Probleem 10 - migratie Flashcards

1
Q

Wat is de migratiegeschiednis van nederland?

A

In de 16e
eeuw was NL een handelsnatie, denk aan de VOC en WIC, waardoor er veel
immigranten kwamen en soms ook bleven.
 In de 19e
eeuw nam de migratie af maar werd het migratieproces gekenmerkt door
vluchtelingen uit WO I en WO II. 6 migratiegolven:
1. Repatrianten uit Nederlands-Indië in de jaren ‘40 en ‘50.
2. Arbeidsmigratie uit Spanje, Italië, Turkije, Marokko, Algerije en Tunesië in de jaren ‘60.
3. Gezinshereniging en -vorming van Marokkaanse en Turkse migranten in de jaren ‘70.
4. Postkoloniale migratie van Surinamers in de jaren ‘70 en ‘80.
5. Asielmigranten uit de jaren ‘80 en ‘90.
6. Arbeidsmigranten uit Midden-Oost EU in de jaren ‘2000.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is migratiegeschiedenis van Marokkaanse n Turkse migranten?

A

 Jaar  ’60 en ’70.
 Reden  de economische situatie in eigen land verbeteren en op den duur weer terug keren
naar land van herkomst. In Nederland was er door economische hoogconjunctuur behoefte
aan arbeidskrachten, er werden daarom wervingsverdragen gesloten.
 De meeste arbeidsmigranten kwamen uit Italië, Spanje, Turkije en Marokko, maar door de
opkomende industrie en welvaart in Italië en Spanje, keerden zij terug.
 De arbeidsmigratie uit Marokko en Turkije eindigde met de recessie in de jaren 70, door de
economische achterstand in het land van herkomst in de jaren 80 realiseerde deze
gastarbeiders zich dat de toekomst in Nederland beter was. Hierdoor begon de
gezinsmigratie en gezinsvorming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat van surnimaamse migranten?

A

Suriname was van 1667-1975 een Nederlandse kolonie, na de afschaffing v/d slavernij in
1863 werden contractarbeiders uit India en Indonesië gehaald om de leegloop op de
plantages tegen te gaan. De grote bevolkingsgroepen van Suriname zijn Creolen,
Hindoestanen, Chinezen en Javanen.
 De migratie van Suriname naar Nederland was beperkt tot kleine aantallen van studenten,
‘verlofgangers’ en gepensioneerden.
 Jaar  ‘60 en ‘70.
 Reden  grote migratiestroom door economische vooruitgang in Nederland en de
naderende onafhankelijkheid van Suriname. Er was ook angst van Hindoestaanse Surinamers
voor politieke overheersing door Creoolse Surinamers.
 In 1980 kwam de Toescheidingsovereenkomst waarin inwoners van Suriname mochten
kiezen of ze bleven in Suriname en dus hun Nederlandse nationaliteit inruilden voor de
Surinaamse, of Nederlander worden onder de voorwaarde dat men migreerde naar
Nederland. Dit beleid wekte de indruk dat het later niet meer mogelijk zou zijn om naar
Nederland te gaan, dus veel Surinamers kozen voor optie 2.
 Eerst kwamen de hoger opgeleide Surinamers naar Nederland, maar het scholings- en
beroepsniveau v/d Surinamers was relatief laag. De SES van Surinamers was vergeleken met
Marokkanen en Turken hoger waardoor hun startpositie in Nederland ook gunstiger was

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Chinese migranten?

A

 Jaar  Chinezen komen al 100 jaar als migranten naar Nederland.
 Er zijn 4 immigratiegolven:
1. In 1900 kwamen jonge Chinese zeelui in Rotterdam als goedkope arbeidskrachten.
2. Na de Tweede Wereldoorlog vestigden Chinezen uit de voormalige Nederlandse koloniën
zich hier. Ze misten het Oosterse eten en vonden Chinese restaurants als alternatief.
3. In de jaren 70 en 80 kwamen er arbeidsmigranten uit Hongkong en China tijdens de
bloeiperiode van Chinese restaurants in Nederland. Er was ook gezinsvorming en -
hereniging.
4. Eind jaren 80 verruimde China de mogelijkheden om naar het buitenland te emigreren
om bijvoorbeeld te studeren.
 Vanaf 2000 nam de immigratie van Chinezen toe door immigratie van jongvolwassenen die
voor studie in het hoger onderwijs en voor (kennis)werk kwamen. Deze groep had meestal
geen permanent verblijf in Nederland voor ogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Poolse migranten?

A

 Jaar  2004 voor de toetreding van Polen tot de EU waarbij Poolse vrouwen met een
autochtone Nederlander trouwden, dat waren dus Poolse bruiden. Ook 2007 met de
tewerkstellingsvergunningsplichtafschaffing waardoor de arbeidsmarkt in Nederland
toegankelijker was voor Polen.
 De meeste Polen komen uit Silezië, het land kent hoge werkloosheidscijfers. Polen zijn een
vergelijkbare kwetsbare migrantengroep als Marokkaanse en Turkse migranten.
 70% v/d Polen komt Nederland binnen als arbeidsmigrant en 20% door gezinsmigratie, een
klein deel komt voor studie. De helft verwacht in Nederland te blijven wonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de geschiedenis van vluchtelingen?

A

De 4 grootste vluchtelingengroepen in Nederland zijn Afghaanse, Iraakse, Iraanse en
Somalische migranten. De snelst groeiende groep zijn Syriërs.
 Iran  dit was de eerste groep die naar Nederland kwam. Na de Islamitische Revolutie in
1979 werd Iran een Islamitische Republiek. De vluchtelingen waren vooral mensen die een
meer westerse leefstijl wilden behouden en uit de stedelijke middenklasse kwamen.
 Rond jaren 90 was de toestroom op een hoogtepunt, daarna daalde het en toen piekte het
weer rond 2000. Sindsdien is er ook gezinsmigratie of studie.
 Afghanistan  in de jaren 80 werd het communistische regime afgezet en in 1992 werd de
islamitische staat Afghanistan uitgeroepen. Het aantal asielaanvragen steeg, waarschijnlijk
omdat Afghanen die voorheen een vooraanstaande positie onder het bewind v/d Taliban
hadden, een vluchtelingenstatus kregen.
 Irak  vanaf de jaren 80 kwamen er voornamelijk Koerden die op de vlucht sloegen voor het
geweld v/d Iraakse regering tegen hun strijd om autonomie. Sinds de Golfoorlog nam het
aantal asielverzoeken van Irakezen toe waarbij de aanwezigheid van familie en vrienden een
belangrijke reden vormde om voor Nederland te kiezen.
 Somalië  halverwege jaren 80 waren er Somalische asielmigranten, maar vanaf 1990 nam
het aantal vluchtelingen toe door de oorlog in Somalië. Het waren vooral jonge mannen,
weduwen en minderjarigen zonder ouders.
 Syrië  nam vanaf 2014 sterk toe, dit is de grootste recente groep asielzoekers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is acculturatie?

A

als 2 autonome culturen langdurig en direct in contact komen met elkaar. 2 dimensies:
1) culturele identiteit v/h herkomstland, en 2) dominante cultuur v/h gastland. Strategieën:
1. Integratie: immigranten gaan relaties aan met andere groeperingen maar willen tegelijkertijd
de eigen culturele identiteit en culturele kenmerken behouden. Gaat samen met beter
welbevinden en lijkt dus ook de beste strategie.
2. Assimilatie: iemand is alleen gericht op de gastcultuur.
3. Segregatie: iemand is alleen gericht op de cultuur v/h herkomstland.
4. Marginalisatie: er zijn geen bindingen, zowel niet met de cultuur v/h herkomstland noch met
de gastcultuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn factoren die te maken hebben met de migratiegeschiedenis, de periode in
de opvang en het verblijfsperspectief? (syrische vluchtelingen)

A
  • migratiegeschiedenis
  • periode in de opvang
  • verblijfsperspectief
  • hulpbronnen
    -beheersing nl
  • gezondheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is structurele integratie

A

de positie op de arbeidsmarkt, uitkeringsafhankelijkheid en
financiële situatie. Het grootste deel v/d statushouders heeft de stap naar de arbeidsmarkt
(nog) niet gemaakt. Zij behoren niet tot de beroepsbevolking (geen betaald werk, daar niet
naar zoeken en daar niet beschikbaar voor zijn). Als ze al werk hebben zijn het vaak flexibele
en deeltijdbanen in de laagste 2 beroepsniveaus. Syriërs hebben een zeer hoge
bijstandsafhankelijkheid (90%). Bijna niemand houdt geld over en een aanzienlijk deel heeft
te weinig geld om van rond te komen. Het contrast tussen de SES van Nederlanders en de
SES van Syriërs is groot.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is sociaal-culturele integratie?

A

mate van identificatie met de herkomstgroep en met
Nederlanders, de aard en samenstelling van sociale netwerken en waardeoriëntaties.
o Emotioneel-affectieve integratie  hoe migranten zich verhouden tot de
ontvangende samenleving, is af te meten aan de mate waarin zij zich identificeren
met de herkomstgroep en met het ontvangende land. 1/3 v/d Syriërs geeft aan zich
Nederlander te voelen, dit waarschijnlijk omdat ze zich hier veilig voelen en het fijn
vinden.
o Sociale integratie  de omvang en samenstelling van sociale netwerken. Syriërs
hebben vaak ten minste wekelijks contact met autochtone Nederlandse vrienden,
kennissen of buren en met Syrische vrienden of kennissen (meer in NL dan buiten
NL).
o Culturele integratie  opvattingen en waardeoriëntaties, doorgaans afgemeten aan
thema’s die binnen de dominante cultuur een belangrijke plaats innemen, zoals de
gelijkheid van mannen en vrouwen en homoseksualiteit. Bij het belang van onderwijs
en geldzaken en werk maken Syriërs geen verschil tussen jongens en meisjes. De
groep die het langste in NL verblijft heeft de meest progressieve opvattingen over de
rolverdeling tussen mannen en vrouwen. Ongeveer de helft v/d Syriërs is het echter
(helemaal) eens met de stelling dat homoseksualiteit problematisch is. Een grote
meerderheid geeft aan gelovig te zijn, maar heel weinig Syrische gelovigen bezoeken
een religieuze bijeenkomst. Dit kan te maken hebben met de geringe
beschikbaarheid aan geschikte moskeeën of kerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een ontvangende samenleving?

A

kijkt vooral naar de in- en uitsluitingsprocessen aan de kant v/d
ontvangende samenleving. Hiervoor is info verzameld over ervaringen met discriminatie en over hoe
de Syrische statushouders NL en hun leven hier waarderen, en over ervaringen in de opvang met
maatschappelijke begeleiding en taalcursussen.
 Leven in NL  Syriërs oordeelden in dit onderzoek gunstig over het leven in NL, ze geven het
gemiddeld een 8.5. Ze zijn van mening dat NL een gastvrij land is, openstaat voor andere
culturen en dat hun rechten worden gerespecteerd.
Discriminatie  komt volgens de Syriërs niet zo vaak voor. Wel moet hierbij gezegd worden
dat dit vaak verandert naarmate ze hier langer zijn.
 Beleid  60% v/d onderzochte groep is (zeer) tevreden over het verblijf in de opvang. Dit
gaat dan vooral over de medewerkers v/d opvang en de veiligheid in de opvang. Men is
minder te spreken over de privacy en over het eten. Tevredenheid over maatschappelijke
begeleiding is wel ook groot.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het verschil tussen mannen en vrouwen?

A

In de survey meer mannen (68%) dan vrouwen. Dit weerspiegelt de migratiegeschiedenis
omdat mannen als eersten kwamen.
 Beïnvloedende factoren/hulpbronnen  Syrische vrouwen hebben op een aantal terreinen
een minder gunstige uitgangspositie dan mannen; mannen actiever op de arbeidsmarkt,
spreken beter Engels, hebben minder psychische problemen. Syrische vrouwen starten dus
met een grotere achterstand. Echter verschillen mannen en vrouwen niet w.b.t.
opleidingsniveau en beheersing v/h NL.
 Structurele positie  4% v/d vrouwen is werkzaam tegenover 15% v/d mannen. Syrische
vrouwen behoren vaak niet tot de beroepsbevolking en mannen wel. Dit omdat vrouwen
minder vaak betaald werk hebben en daar nog minder vaak naar zoeken. Wel moet hierbij
gezegd worden dat vrouwen gemiddeld ook korter in NL zijn.
 Sociaal-culturele positie  de sociaal-culturele afstand tot NL is bij Syrische vrouwen groter
dan bij mannen. Vrouwen identificeren zich wat minder sterk met NL, hebben een sterkere
voorkeur ooit terug te keren naar Syrië en hebben minder sociale contacten met
Nederlanders. Vrouwen vertonen een grotere religieuze betrokkenheid en religieuze
identificatie; maar ze zijn ook iets progressiever over de rollen van mannen en vrouwen. De
acceptatie van homoseksualiteit is daarentegen geringer bij vrouwen dan bij mannen.
 Ontvangende samenleving  het beeld hiervan verschilt niet per sé tussen mannen en
vrouwen. De overgrote meerderheid voelt zich thuis, geeft een hoog rapportcijfer voor het
leven hier, voelt zich veilig en oordeelt gunstig over het maatschappelijk klimaat voor
migranten in NL.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe zit het met de kinderen?

A

 Ouder zijn positief over het leven van hun kinderen in NL; gemiddeld een 8.6. Bijna alle
kinderen voelen zich thuis in NL, de ouders zijn tevreden over hoe de opvoeding verloopt en
vinden dat ze goed in staat zijn voor het kind te zorgen.
 De gezondheid v/d Syrische kinderen is volgens hun ouders goed, ze verzuimen niet meer
dan Nederlandse kinderen wegens ziekte. Ze gaan minder vaak naar de tandarts maar vaker
naar de huisarts.
 1/5 geeft aan altijd of vaak NL met hun kinderen te spreken. Ruim de helft v/d ouders geeft
aan dat hun kind nooit problemen heeft met de Nederlandse taal. Bijna alle kinderen gaan
vaak of altijd graag naar school. Veel ouders rapporteert dat hun kind nooit gepest wordt op
school. Veel v/d kinderen hebben zowel op school als buiten schooltijd veel vrienden. Het
deel dat aan buitenschoolse activiteiten meedoet en kan zwemmen ligt lager.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarom is het positieve beeld over kinderen opvallend?

A

Dit positieve beeld is opvallend gezien de moeilijke omstandigheden waar vluchtelingengezinnen
mee geconfronteerd worden (traumatische ervaringen rondom de vlucht en in het herkomstland,
beperkte financiële middelen, onzekerheid over de toekomst, achtergebleven familieleden, beperkte
kennis v/d Nederlandse samenleving, etc.). Daarom zijn er een aantal kanttekeningen:
 Ouders weten niet altijd precies wat er speelt bij hun kinderen, kunnen sommige zaken (zoals
de Nederlandse taalbeheersing) wellicht moeilijk op waarde schatten en kunnen de neiging
hebben om bepaalde onderwerpen rooskleuriger voor te stellen dan ze daadwerkelijk zijn.
 Vluchtelingenkinderen moeten telkens schakelen tussen verschillende leefwerelden; op
school, verenigingen, autochtone leeftijdsgenoten en thuis. Omgangsvormen en verwachtingen zijn in al deze verschillende sferen niet altijd duidelijk en ze kunnen sterk van
elkaar afwijken.
 De kinderen uit dit onderzoek zijn relatief jong (9 jaar); veel probleemgedrag manifesteert
zich pas later in de (vroege) adolescentie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar ging het rapoort van Dagevos en Dourleijn over?

A

verwachtingen zijn in al deze verschillende sferen niet altijd duidelijk en ze kunnen sterk van
elkaar afwijken.
 De kinderen uit dit onderzoek zijn relatief jong (9 jaar); veel probleemgedrag manifesteert
zich pas later in de (vroege) adolescentie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe zit het met de taal?

A

Iraanse Nederlanders rapporteren het minst vaak problemen met het Nederlands. Personen
van Iraakse, Afghaanse en Somalische herkomst hebben vaker problemen met het Nederlands. De
beheersing v/d taal wordt positief beïnvloed door het afronden van een inburgeringscursus, maar
meer door de leeftijd waarop een migrant in NL is komen wonen (hoe jonger hoe beter de
beheersing v/d taal). Ook een hoog opleidingsniveau draagt hieraan bij. Zwakke gezondheid
belemmert juist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe zit het met opleidingsniveau?

A

migranten uit Iran zijn over het algemeen zeer hoog opgeleid en hebben het
vaakst een opleiding in NL gevolgd. De migranten uit Somalië zijn zeer laag opgeleid (lager dan Turkse
en Marokkaanse migranten) en verlaten ook vaker het onderwijs zonder een diploma op het niveau
van een startkwalificatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe zit het met werk?

A

1/3 v/d Somalische beroepsbevolking is werkloos, 28% v/d Afghaanse en Iraakse mensen is
werkloos, 1/5 v/d Iraanse mensen is werkloos. Leden v/d vluchtelingengroepen zijn aanzienlijk vaker
werkloos dan leden v/d klassieke migrantengroepen (Turks, Marokkaans, Surinaams, Antilliaans).
Volgens verschillende analyses hangt dit samen met het feit dat leden van vluchtelingengroepen vaak
buitenlandse diploma’s hebben die op de Nederlandse arbeidsmarkt maar weinig waard zijn.
Werknemers uit vluchtelingengroepen bezetten, als ze al werk hebben, vaak lage functies en hebben
een tijdelijk dienstverband. Afghaanse en Iraakse werknemers werken vaker aan de onderkant v/d
beroepenstructuur (elementaire en lage banen) dan Turkse en Marokkaanse werknemers, voor
Somalische werknemers geldt dit nog sterker. Iraanse werknemers doen vaker middelbare en hogere
beroepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe zit het met wonen?

A

vluchtelingengroepen wonen meer gespreid over het land dan klassieke
migrantengroepen. Dit hangt samen met het feit dat gemeenten een wettelijke taakstelling hebben
om een verplicht aantal vluchtelingen te huisvesten. Na verloop van tijd blijkt wel een deel v/d
mensen alsnog te verhuizen naar het westen van NL, met name de Iraniërs. Afghaanse en Iraakse
Nederlanders wonen vaker in het oosten, Somaliërs in het zuiden. Vluchtelingengroepen wonen
vaker in concentratiewijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe zit het met de gezondheid?

A

Leden van vluchtelingengroepen zijn over het algemeen minder gezond dan
autochtone Nederlanders. Het gebruik van zorgvoorzieningen is dan ook hoger voor deze groep,
vooral voor Afghaanse, Iraakse en Iraanse (huisarts, medisch specialist, ziekenhuisopnames).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe zit het met het sociale leven?

A

een groot deel v/d vluchtelingengroepen heeft een gemengde autochtone vriendenkring.
1/3 v/d Afghaanse, Iraakse en Iraanse groep heeft meer contact met leden v/d eigen groep, bij
Somalische is dat hoger. Dit kan komen doordat de vluchtelingengroepen klein zijn waardoor de
ontmoetingskans met leden v/d eigen groep minder groot is. Ook kan het omdat ze in minder grote steden wonen. Iraanse Nederlanders hebben het vaakst een autochtone partner, dit percentage is
lager voor Somalische, Iraakse en Afghaanse Nederlanders, respectievelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe zit het met de opvattingen?

A

Somaliërs hechten aan een traditionele rolverdeling tussen mannen en vrouwen.
Iraanse zijn progressiever en lijken meer op autochtone Nederlanders. Iraakse en Afghaanse zitten
hier tussenin. De groepen verschillen minder van elkaar w.b.t. de betekenis van familiebanden, die
worden door iedereen erg belangrijk gevonden. Bijna elke Somaliër beschouwt zich als moslim en
leeft religieuze regels sterk na, bij Iraniërs is dit maar de helft. Bij Iraakse is een aanzienlijk deel niet
gelovig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe zit het met de ontvangende samenleving?

A

eel v/d mensen uit de verschillende groepen voelt zich zowel sterk
verbonden met de eigen groep als met Nederland. Ook voelen ze zich thuis en veilig in NL. Somaliërs
zijn het meest te spreken over NL, zij geven een 7.8. Ze zijn van mening dat NL een gastvrij land is
voor migranten, openstaat voor andere culturen en de rechten van migranten respecteert. Ze zijn
wel minder te spreken over de kansen die NL aan migranten biedt. Iraniërs zijn het vaakst van
mening dat discriminatie van migranten in NL voorkomt. De ruime meerderheid van alle groepen
heeft ten minste af en toe contact met familieleden in het land van herkomst. Somaliërs
onderhouden het minste contact maar sturen wel het vaakst geld of goederen naar het
herkomstland; bij Iraniërs is dit andersom. Het merendeel v/d groepen gaat niet op terugkeerbezoek
naar het herkomstland, met als belangrijke redenen dat het voor hen niet mogelijk is om (veilig) naar
het herkomstland te gaan en dat er geen familie meer aanwezig is.

24
Q

Hoe zit het met het profiel van de groepen?

A

Iraanse Nederlanders  positie is op veel terreinen het gunstigst; ze kwamen het eerst naar
NL waardoor ze al langer in NL zijn. Hoger opgeleid en modern. De omgang met religieuze
regels is redelijk los en er is weinig actief religieus gedrag. Sterk op Nederlandse contacten en
identificeren zich vaker als Nederlanders. Toch ook hoge werkloosheid. Wel zijn ze van
mening dat als ze werk hebben dit slecht aansluit op hun kwalificaties. Toch voelen ze zich
ook het minst thuis in NL en geven ze de laagste beoordeling (wel nog steeds een ruim
voldoende) en ervaren ze de meeste discriminatie.
 Somalische Nederlanders  grootste achterstand; slechtere SES, lager/geen onderwijs,
slechte startpositie in NL, slechte positie arbeidsmarkt, meer werkloosheid, banen van lagere
kwaliteit, meer criminaliteit, concentratiewijken, kleine woningen, etc. Wel vertonen ze
actief sociaal gedrag, vaak met de eigen groep maar ook veelvuldig met autochtone
Nederlanders. Grote betekenis aan geloof, behoudende opvattingen over mannen en
vrouwenrollen. Wel positieve beoordeling voor NL en minste ervaren discriminatie.
 Afghaanse en Iraakse Nederlanders  tussenpositie. Behoorlijk wat hoger opgeleiden, wel
minder gunstige positie op de arbeidsmarkt. Hoge werkloosheidscijfers, lage en tijdelijke
functies, bijna nooit een autochtone partner.

25
Q

Wat bevonden Gijstberts en Dagevos?

A

Turks, Marokkaans, Surinaams en Antilliaans. Er is sprake van positieve trends w.b.t. de
ontwikkelingen van niet-westerse migranten in NL; hogere opleiding, betere beheersing v/d
Nederlandse taal, huizenmarkt, etc. Toch zijn er ook een aantal negatieve trends (ze zijn nog niet op het niveau van autochtone Nederlanders); segregatie w.b.t. huisvesting en school, opleiding,
beheersing v/d Nederlandse taal, etc. Verbetering zal vooral moeten komen v/d jongere
tweedegeneratie.

26
Q

Wat is het profiel van de groepen?

A

rofiel v/d groepen:
 Surinaamse Nederlanders  staan er het beste voor. De vrouwen doen het goed op de
arbeidsmarkt en zijn vaak economisch onafhankelijk. Ze beheersen bijna allemaal de
Nederlandse taal goed en het aantal gemixte stellen is groot. Ze zijn dus goed geïntegreerd.
Wel meer werkloosheid en onderwijsnadelen dan bij autochtone Nederlanders.
 Antilliaanse Nederlanders  twee groepen; 1 die al lang in NL wonen en hun kinderen ook
en die het op veel gebieden goed doen; 1 die korter in NL wonen en problematischer zijn
(werkloosheid, tienermoeders, alleenstaande moeders, criminaliteit). Antilliaanse kinderen
doen het minder goed op school en de positie van Antillianen op de huizenmarkt is niet
gunstig. Wel veel Antilliaanse kinderen die HAVO/VWO doen.
 Turkse Nederlanders  zijn meer naar binnen gericht waardoor ze het Nederlands minder
goed beheersen en het minder goed doen op school. Minder vaak contact met Nederlanders.
Maar weinig mensen v/dze groep vinden NL een fijn land voor migranten en ze vinden dat ze
weinig kansen krijgen. Ze voelen zich vaker onveilig en minder goed geïntegreerd. Ze zouden
er de meeste moeite mee hebben als hun kind een autochtone Nederlandse partner krijgt.
Wel doen ze het beter op de arbeidsmarkt.
 Marokkaanse Nederlanders  de jongeren worden vaak gezien als minder goed
geïntegreerd in NL door de criminaliteit en het antisociale gedrag. Dit kan komen doordat ze
zich minder identificeren met hun eigen groep en meer met Nederlanders. Ze spreken ook
beter NL. In het onderwijs doen zij het wel beter dan Turken, maar ook de meeste
werkloosheid. Marokkanen vinden dat het Nederlandse beeld v/d Islam te negatief is en dat
Nederlanders geen respect hebben voor de Islamitische cultuur.

27
Q

Wat zijn demografische trends?

A

meer immigratie in de laatste jaren door Westerse migranten (vooral
Polen). Minder emigratie. De tweedegeneratie niet-Westerse migranten groeit, zij krijgen minder
kinderen dan hun ouders en doen dit op een leeftijd vergelijkbaar met Nederlandse vrouwen. Veel
Turkse en Marokkaanse migranten hebben een dubbele nationaliteit. ‘’Migration marriages’’ zijn
afgenomen (dus een migrant in NL haalt een migrant naar NL om te trouwen).

28
Q

Wat zijn problemen met de integratie voor deze groepen?

A

er is meer aandacht voor de kwaliteit van integratieprogramma’s, maar toch
worden er nog veel problemen mee ervaren; het is bijv. lastig om mensen te bereiken en over te
halen om mee te doen. Daarbij is er te weinig bekend over de positie van mensen na zo’n
integratieprogramma (werk, opleiding, sociaal). In 2006 kwam de Wet inburgering in het buitenland,
die stelt dat migranten voordat ze in NL mogen komen eerst een basisexaminatie moeten afronden
in hun eigen land. Veel kandidaten halen het examen.

29
Q

Hoe zit het met de opleiding in deze groepen?

A

Turkse en Marokkaanse kinderen hebben op de basisschool een nadeel, vooral in
taalvaardigheden. Ze gaan wel vaker naar pre-school. Turkse kinderen liggen het verst achter w.b.t.
taal. Bij Marokkaanse kinderen gaat het langzaamaan beter. Antilliaanse kinderen laten de zwakste
wiskunde/rekenprestaties zien. De proportie Turkse en Marokkaanse kinderen die HAVO of VWO
volgen is slechts de helft v/d proportie Nederlandse kinderen die dit doen. Surinaamse en
Antilliaanse kinderen doen het op dit vlak beter maar lopen ook nog achter op de Nederlandse
kinderen. Niet-Westerse kinderen blijven vaker zitten op de middelbare school en slagen minder vaak
voor hun eindexamens. Ook verlaten ze school eerder. Deze effecten gelden vooral voor Turken en
kunnen komen door hun taalachterstand.

30
Q

Hoe zit het met het werk van deze groepen?

A

de economische crisis raakte de niet-Westerse migranten hard, vooral de jongeren en de
laagopgeleiden. Er vindt een snelle toename plaats van werkloosheid onder migranten, maar ook van migranten entrepreneurs (vooral Chinezen en Turken). Niet-Westerse migranten zijn ook
uitkeringsafhankelijk, dit is wel afgenomen over tijd.

31
Q

Hoe zit het met wonen bij deze groepen?

A

in de laatste 10 jaar zijn er steeds meer ‘’etnisch geconcentreerde wijken’’ gekomen. Veel
hiervan zijn in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Als er al Nederlanders in deze wijken wonen
gaan ze vaak na een tijdje weg (white flight). In 1990 was er ook sprake van een black flight; er
gingen meer Surinamers weg uit een wijk dan dat er Surinamers binnenkwamen. Door in zulke wijken
te gaan wonen verkleinen de migranten wel hun kansen op allochtone Nederlanders te ontmoeten.
Marokkanen en Turken kopen nu vaker hun eigen huis waarbij er minder mensen in huis wonen. Ze
zijn ook meer tevreden met hun huis. Niet-Westerse migranten betalen wel meer huur en andere
huiskosten

32
Q

Hoe zit het met de criminaliteit en veiligheid?

A

het percentage Nederlanders dat betrokken is bij criminaliteit is
gegroeid, desondanks zijn niet-Westerse migranten vaker verdachten (dit geldt het meest bij
Antillianen en Marokkanen en de groei was het meest te zien bij jongeren). Wel zijn niet-Westerse
migranten ook het vaakst slachtoffer van criminaliteit. Dit kan verklaard worden doordat ze jonger
zijn, in urbane gebieden wonen en socio-economische nadelen hebben (gescheiden ouders etc.).
Ondanks dat ze meer in contact komen met de politie hebben ze een positiever beeld v/d politie dan
Nederlanders.

33
Q

Hoe zit het met de socio-culturele positie?

A

Marokkaanse en Surinaamse migranten hebben meer contact met
Nederlanders. Turken zijn meer gefocust op hun eigen groep. Leden v/d tweedegeneratie van elke
groep hebben meer contact met autochtone Nederlanders in hun vrije tijd dan leden v/d eerste
generatie. Deze effecten kunnen komen door de niet-Westerse wijken/buurten en/of door negatieve
percepties. Steeds meer tweedegeneratie Marokkanen gaan vaker naar de moskee. Qua
Nederlandse taalbeheersing gaat het steeds beter, vooral bij Marokkanen.

34
Q

Hoe zijn de wederzijdse percepties?

A

veel Nederlanders zijn niet blij met de multiculturele samenleving, dit zijn
dan vooral de laagopgeleiden. Hoogopgeleide migranten zijn negatiever en rapporteren meer
discriminatie. Er is een gebrek aan wederzijds begrip tussen Moslims en niet-Moslims, vooral tussen
hoogopgeleide Moslims en laagopgeleide Nederlanders.

35
Q

Hoe zit het met de migrantkinderen bij t artikel van Gijsberts?

A

Kinderen:
 Migrantenkinderen groeien vaker op met problemen, zoals eenoudergezinnen en armoede.
 Niet-Westerse meisjes worden vaker tienermoeder dan autochtone Nederlandse meisjes. Dit
geldt vooral voor Antilliaanse en Surinaamse meisjes. Deze aantallen zijn wel afgenomen.
 Veel migrantenkinderen vinden school leuk.
 Migrantenkinderen hebben meer gezondheidsproblemen, zoals overgewicht. Dit kan komen
door socio-economische en culturele verschillen in dieet en beweging.
 Migrantenkinderen laten vaker externaliserend probleemgedrag zien zoals agressie,
onacceptabel gedrag en problemen met leeftijdsgenoten. Ook psychosomatische problemen
komen vaker bij hen voor. Dit kan verklaard worden door SES- en familieverschillen.
 Turkse en Marokkaanse jongeren drinken minder vaak alcohol dan andere groepen.
Marokkaanse jongeren roken minder dan andere groepen. Surinaamse en Antilliaanse
jongeren worden eerder seksueel actief dan Nederlandse jongeren.

36
Q

Hoe gaat het met de migrantvrouwen specifiek?

A

 Meisjes en vrouwen van migrantengroepen behalen steeds betere onderwijsprestaties. Ze
doen het beter dan jongens en mannen.
 Migrantenvrouwen doen steeds vaker mee op de arbeidsmarkt, vooral Turkse en
Marokkaanse. Ook hun beroepsposities worden steeds hoger en ze zijn minder afhankelijk
van flexibele contracten.
 De werkloosheidsrate groeit snel onder migrantenvrouwen.
 Migrantenvrouwen worden economisch onafhankelijker.

37
Q

Hoe zijn Chineze nederlands onderzocht?

A

Voor dit onderzoek is een landelijke steekproef getrokken uit alle in het bevolkingsregister
ingeschreven Chinese migranten en hun nakomelingen afkomstig uit de Volksrepubliek China en
Hongkong. Totaal ong. 1000 Chinese Nederlanders van 15 jaar en ouder. Info over demografie,
onderwijs, taal, werk, woonsituatie, gezondheid en sociale contacten.

38
Q

Hoe zit het met de migratiegeschiedenis van chinese nederlanders?

A

Chinezen zijn als groep al 100 jaar in NL maar het aantal migranten dat hier
al 30 jaar of langer verblijft is klein. Als eerst kwamen ze voornamelijk uit Hongkong, later pas uit de
Volksrepubliek. De vroegst gearriveerde Chinezen kwamen vooral voor arbeid (werken in de horeca).
Daarna kwam de gezinsmigratie, studiemigratie en kennismigratie toe.
 Groep vóór 1990 en al 20 jaar of langer in NL verblijft. Vooral arbeidsmigranten of
gezinsmigranten.
 Groep die tussen 1990-2000 is gekomen en gemiddeld 10-20 jaar in NL verblijft. Vooral
arbeidsmigranten of gezinsmigranten.
 Groep die vanaf het nieuwe millennium naar NL is gekomen. De helft hiervan voor studie,
een deel arbeidsmigratie en een deel gezinsmigratie.
 Tweedegeneratie Chinese Nederlanders.

39
Q

Hoe zit het met de opleiding van chinezen?

A

Chinese Nederlanders zijn relatief hoog opgeleid, wel ligt het gemiddelde niveau nog
onder dat van autochtone Nederlanders. De migranten met een hoger onderwijs diploma zijn vooral
de na 2000 gemigreerde kennis- en studiemigranten en tweedegeneratie migranten. ChineesNederlandse kinderen doen het in het onderwijs zeer goed en er is weinig uitval. Er wordt veel
waarde aan onderwijs gehecht in de Chinese cultuur (hard werken, goed presteren).

40
Q

Hoe zit het met de taal van chinezen?

A

in vergelijking met andere migrantengroepen hebben Chinese Nederlanders veel moeite met
de Nederlandse taal en ze spreken het ook weinig in hun eigen gezin. Er geldt wel; hoe langer ze in
NL zijn hoe beter de beheersing v/d taal. Voor de tweedegeneratie is dit beeld totaal anders; zij
spreken meer Nederlands dan Chinees; 1/5 spreekt geen Chinees.

41
Q

Hoe zit het met werk en inkomen van chinezen?

A

Chinezen werken vooral in de horeca, dit kan komen door de sterke voorkeur
voor zelfstandige beroepen. Ze doen het goed op de Nederlandse arbeidsmarkt, maar 6% is
werkloos, en er is weinig uitkeringsafhankelijkheid. Toch hebben relatief weinig Chinezen een
betaalde baan; dit komt vooral door het hoge aandeel studiemigranten. Met name de
tweedegeneratie is sterk vertegenwoordigd in de hoge functies. De inkomenspositie van Chinese
Nederlanders is wel kwetsbaar.

42
Q

Hoe zit het met wonnen, gezondheid en de sociale positie van chinezen?

A

Wonen  gespreid over het land. In Rotterdam, Amsterdam en Den Haag wonen de grootste
Chinees-Nederlandse gemeenschappen, respectievelijk. Slechtere woonkwaliteit dan autochtone
Nederlanders, maar beter dan die van Turken en Marokkanen. De tweedegeneratie is meer tevreden
over de woonsituatie dan de eerste generatie. De studenten zijn het minst tevreden.
Gezondheid  Chinese Nederlanders voelen zich over het algemeen gezond, maken minder gebruik
van Nederlandse medische voorzieningen (huisarts, GGZ) dan de autochtone bevolking. Psychische en fysieke gezondheid ligt op hetzelfde niveau, minder vaak overgewicht. Wel zijn ze minder vaak
gelukkig (vooral eerste generatie en laagopgeleiden).
Sociale positie  minder gericht op autochtone Nederlanders, minder identificatie met Nederlands,
weinig gebruik van Nederlandse media, weinig participatie in het verenigingsleven en weinig contact
met autochtone Nederlanders, etc.; dit alles nog minder dan Turken. Dit kan komen door de slechte
beheersing v/d taal. Deze ‘’negatieve’’ effecten veel sterker voor eerste generatie dan voor
tweedegeneratie; ¾ heeft ten minste wekelijks contact met autochtone vrienden of kennissen,
identificeert zich sterk met NL en is minder gericht op de herkomstgroep.

43
Q

Hoe zit het met de opvattingen, ontvangende samenleving en vrouwen bij chinezen?

A

Opvattingen  minder traditionele culturele opvattingen dan Turken en Marokkanen. Familie neemt
een centrale plaats in. Mannen en vrouwen hebben gelijke rollen w.b.t. huishouden en kinderen
opvoeden. Het gele gezin is verantwoordelijk voor het verdienen van een goed inkomen.
Tweedegeneratie is wel minder traditioneel in de opvattingen. ¼ v/d Chinese paren is gemengd. Het
kindertal is zeer laag, dit komt vooral door de grote instroom studiemigranten. Vrouwen v/d eerste
generatie krijgen steeds later hun 1e
kind (gem. 29 jaar).
Ontvangende samenleving  Chinese Nederlanders voelen zich geaccepteerd in NL en rapporteren
minder discriminatie. Wel is het vanuit de Chinese cultuur minder gebruikelijk om kritiek te geven, er
zou dus sprake kunnen zijn van sociale wenselijkheid w.b.t. discriminatie. Ze zijn positief over de
Nederlandse samenleving en geven een 7.1.
Vrouwen  werken vaker dan de mannen uit de eigen groep in lagere beroepen, wel is de
werkloosheid ook lager. Chinees-Nederlandse vrouwen werken meer uren dan autochtone vrouwen.

44
Q

Wat is het algemeen profiel van de chinezen?

A

 Eerste generatie  gesloten en naar binnen gekeerde groep, spreken de Nederlandse taal
niet of niet goed, traditionele opvattingen over bijv. de rol v/d familie, sociale afstand t.o.v.
autochtonen, nauwelijks contacten (ook niet binnen de eigen groep). Sociaal isolement als
gevolg v/h harde werken in de horeca; hoge arbeidsparticipatie, laag opleidingsniveau.
Minder vaak gelukkig en meer gezondheidsproblemen.
 Studie- en kennismigranten  jong, alleenstaand, vaker vrouw, hoogopgeleid, hoge
beroepsfuncties. Spreken echter nauwelijks Nederlands, voelen zich niet erg thuis, weinig
betrokkenheid bij NL, vooral gericht op de eigen kring. Valt te verklaren doordat ze maar
tijdelijk in NL verblijven.
 Tweede generatie  goed in het onderwijs, hoge arbeidsparticipatie, weinig werkloosheid,
hogere beroepsfuncties, betere positie op de woningmarkt. Spreken met ouders de
moedertaal en spreken daarnaast goed Nederlands. Voelen zich thuis in NL en hebben
moderne opvattingen. Veel contact met autochtone Nederlanders, vaak een autochtone
beste vriend. Identificeren zich sterk met NL en minder gericht op de herkomstgroep.

45
Q

Wat is de geschiedenis van Polen Bulgaren?

A

Sinds de toetreding van Polen en Bulgarije tot de Europese Unie is de migratie van beide groepen
naar NL toegenomen. Deze studie is gericht op de in NL ingeschreven migranten. Een nadeel van dit
onderzoek is de selectieve paneluitval; mensen die wel meewerken aan het 1e
maar niet meer aan
het 2e
interview. Deze uitval was er vooral onder Poolse mannen, laagopgeleide Polen en Bulgaarse
arbeids- en studiemigranten. Er wordt onderzocht in hoeverre men tussen de 1e
en 2e
meting van
positie is veranderd op belangrijke integratie-indicatoren, zoals werk en taalbeheersing

46
Q

Wat zijn de ontwikkelingen bij Polen en Bulgaren?

A

 Verhuizen  1,5 jaar na het eerste onderzoek was bijna 1/3 v/d Bulgaren en 1/4 v/d Polen
binnen NL verhuisd. De Bulgaarse arbeidsmigranten zijn vaker binnen NL verhuisd dan de
gezinsmigranten.
 Relatievorming  de migranten zijn relatief jong en soms zijn partner en/of kinderen eerst
in het herkomstland achtergebleven. Bij Bulgaren is er een toename in relatievorming, bij
Polen is er weinig ontwikkeling. Wel vaak een partner uit de eigen etnische groep.
 Taal  beheersing v/h Nederlands gaat vooruit, bij Bulgaren meer dan bij Polen (volgens
zelfrapportage).
 Werk en inkomen  Polen hebben in overgrote meerderheid werk in NL, bij Bulgaren had
de meerderheid juist geen werk. Tussen de 2 metingen zijn de arbeidsmarktposities wel
verbeterd. Polen werken vaak meer dan 40 uur per week, Bulgaren minder dan 10. Bulgaren
en Polen zijn voornamelijk in dezelfde sectoren blijven werken (Bulgaren; vrouwen
schoonmaak, mannen bouw – Polen; productie en industrie).
 Sociale positie  binnen de Bulgaarse groep zijn contacten met autochtonen niet sterk
veranderd tussen de 2 metingen, bij Polen is het afgenomen. Dit kan verklaard worden door
het aantal uren dat Polen werken en het slecht beheersen v/h Nederlands.
 Opvattingen  Bulgaarse migranten zijn minder religieus en denken progressiever over
morele kwesties (homoseksualiteit, abortus) dan Polen. Dit verschil bleef hetzelfde tussen de
2 metingen.
 Ontvangende samenleving  na langer verblijf neemt het optimisme over de leefsituatie af;
minder tevreden met het inkomen, minder thuis voelen. Discriminatie-ervaringen zijn
duidelijk toegenomen, meer voor Bulgaren dan voor Polen. Etnische Bulgaren zijn negatiever
over het leven in NL dan Turkse Bulgaren. Turkse Bulgaren willen dan ook na langer verblijf
steeds vaker in NL blijven.

47
Q

Wat is de allochtoon en autochtoon discussie?

A

Er is in NL al geruime tijd een discussie over de vraag of overheid en wetenschap gebruik moeten
blijven maken v/h begrippenpaar ‘’autochtoon/allochtoon’’. Toen deze termen werden ingevoerd zag
men vooral de voordelen ervan in, omdat deze mensen eerst ‘’vreemdeling’’ of ‘’immigrant’’ werden
genoemd. Huidige definities:
 Allochtoon: een persoon die in NL woonachtig is en van wie ten minste 1 ouder in het
buitenland is geboren. Wie hieraan voldoet en zelf in het buitenland is geboren is eerste
generatie; wie hieraan voldoet en zelf in NL is geboren is tweede generatie.
 Autochtoon: een persoon van wie beide ouders in NL zijn geboren, ongeacht hun eigen
geboorteland.

48
Q

Wat is het belangrijkste bezwaar tegen de term allochtoon?

A

Het belangrijkste bezwaar tegen de term ‘’allochtoon’’ is dat die onvoldoende neutraal is. De term
heeft mogelijk ongewenste nadelige gevolgen voor met name de sociaal-culturele integratie van
mensen uit families met een migratieachtergrond. Dit komt vooral omdat de term ook wordt
gebruikt voor de kinderen v/dze mensen, die in NL zijn geboren en getogen en dus eigenlijk
‘’autochtoon’’ zijn. Dit zorgt voor stigmatisering. Het voorstel v/d auteur is dan ook om
tweedegeneratieallochtonen voortaan ‘’eerste generatie autochtonen’’ te noemen. Door
verschillende generaties autochtonen te onderscheiden wordt het stigmatiserende effect v/d term
‘’allochtoon’’ weggenomen of i.i.g. sterk verminderd. De nieuwe definities worden dan:
 Allochtoon: een in NL woonachtig persoon die buiten NL is geboren en ten minste 1 ouder
heeft die in het buitenland is geboren (of evt.: beide ouders moeten in het buitenland
geboren zijn).
 Autochtoon: een persoon die in NL is geboren en/of die 2 ouders heeft die in NL zijn geboren
(of evt.: die ten minste 1 ouder heeft die in NL is geboren). I.p.v. ‘’tweede generatie Turkse
allochtonen’’ zouden ze dan bijv. ‘’eerste generatie autochtonen van Turkse herkomst’’
heten.
Deze nieuwe categorisering zal waarschijnlijk ook beter aansluiten bij etnische zelfcategorisering,
omdat veel mensen uit families met een migratieachtergrond zich deels met NL en deels met het
herkomstland identificeren.

49
Q

Wat zijn drie redenen voor gezondheidsproblemen bij migrantenkinderen?

A
  1. Migratieprocessen veroorzaken stress, niet alleen omdat er verlies van familie en vrienden is,
    maar ook omdat ze zich moeten aanpassen aan een nieuwe culturele omgeving. Er is vaak
    armoede, werkloosheid en woonproblemen. Asymmetrische acculturatie; kinderen leren de
    nieuwe cultuur en taal sneller dan de ouders, kan zorgen voor intergenerationeel conflict en
    stress.
  2. Restrictieve processen in het gastland veroorzaken stress, migranten hebben vaak een
    minderheidspositie en er kan sprake zijn van racisme, vooroordelen, discriminatie en
    oppressie.
  3. De culturele achtergrond kan ook bijdragen in de ontwikkeling van gezondheidsproblemen.
    Er zijn 2 modellen die culturele kenmerken relateren aan de mentale gezondheid van
    kinderen:
    o Probleemsuppressiemodel: stelt dat culturele factoren het gedrag v/h kind direct
    beïnvloeden, omdat kinderen waarschijnlijk adopteren, internaliseren en zich dus
    gedragen in overeenstemming met de culturele normen van acceptabel en
    aanvaardbaar gedrag.
    o Volwassenen-distress drempelmodel: stelt dat cultuur de kans op bepaalde
    kindproblemen indirect beïnvloedt, omdat ouders en volwassenen over het
    algemeen de ontwikkeling van ongewild gedrag onderdrukken (via straf of sociale
    druk) of het gepaste gedrag vergemakkelijken (via leren, modeling of beloning).
50
Q

Wat is het gezonde migranten effect?

A

het overwinnen v/d migrantenhindernissen vóór migratie
resulteert in de selectie v/d sterkste mensen, en dus in migranten met een goede fysieke en
mentale gezondheid. Er is vaak ook een coherente en steunende familiecultuur die
beschermt tegen de ontwikkeling van mentale gezondheidsproblemen.

51
Q

Waarom kan het verschillen wat wordt gezien als probleemgedrag?

A

Informant  per informant verschilt het wat wordt gezien als ‘’probleemgedrag’’;
 Daadwerkelijke verschillen  bijv. context; op school gedraagt een kind zich anders dan
thuis.
 Drempelwaarde verschillen  wanneer zie je iets als ‘’probleemgedrag’’ en wanneer niet?
 Bias  het verschilt per cultuur wat er als probleemgedrag wordt gezien en wat er wel of
niet gerapporteerd wordt; migrantenouders zijn zich bijv. bewust van hun lage status in de
maatschappij en het negatieve beeld, waardoor ze misschien onderrapporteren.
 De gouden standaard  professionele diagnose die mensen willen stellen, hiermee
vergelijken ze resultaten om te bepalen of het bestaat of niet. Objectievere methode.

52
Q

Wat zijn kenmerken van de migrantengroepen?

A

 SES  verschillen hierin verklaren niet volledig de verschillen in probleemgedrag tussen
kinderen.
 Familiestress  migranten ervaren niet meer problemen met hun ouders dan andere
adolescenten en dit verklaart dus ook niet waarom migrantenjongeren een verhoogd risico
van probleemgedrag hebben.
 Culturele achtergrond  verhoogde niveaus van probleemgedrag in de originele cultuur
verklaren niet per sé de verhoogde niveaus van probleemgedrag in de
immigrantenpopulatie.
 Validiteit  het gebrek aan cross-sectionele equivalentie v/d instrumenten kan
verantwoordelijk zijn voor de verschillen in probleemgedrag.

53
Q

Wat zijn kenmerken van de gastlanden?

A

 Migrantenselectie  traditionele immigrantielanden (Australië, Canada, Nieuw-Zeeland,
Engeland) trekken erg gevaardigde werkers aan en Westers-Europese landen trekken
ongevaardigde arbeidsmigranten aan.
 Multiculturalisme  verschillen in immigrantenbeleid en houdingen onder gastinwoners
naar immigranten, bijv. Turken in Noorwegen hebben meer internaliserende problemen door
meer discriminatie.
 Welzijn van kinderen  grote verschillen tussen landen.

54
Q

Wat zijn modererende effecten?

A

 Geslacht  verschillende effecten voor meisjes en jongens. Nederlandse en Turkse meisjes
en Noorweegse en Marokkaanse jongens ondervonden meer problemen.
 Leeftijd  Turkse kinderen van 4-11 jaar hadden meer problemen dan 12-18 jaar,
Marokkaanse kinderen hadden het andersom.
 Migrantenstatus  in collectieve culturen is ouderlijke warmte steker gerelateerd aan
probleemgedrag van kinderen dan in individualistische culturen. Collectieve culturen zijn dus
gevoeliger voor relationele stress. Wel gemixte resultaten.

55
Q

Wat waren de resultaten over immigrantjongeren/ adolescenten?

A

 Turkse immigrantenadolescenten hadden gelijke niveaus van externaliserende problemen en
hogere internaliserende problemen dan Nederlanders.
 Marokkaanse immigrantenjongeren hadden minder externaliserende problemen en even
veel internaliserende problemen dan Nederlanders. Leraren rapporteerde echter veel meer
externaliserende problemen voor Marokkanen dan voor Nederlanders.
 Eerste generatie migrantenmoeders en hun kinderen rapporteerden even veel
internaliserende en externaliserende problemen als Australische moeders en hun kinderen.
Er is dus meer overeenkomst over het niveau v/h probleemgedrag van een kind tussen
ouders en kinderen dan tussen leraren. Dit kan komen door daadwerkelijke verschillen in
gedrag, door verschillen in drempelwaarde om probleemgedrag te rapporteren of door
biases in probleemgedrag rapportages

56
Q

Wat was kritiek over de studie over migrantkinderen?

A

 In veel studies geen onderscheid tussen meisjes en jongens.
 Leeftijdsgroepen gaan maar tot 18 jaar (sluimereffect, faseproblematiek). Leeftijdsgroepen gaan maar tot 18 jaar (sluimereffect, faseproblematiek).