7-10 jaar ≈ volwassene
19
Q

ontwikkeling van stappen

A
  1. voor stappen
    - 16 weken embryo = loopbewegingen
    - intralimb & interlimb coördinatie ontwikkelen
    - stapgedrag kan uitgelokt worden bij pasgeboornen
    - verdwijnen van reacties rond 2 maand
  2. reflexhiërarchie theorie = stapreflex verdwijnt door rijping van hogere centra
  3. dynamische systemen theorie = acties vinden plaats binnen complexe processen
  4. andere vereisten
    - ritmisch stappatroon = progressie
    - controle van evenwicht = stabiliteit
    - vermogen voor aanpassing
    - actieve neuronale controle voor pendulum mechanisme
20
Q

onderdelen van plasticiteit

A
  1. leren = aangeborden letsels letsels
  2. herstel van functie = verworven letsels
  3. 10 principes
  4. kritische perioden van hersenontwikkeling
21
Q

impliciete vormen van leren

A

= onbewust

  1. gewenning/gewoonte = afname van synaptische activiteit tussen sensorische/inter/motorische neuronen
  2. sensitisatie = versterking van reactie op bepaalde stimulus
  3. associatief leren = associaties vormen tussen meerdere factoren
    1) klassieke conditionering
    - zwakke stimulus wordt geassocieerd met andere & sterke stimulus
    - koppeling van stimuli
    2) operant conditionering = uitkomst van specifiek gedrag voorspellen
  4. procedueel leren
    - motorische & cognitieve vaardigheden
    - enkel door trail-and-error oefening
22
Q

expliciete vorm van leren

A

= bewust

  1. declaratief leren
    - bewuste processen
    –> bewustzijn & aandact
    - resulteert in kennis
  2. andere
    - oefening kan leiden tot verschuiving van impliciet geheugen naar expliciet
    - herhaling kan ook omgekeerde veroorzaken
    - geheugen systemen worden samen gebruikt
23
Q

motorisch leren

A
  1. algemeen
    - continuïteit van veranderingen
    - korte tot lange termijn
    - vermogen om vaardige handigheden uit te voeren
    - impliciet geheugen = onbewust & automatisch
    <=> bewust
  2. specifiek
    - eenvoudige vormen = operante & klassieke conditionering
    - complexe vormen = vaardigheid verwerven
    - verwerven van automatisme & mogelijk voor uitvoering van 2e taak
24
Q

motorisch herstel

A
  1. algemeen
    - korte termijn = funcitonele veranderingen
    - lange termijn = overdragen op anatomische veranderingen
  2. specifiek
    - spontaan herstel = onafhankelijk van externe interventies
    –> kan wel bevordeneren maar niet aanleren
    - activiteit-geïnduceerd herstel = geassocieerd met specifieke activiteiten & training
  3. herstel mechanismen
    - veranding corticale mappen
    - reorganisatie hemisfeer
    - ispsilaterale motorische banen
    - activering van hersenstambanen
    - cross-modaliteit hersel
25
cerebrale parese
1. voorkomen - meest voorkomende lichamelijke handicap bij kinderen - 1/500 pasgeboornen - subtypes afh van symptomen - motorische & sensorische stoornissen --> ontwikkelingsachterstand 2. subtypes - hemiplegia = links of rechts uitvallen = 38% - diplegia = onderste lidmaat = 32% - tetraplegia = alles behalve hoofd = 7% 3. plascticiteit - gebruik van hoge plasticiteit voor symptomen meer te onderdrukken - genezen niet mogelijk maar symptoom bestrijding wel 4. soorten leasies - pre & perinataal = malformaties, periventriculaire leasies & cortico-subcorticale leasies - postnataal
26
10 principes plasticiteit deel 1
1. use it of lose it - aftakeling van neuronale circuits bij niet gebruiken - en zintuigelijk kanaal ontnemen = corticaal gebied wordt overgenomen door andere modaliteit - blinden = visuele corticale gebieden tijdens braille - doven = auditieve corticale gebieden tijdens visus 2. use it & improve it = specifieke hersen gebieden gebruiken = beter worden 3. specificity = aard van trainingservaring bepaald plasticiteit 4. repetition matters - voldoende herhaling nodig voor plasticiteit - meer herhaling = trager vervallen van eigenschap
27
10 principes van plasticiteit deel 2
5. intensity matters = bij revalidatie mindersens 3u per dag & 6dagen per week 6. time matters = timing - verschillende vormen plasticiteit tijdens verschillende tijdstippen hersel - acuut vs chronisch herstel - herstel of compensatie van verloren functie is tijdsafhankelijk 7. salience matters - training moet voldoende zinvol/belonend zijn - relevante, nieuwe & betekenisvolle ervaring - ervaringsafhankelijk plasticiteit ≈ motivatie
28
10 principes van plasticiteit deel 3
8. age matters - makkelijker in jonge hersenen - volwassen nog steeds in staat tot plasticiteit 9. transference = 1 type training kan gelijksoortig gedrag bevorderen 10. interference = andere gedragsvormen belemmeren
29
kritische ontwikkelingsperioden
1. kritische periodes - stimulatie is nodig voor normale ontwikkeling - use it or lose it - ervarings-verwachtende ontwikkeling - vb: oculaire dominantie ontwikkelen 2. gevoelige periodes - stimuli kunnen ontwikkeling beïnvloeden - use it & improve is - ervarings-afhankelijke ontwikkeling - vb: druggebruik in adolescentie
30
reflexgebaseerde neurofacilitatie benaderingen
= niet evidence based 1. BOBATH - facilitaties = uitlokken van bewegingen door bepaalde vormen van handelen - inhibitie van reflexen & facilitaties combineren 2. VOJTA - reflex creeping & rolling - om mensen te leren stappen eerst leren kruipen 3. andere methodes - rood approach - Brunnstorm approach - PNF proprioceptieve neuromusculaire facilitatie - sensorische integratie therapie 3. bedenkingen - associatie reflexen & gewilde bewegingen - abnormale bewegingspatronen = geen noodzakelijke compensaties - variabiliteit van beweginsstrategiën
31
systeemgebaseerde taakgerichte benadering
1. doel - gericht op verbeteren van efficientie van compenserende strategiën - actief problemen proberen oplossen van functionele taak - variabiliteit stimuleren = cruciale rol van omgeving - focus op activiteit & participatie aspect van ICF 2. variabiliteitshypothese - vergemakkelijken ontstaan van motorische programmas - practice makes perfect - noodzaak van variëren
32
ecologische psyochologie
1. afforances - iets in je omgeving die je toelaat om een bepaalde omgeving te maken - vb: andere trap wel kunnen doen maar normale niet - vooral bij kinderen 2. ontwikkeling van afforances - door exploratie van nieuwe affordances - exploratie = eerst groote variatie - snel gepaste handenlingen selecten & conisitent meest efficiente handelin te trainen
33
begeiding & geleerde ontdekking
1. beperk begeleiding tot acquisitiefase & geleidelijk vervangen door ontdekkend leren 2. soorten error - error-based ≈ trail & error = gissen & missen - error-less van gemakkelijk naar moeilijk een oefening opbouwen --> slechte retentie
34
kenmerken van rust & oefening
1. massale training oefentijd > rusttijd 2. gespreide training rusttijd > oefentijd 3. persoons & taakafh 4. willekeurig vs geblokte oefening -> willekeurig = betere retentie vooral tijdens consolidatie fase
35
positieve prestatie van therapie ≠ kunnen
mechanisme van transfer 1. overschatting of onderschatting van geleerde 2. geeft niet altijd leer effect aan 3. retentie & transfer onderzoeken 4. snelheid van verbetering ≠ kwaliteit & retentie van verbetering
36
feedback
1. samenvatting KR is beter dan directe KR 2. inductie van cognitieve processen 3. slechtere directe prestaties maar betere retentie
37
oefenen door observatie
1. informatie verwerven - coordinatie patroon & strategien van iemand in automatische fase bekijken = meteen optimale manier - zelfde hersenzones actief - afwisselen met doen = meest optimaal - spiegelneuronen 2. toepassing in praktijk - toch nut van in groep trainen - ook meer fun - 2 patienten een uur beter dan 1 patien een halfuur