Partim Ontwikkeling Flashcards

(43 cards)

1
Q

algemeen ontwikkeling

A
  1. soorten analyse van ontwikkeling
    - kwalitatief = wat fout verloopt & waarom
    - kwantitatief = opvolgen adhv mijlpalen
  2. factoren die ontwikkeling beïnvloeden
    - endogene factoren = genetische predispositie
    –> bepaalde mate van gelijkheid in ontwikkeling
    - omgevingsinvloeden = interindiviuuele verschillen
    –> iedereen heeft zijn eigen tijdslijn van ontwikkeling
  3. zelfregulatie = plasticiteit
    - compensatie na een verstoring van groei
    - vb: ziekte
    - beperkte capaciteit
    - ernst afh van deprivatie, leeftijd, potentieel & kwaliteit van condities nadien
    - belang van ontwikkelingstimulaties vanuit omgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ontwikkelingsprincipes

A

= rijpings modellen die hiërarchisch & 1 rijpend systeem volgen

  1. Gesell
    - cefalo-caudale ontwikkeling = (vb) eerst controle van bovenste lidmaat over onderste -
    - proximo-distale ontwikkeling = (vb) eerst controle van schouder over pols
    - beide processen verlopen parallel
  2. neurmotorische maturatie
    - toenemende differentiatie & integratie van motorische & sensorische mechanismen
    - differentiatie = van globale bewegingen naar verfijne & geïsoleerde patronen
    - integratie = coördinatie tussen verschillende spieren
  3. kwalitatieve analyse
    - ontwikkeling: assymetrisch -> symmetrisch (naar middellijn toe) -> assymetrisch
    - functioneel & gewichttransfer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

algemeen babyreacties

A

= primitieve reacties

  1. verschil met reflex
    - grote variabiliteit stimulus & respons
    –> inter- & intraindividueel
    - niet altijd oproepbaar = afh van arousaltoestand
    - leeftijdsgebonden reacties die verdwijnen
  2. ontwikkeling
    - bewegingen die ontstaan vanuit hersenstam zonder werking cortex
    - belangerijke diagnostische factor voor ontwikkeling
    - overleven van baby terwijl nog geen eigen bestuur
  3. verdwijnen van reacties
    - = ontwikkeling van CZS
    - integeren van babyreacties in gewilde bewegingen
    - houdingsreacties ontwikkelen pas na geboorte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

opsomming babyreacties

A
  1. namen
    - Galant
    - Babinsky
    - Moro
    - Landau
  2. beweging
    - hoofd-opricht reacties
    - handvoetplaatsing
    - loop reactie
    - kruipreactie
  3. functioneel
    - zoek-zuig-slik reflex
    - grijpreactie
    - ATNR
    - STNR
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

babyreacties namen

A
  1. Galant-reactie = wervelkolom reactie
    - stimulus = veertje langs rug
    - reactie = gehele homolaterale lateroflexie van wervelkolom
  2. Babinsky-reactie
    - S = scherp voorwerp aan laterale voetrand
    - R = abductie van tenen + dorsiflexie van grote teen
    - verdwijnen = rond 12 maand net voor lopen, overgaan in voetzoolreflex
  3. Moro-reactie
    - S = abrupte veranderingen van hoofd, temperatuur of plotse geluiden
    - R = volledige abductie van armen gevolgd door knuffel beweging
  4. Landau-reactie
    - S = horizontaal optillen
    - R = vormspanning: strekken van hoofd, rug & ledemanten idpv in elkaar zakken
    - 3-9maanden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

babyreacties bewegingen

A
  1. hoofdopricht reacties
    - S = eigen wil
    - R = hoofd ophouden
    - afwezig bij geboorte -> na 5 dagen kan 50% voor 2 sec
  2. hand & voet plaatsingsreactie
    - S = kind over trapje zweven
    - R = stap & kruip reactie
  3. loop reactie
    - S = kind over opp. zweven
    - R = stapbewegingen maken
  4. kruipreactie
    - S = alternerend voeten indrukken
    - R = kruipbeweging maken
    - al vanaf foetaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

babyreacties functioneel

A
  1. zoek-zuig-slik reflex
    - ookwel rooting-reflex genoemd
    - S = tactiele stimulatie rond mond
    - R = hoofd zoeken & beginnen zuigen
  2. grijpreactie = palmaire grijpreactie
    - S = voorwerpen in hand & voetpalm
    - R = sluiten van hand & voet
    - zo sterk dat ze hiervan kunnen hangen
    - geen duim want oppositie nog niet mogelijk
    - fysiologisch versterkt bij zuigen
  3. ATNR assymetric tonic neck reaction
    - S = hoofd naar 1 kant draaien
    - R = homolaterale strekking & contra laterale buiging
    - langer aanwezig bij deviate ontwikkeling vb: prematuren
    - bevordering van coördinatie & visuele prikkels
    - door rekking van nekspieren
  4. STNR
    - S = hoofd naar achter kantelen
    - R = strekken armen & buigen benen
    - omgekeerd bij naar voor kantelen van hoofd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

oprichtreacties algemeen

A
  1. nut
    - eerste bewegingen van hoofd, romp & ledematen
    - overwinnen van zwaartekracht
    - aanpassen van lichaam aan veranderende omgeving
    - basis van posturale controle & stabiliteit voor distale bewegignen
  2. ontwikkeling van reacties
    - pas na 3 maanden ontwikkeld
    - besturing: hoofd op romp, romp op romp
    + labyrinthair & visueel
    - later ontwikkeling van steunreacties, opvangreacties & evenwicht reacties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

oprichtreacties specifiek

A

onderverdeling van Flehmig

  1. hals opricht reactie = nekherstel reactie
    - S = draaien van hoofd
    - R = draaien van gehele lichaam
  2. romp-op-romp reactie
    - S = draaien van schoudergordel
    - R = draaien van bekken
    - werkt in beide richtingen
  3. labryinth oprichtreactie
    - S = alle standen
    - R = hoofd oprichten tegen zwaartekracht
    - onafh van stand lichaam & in alle richtingen
  4. parachute reactie
    - S = baby aan bekken vastpakken & snel naar tafel bringen
    - R = strekken van armen & benen + spreiden van vingers
    - belangerijk voor veiligheid
    - nooit verdwijnen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

evenwichtreacties

A
  1. algemeen
    - vanaf 5-6maand
    - levenslang aanwezig
  2. specifiek
    - S = kanteling van matras
    - R = proberen te blijven liggen door kanteling ruggengraad & bewegingen ledematen
    - ook in andere houdingen
    - vb: rechts kanteling & links verschuivingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

spontane bewegingen

A
  1. algemeen
    - alle bewegingen die niet onder babyreacties horen
    - geen doelgerichte bewegingen
    - general movements
    - rompbewegingen, sidderingen & meer willekeurige beweginen
  2. eerste fase
    - jonge zuigeling = general movements
    - 3-4 maand
    - laatste 2 maand = stabiliseren van hoofd op de romp & richten van ogen & hoofd naar aandacht punten
  3. tweede fase
    - meer specifieke motorische functies
    - doelgerichte bewegingen ledematen & volging van houding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

motorische mijlpalen

A
  1. foetale houding
  2. kin oprichten
  3. borstkast oprichten
  4. reiken zonder contact maken
  5. zitten met steun
  6. zitten op schoot & stil voorwerp pakken
  7. zitten op kinderstoel & bewegend voorwerp pakken
  8. zelfstandig zitten
  9. staan met steun
  10. staan & zelf ondersteunen
  11. kruipen
  12. lopen met steun
  13. zelf optrekken
  14. trapklimmen
  15. zelfstandig staan
  16. zelfstandiglopen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

omrollen

A
  1. eerste kregen
    - leeftijd 4-5 maand
    - toeval door visueel, reiken, grijpen & heffing hoofd
    - en bloc
  2. later
    - craniale of caudale inzet
    - rotatie tussen schouders & bekken
    - leren omgaan met rotatie & dissociatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

zitten

A
  1. weken na geboorte
    - tractie test
    - aan armen kind omhoog trekken
    - armen blijven geboven & head lag
    - in zit = hoofd wankelt heen & weer
  2. maand 4
    - goede hoofd balans & geen head lag
    - nog geen stabiele romp = kyfose
  3. maand 7-8
    - zitten zonder hulp
    - eerst steun naar voor
    - progressief roteren
  4. maand 15
    - evenwicht reacties in alle richtingen
    - variatie in zithoudigen
    - gebogen heupen & gestrekte rug
    - volledige vrijmaking van handen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

rechtkomen van uit zit

A
  1. vanuit buiklig
    - symmetrisch = W-zit zonder rotatie
    - assymatrische = via driepuntsteun
  2. vanuit ruglig
    - symmetrisch = sterke buikspieren
    - via zijlig = lateroflexie & rotatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

kruipen

A
  1. buikkruipen = tijgeren
    - voorgegaan door pivoteren
    - 6-9 maand
    - eerst met armen dan pas benen = cranio-caudaal
    - eerste locomotorische bewegingen
  2. kruipen
    - begin met pogingen tot kruiphouding te komen
    - schommelen in kruipositie = schouder & bekken stabiliteit oefenen
    - 10 maand = effectief kruipen
    - gekruiste coördinatie ontwikkelen
  3. variatie
    - arm & been van 1 zijde tegelijk bewegen
    - op handen & voeten kruipen
    - poepschuivers = kan teken zijn van deviante ontwikkeling
    - kan ook geheel overgeslagen worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

staan & zelfstandig lopen

A
  1. staan
    - 5 maand = niet meer door knieën zakken bij rechtop zetten
    –> wippen = buigen & strekken van benen
    - 9-12 maand = rechtop trekken aan voorwerpen & zijwaartse passen
    - 12-18 maand = alleen rechtop staan
  2. lopen
    - begin 12-12 maand
    - brede steunbasis
    - armen in abductie = kandelaarshouding = kapstok armen
    - evolutie naar stabiel march patroon
    - gewichtsverplaatsing noodzakelijk voor stappen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

grijpen & reiken deel 1

A
  1. geboorte & eerste maanden
    - handen bijna altijd gesloten door grijpreflex
    - soms open door ATNR & andere
  2. 3 maanden
    - met handen ontdekken: spelen op middelijk & kijken naar handen
  3. 4-5maand
    - succesvol grijpen
    - ontwikkeling van dieptezicht, controle, houding & oog-hand-coordinatie
19
Q

grijpen & reiken deel 2

A
  1. 6maand
    - fijngeslepen & soepeler
    - bilaterale grijpactiviteit -> eenhandig (zonder voorkeur)
    - samenvallen met zelfstandig zitten
  2. 8-10 maand
    - beide handen werken
    - overbrengen naar andere hand nog niet mogelijk
  3. vervolg
    - manipulaties blijven verfijnen tot ver in lagere school
    - nieuwe manipulaties levenslang blijven leren
20
Q

ontwikkeling in ruglig

A

bewegen naar flexie = zwaarte punt naar craniaal verplaatsen

  1. eerste fase = 0-3maand
    - weinig oprichting & schouder retractie
    - weinig variatie in houding
    - assymetrisch stampen
    - vaak assymetrisch beel door ATNR
    - vanaf 6 weken = symmetrisch beeld door visuele fixatie mogelijk
  2. tweede fase = 3-4maand
    - meer oprichting & schouder protractie
    - benen omhoog trekken
    - stabiliteit van schouder, bekken & romp oefnen
    - voorbereiding op symetrie & oog-hand-coördinatie
  3. derde fase = 4-6maand
    - spelen met voeten & pelvic tilt
    –> bekken stabiliteit
    - meer symmetrie & variatie
  4. 6maanden = roteren
21
Q

ontwikkeling in buiklig deel 1

A
  1. nut
    - bewegen naar extensie van rug & OL
    - openketen = agonistische oprichting = enkel extensoren
    - gesloten keten = synergistische = ook ventrale keten
    - zwaartepunt van craniaal naar caudaal = makkelijker hoofdoprichten

Voordelen
- sneller mijlpalen bereiken
- meer exploratiemogelijkheden
- oprichtreacties
- cocontractie ventrale en dorsale keten

  1. eerste fase = 0-3maanden
    - tot 6 weken = ellebogen achter oksellijn
    - hoofd naar 1 kant
    - knieën opgetrokken onder buik
    - einde van fase = hoofd even ophouden
22
Q

ontwikkeling in buiklig deel 2

A
  1. tweede fase = 3-4 maanden
    - halve-puppy = steunen op voorarmen
    - zwaartepunt in het midden
    - hoofdcontrole
    - schouder stabiliteit
    - benen in extensie
  2. derde fase = 4-6maanden
    - symmetrische handensteun -> assymetrisch
    - synergetische oprichting = rompstabiliteit
    - actieve flexie OL & heupen -> swimming
    - tot kruiphouding bij voldoende stabiliteti
23
Q

wiegedood

A
  1. preventie wiegedood
    - slapen in ruglig
    - causaalverband buikligging tijdens slaap & dood
    - stijging positionele plagiocephalie = afvlakking van schedel door constant 1 kant
    - vertraging van grofmotorische mijlpalen
  2. tegeneffect
    - veel kinderen niet meer op buik ookal wakker
    - vanaf geboorte tijdens wakker & toezicht vaak op buik leggen
    - nut van tegen zwaartekracht oprichten
    - meer harmonische groei van kinderen
24
Q

algemene kenmerken ontwikkeling 2-6jaar

A
  1. geen specifieke volgorde zoals bij pas geboornen
  2. MO = proces dat kind steeds adequater leert omgaan met omgeving
  3. omvat cognitie, motoriek & affectie
    –> vb: niet populair kindje door slechte voetballer
  4. doorbraken uit cognitieve fase
    –> anders nooit gecoördineerde bewegingen
  5. opbouwing van motorische programma’s & herhaling hiervan
    - verhoogde nauwkeurigheid/accuraat
    - minder tijd in beslag
    - minder aandacht
    - toename vloeiendheid
    - sneller
25
motorische ontwikkeling
eerst motorische ontwikkeling, daarna motorisch leren 1. normale motorische ontwikkeling bij kinderen - veel variatie - verhoogde complexiteit - toenemend aanpassingsvermogen 2. endogene factoren - genetische factoren: fijne motoriek = 50%, grove motoriek = 65% - gezondheid vb: vermoeid door ziekte - sensorische & neurologische aandoeningen 3. exogene factoren - deprivatie van bepaalde stimulaties - eetstoornissen of laag geboorte gewicht - cultureel & omgeving - vroeg geboorte
26
rijping vs leerervaring
dichter tegen geboorte = meer vast geprogrammeerd 1. eerste jaar = beide 2. tweede jaar - afronding van primaire motorische & senosrische gebieden van cortex - afnemende invloed van rijpingsfactoren - meer focus op ervaringen 3. vierde jaar - volledige myelinisatie van zenuwen cerebellum x hersenen - fijnmotorisch al heel werkzame kinderen - leerervaring grote rol
27
voorbeelden fundamentele motorische taken
1. locomotie - stappen & rennen - springen - hinkelen - klimmen 2. stabiliteit - balanceren - werpen 3. manipulatie - vangen & werpen - fijnmotorische vaardigheden - andere activiteiten met een bal
28
fundamenteel motorische vaardigheden
1. fundamenteel motorische taken - integraal & basaal onderdeel van motorisch spel - vb: reflexen - zowel kwanitatief als kwalitatief veranderd - basis moet er zijn voor verdere specifieke ontwikkeling 2. ontwikkeling van vaardigheden - rudimentaire / initiële fase - functionele / elementaire fase - mature fase
29
stappatroon
1. vroege vormen - progressieve maturatie tussen 1-7 jaar - 7 jaar = spier & beweginspatronen ≈ volwassenen - rudimentair = flat-foot & wide base - functioneel = arm-oppositie onder bekken & korte stappen 2. kenmerken matuur stappatroon - voldoende duur van steunfase op 1 been, afrol - snelheid & kadans - grotere staplengte - kleinere breedte van stap/bekken (verhouding)
30
rennen locomotie
1. verschillen - vervolg op stappen - ontstaan van zweeffase (2-3j) - meer lichaamscontrole voor nodig 2. veranderingen in patroon - teenlopen - kortere staplengte - zwaartepunt meer ventraal - meer laterale armzwaai - wankelen = bredere steunbasis
31
verloop van ontwikkeling in rennen
1. evolutie - pogingen op 18maand al - eerste zweeffase op 2-3j - 5j ≈ volwassenen 2. kenmerken van evolutie - staplengte progressief groter met leeftijd - effectieve zwaaifase van been - veranderingen spiertonus & synergistische aspecten 2. verschil jongens <=> meisjes - jongens sneller = rennen, springen, bal gooien & vangen --> meisjes beter in fijn-motorische taken & evenwichtstaken
32
springen
1. varianten - beschikken over voldoende kracht in OL & houdingscontrole in lucht - rudimentair = afstoten op 1 been & landen op ander/beide --> 2jaar - functioneel = afstoten met beide benen --> 5-6jaar - matuur = afstoten 1 been & landen op zelfde (nog later) 2. fases van armen - rudimentair = opwaarts springen met oneven landing - functioneel = voorwaarts met ongecoördineerde armen & benen - matuur = voorwaarts met coördinatie tussen armen & benen 3. kenmerken bij zo hoog mogelijk springen = toenemende mate van - voorbereidende benen buiging - strekking bij verlaten van grond - van buiging & strekking hoofd bij springen - armzwaai
33
werpen
1. vormen - rudimentair = verschillende manieren afh van uitgangshouding & object, onstabiel - functioneel = onderscheid tussen bovenhands & onderhands - instructies en ervaringskansen belangrijk 2. ontwikkeling bovenhands - stilstaan -> voorwaartse stap - en blok rotatie -> eerst bekken en dan romp - enkel voorarm -> volledige armzwaai - ontwikkeling van voor-achterwaarts rotatie romp ipsilateraal - contralateraal biedt stabiliteit
34
vangen
1. vormen - rudimentair = tussen borst & armen vangen - functioneel = in handen met voeten stil --> hoofd wegrichten uit schrik - matuur = in handen tijdens beweging, elleboog buigt verder tijdens vangbeweging 2. kenmerken - coïncidentie taak door timing - slagen = afh van snelheid & baan van voorwerp
35
fijnmotorische manipulatieve vaardigheden
- met handen voorwerpen pakken & manipuleren - tussen 4-6 jaar - reiken, grijpen, dragen, loslaten, ... - leren schrijven op 6 jaar = een van de moeilijkste vaardigheden
36
voorwaarden fijnmotorische manipulatie
1. bilateraal handgebruik - beide handen tegelijk = dissociatie van beide lichaamshelften - 18-24maand = beide handen tegelijk gebruiken - 30maand = tegelijk gebruiken voor verschillende motorische strategiën - symmetrische activiteiten makkelijker & eerder als assymetrische 2. handvoorkeur - begint al prenataal - sommige mensen blijven altijd gemengd - effectief rond 5-6j - belang = ruimtelijk inzicht, onderscheid links/rechts & assymetrische ontwikkeling hersenen --> dissociërend, symetrisch & alternerend - cerebrale dominantie = multi-causaal 3. gebruik van gereedschap
37
biomechanica van fijne motoriek
1. stabilisatie door schoudergordel 2. veel beweging in elleboog bij schrijven 3. rotatie van onderarm - controle plaatsbepaling hand - supinatie = belangerijkst 4. pols - 40-45° DF = meest gunstig voor vinger flexoren --> meteen ook hogere precisie - aanpassen van handbogen bij grote/kleine voorwerpen
38
grepen
1. precisiegrepen - om voorwerpen te hanteren - oppositie van de duim - voorwerp niet met volle hand vast - tweepuntsgreep = pincet greep - driepuntsgreep = pen greep 2. krachtgrepen - om weerstand op voorwerpen te overwinnen - volle hand, grote voorwerpen - haakgreep = dragen van dingen zonder handvat - cilindergreep ≈ palmaire greep = vingers kunnen ergens rond reiken - overgangsgreep = sleutelgreep
39
in-hand manipulatie
= met 1 hand werken & andere hand niet gebruiken, arm niet ondersteund 1. translatie beweging - verschuiven van een voorwerp binnen het hand - vingertoppen <=> handpalm - VOLLEDIGE translatie = distaal van DIP begin/einde 2. rotatie beweging - roteren van voorwerpen - enkelvoudige rotatie = met 2 vingers - complexe rotaties = andere, rond meerdere assen --> vingers & duim bewegingen met voldoende snelheid onafh. van elkaar 3. schuifbeweging = shift - voorwerp verplaatsen maar zelfde greep behouden - vb: pen afgaan naar punt 4. stabilisatie = iets na een beweging op die positie houden
40
ruimtebeleving
1. belang - schrijven - meetkunde - oriënteren 2. onderdelen - oriëntatie in de ruimte: plaatsen, afstanden & directionaliteit - structuratie: groepere, opeenvolging & contructieve praxis
40
aanleren van ruimtebeleving
= positie, richting & afstand 1. vanuit lichaam 2. tussen zichzelf & elementen 3. tussen verschillende elementen 4. tussen elementen die ze niet kunnen zien uitleggen Seth-spel - verschillende kaarten met elk verschillende kenmerken: vorm, kleur, hoeveelheid - vragen om deze op andere manier te organiseren
41
soorten ruimtes
= ruimte beleving moet in alle ruimtes verlopen --> progressief moeilijker ≈ aanleren 1. 3D ruimte - werkelijke ruimte - verkleinde ruimte 2. 2D ruimte - afgebeelde ruimte - abstracte ruimte = ingebeeld
42
visuele perceptie
= gehele process waarin prikkels worden omgezet tot informatie 1. figuur achtergrond waarneming = bepaald figuur vanuit een drukke achtergrond kunnen onderscheiden 2. visuele discriminatie = figuur kunnen herkennen 3. vormconstante = vorm op een achtergrond kunnen herkennen 4. waarneming van ruimtelijke positie & relaties 5. visuele sluiting 6. continuïteit = kruisende objecten kunnen traceren