Probleem 12 - pleegzorg Flashcards
(41 cards)
Wat is pleegzorg?
een vorm van zorg waarin pleegouders het pleegkind verblijf, verzorging en vervanging
v/d oorspronkelijke opvoedingssituatie bieden, i.c.m. professionele begeleiding v/h pleegkind, de
pleegouders en de ouders door een hulpverleningsinstelling. Het betreft zorg voor jeugdigen tussen
0-21 jaar met uiteenlopende problemen. Het kan verlengd worden t/m 23 jaar, dan wordt er alleen
niets meer vergoed. Het is een vorm van jeugdhulp die onder de Jeugdwet en daarmee onder de
verantwoordelijkheid v/d gemeentes valt. Er is altijd een indicatie van Bureau Jeugdzorg nodig. Het
kan in vrijwillig kader aangevraagd worden in samenwerking met de ouders, of in het gedwongen
kader waarbij sprake is van ondertoezichtstelling of voogdrijregeling. Het uitgangspunt is dat de
jeugdige indien mogelijk weer bij de ouders gaat wonen. De mogelijkheden hiervoor worden voor
ieder kind afgewogen.
Wat zijn de voornaamste redenen voor uithuisplaatsing?
oornaamste redenen voor uithuisplaatsing:
Pedagogische onmacht v/d ouders
Emotionele verwaarlozing
Fysieke verwaarlozing
Verslavingsproblemen
Overig, bijv. echtscheiding of overlijden van 1 of beide ouders
Wat is de hulpverleningsvariant?
Wanneer de opvoedingsproblemen zo hoog oplopen dat het kind niet meer thuis kan of wil blijven
wonen. Er is nog niet besloten wie de dagelijkse opvoeding en verzorging v/h kind in de toekomst
gaat uitvoeren (opvoedingsbesluit), er wordt geprobeerde de oorspronkelijke gezinssituatie te
herstellen. Er wordt intensieve hulp ingezet voor het kind en voor de ouders wordt een pleeggezin
gebruikt om de benodigde en gewenste veranderingen in gang te zetten en te bereiken. Er is
intensief contact tussen de ouders en pleegouders en een nauwe samenwerking met hulpverleners.
Uitgangspunt is dat de plaatsing zo kort mogelijk is
Wat is kortdurende pleegzorg?
het doel is om de oorspronkelijke gezinssituatie te verbeteren
zodat het kind weer naar huis kan. Mag niet langer dan 6 maanden worden aangeboden.
Wat valt onder kortdurende pleegzorg?
o Nood- en crisisopvang een kind wordt zonder directe indicatie van Jeugdzorg in
een pleeggezin geplaatst, ze kunnen max. 4 weken op deze wijze worden
opgevangen. Jeugdzorg onderzoekt in deze periode welke hulpverlening hierna nodig
is.
o Overbrugging plaatsing in een pleeggezin terwijl het perspectief op langere
termijn elders ligt, bijv. thuis of in een langdurig pleeggezin. Duur is max. 6 maanden.
Bij aanvang is al bekend waar en op welke manier hulpverlening gecontinueerd
wordt.
o Observatie om de problematiek beter in kaart te brengen zodat Jeugdzorg een
goed indicatiebesluit kan nemen. Kan in verschillende vormen, bijv. observatie door
de pleegouders in het pleeggezin, psychologisch onderzoek of onderzoek naar de
oorspronkelijke gezinssituatie. Duur is max. 6 weken met mogelijkheid tot eenmalige
verlening van weer 6 weken.
o Perspectief thuis tijdelijk verblijf van een kind in een pleeggezin, specifiek gericht
op het herstel v/d oorspronkelijke opvoedingssituatie. Er is behoefte aan tijdelijks
ontlasting v/d actuele opvoedingssituatie v/h kind, waarbij duidelijk is dat het
toekomstperspectief v/h kind wel thuis ligt.
Wat is deeltijdpleegzorg en wat valt daaronder?
het doel is het voorkomen van uithuisplaatsing of de ontlasting van
pleeggezinnen.
o Weekendpleegzorg een kind brengt 1 of meer weekenden per maand door in een
pleeggezin, de rest v/d tijd woont die bij de ouders, in een internaat of in een ander
pleeggezin.
o Vakantiepleegzorg biedt een kind de mogelijkheid 1 of meerdere vakanties in een
pleeggezin door te brengen. Kan bijv. gaan om kinderen die bij hun ouders, in een
internaat of een ander pleeggezin wonen, en niet bij familie of vrienden kunnen
verblijven.
o Dagpleegzorg een kind wordt een deel v/d dag in een pleeggezin opgevangen
totdat de thuissituatie weer stabiel is.
Wat is de opvoedingsvariant?
Wanneer een kind langere tijd niet meer thuis kan wonen, er is besloten wie de dagelijkse opvoeding
en verzorging v/h kind in de toekomst gaat uitvoeren. De pleegouders nemen de
verantwoordelijkheid op zich om het kind op te voeden totdat het meerderjarig is. Uitgangspunt is
dat het kind recht heeft op een stabiele opvoedingssituatie. Het contact met de ouders kan variëren
van zeer minimaal tot enige mate van gedeeld opvoederschap. Verblijfsduur is mi. 2 jaar en max.
‘’voor het leven’’. Plaatsing is in principe t/m 18 jaar maar kan verlengd worden t/m 23 jaar. Na deze
leeftijd kunnen de pleegouders het wel vrijwillig doorzetten maar ze krijgen dan geen vergoeding en
begeleiding meer.
Wat is therapeutische gezinsverpleging?
Voor kinderen met een verstoorde emotionele ontwikkeling, bijv. hechtingsproblematiek, gedragsen persoonlijkheidsstoornissen, ontwikkelingsstoornissen en stemmings- of angststoornissen. Doel is
het verminderen v/d problematiek v/h kind. Een specifieke vorm is Multidimensional Treatment
Foster Care (MTFC).
Wat zijn demografische trends?
In 1998 kwam de Landelijke Stuurgroep Pleegzorg die het project ‘’Trillium, Innovatie en
Kwaliteitsverbetering Pleegzorg’’ aanstuurde. Hierdoor kwam er een nieuwe visie op
pleegzorg. In 2002 kwam het vervolg hiervan; ‘’Trillium: het Project Pleegzorg 2’’ met als doel
de verworvenheden van Trillium stevig te verankeren in de pleegzorg. Het project is hierin
echter niet geslaagd.
In 2005 kwam de Wet op de Jeugdzorg en de Regeling Pleegzorg.
In de afgelopen 10 jaar is het aantal kinderen dat gebruikmaakt van pleegzorg verdubbeld.
De wachttijden van pleegzorg zijn ook lang; in 2019 was er een toename van 85%
wachtenden in vergelijking met 2018. Dit komt vooral door een tekort aan pleegouders en
onvoldoende keuzemogelijkheden voor een juiste match.
Wat is het internationaal perspectief?
nternationaal perspectief:
In de VS leeft 1 op de 400 kinderen in een pleeggezin.
Pleegzorg in NL kan ook een zeer langdurig verblijf inhouden tot aan de meerderjarigheid; in
de VS wordt ervan uitgegaan dat pleegzorg altijd tijdelijk is; het kind gaat ofwel terug naar
huis of het moet worden geadopteerd door een nieuw en veilig gezin. Door adoptie worden
alle banden met het gezin van oorsprong verbroken, dat is in NL nauwelijks denkbaar.
In de VS bestaat de ‘’Termination of Parental Rights (TPR)’’ die verder gaat dan ‘’ontzegging
v/h ouderlijk gezag’’ in NL.
In de VS zijn er 4 niveaus van ouderschapsrechten:
1. Custody de verantwoordelijkheid voor de dagelijkse zorg en het nemen v/d
beslissingen die hierop betrekking hebben.
2. Guardianship het recht ook de belangrijke beslissingen voor het kind te nemen.
3. Residual rights de verbinding met de rest v/d familie, het erfrecht en de bevoegdheid
om de ‘’custody’’ of het ‘’guardianship’’ terug te vragen als die tijdelijk zijn ontnomen.
4. Beëindiging ouderschapsrechten.
Adoption and Safe Families Act (ASFA) het doel is het verlagen v/h aantal kinderen in de
pleegzorg door zoveel mogelijk kinderen te laten adopteren.
Wat is het doel van interventies?
Programma Versterken v/d kracht van pleegouders focus op een goede toerusting en het
bevorderen v/dskundigheid van pleegouders, zodat zij hun pleegouderschap zo goed
mogelijk kunnen vervullen en volhouden. Hiervoor is een online platform met actuele en
betrouwbare info, inzicht op het scholingsaanbod en de mogelijkheid tot ontmoeting en
uitwisseling in de pleegouder-community.
Wat werd onderzocht in het artikel vak Goemans?
In dit onderzoek werd er a.d.h.v. 4 meta-analyses (29 onderzoeken) onderzocht wat de
ontwikkelingsuitkomsten zijn van kinderen tot 18 jaar in de pleegzorg. Focus op adaptief
functioneren en gedragsuitkomsten (internaliserende, externaliserende en totale problemen). Er
wordt een positieve ontwikkeling verwacht omdat pleegzorg, gekenmerkt door een huisachtige
omgeving en continuïteit van zorg, gezien wordt als de 2e
beste optie als kinderen niet bij hun ouders
kunnen blijven.
Wat is adaptief functioneren?
voldoen aan leeftijd- en cultureel passende normen voor persoonlijke
onafhankelijkheid en sociaal functioneren.
Wat waren de resultaten in het artikel van Goemans?
Adaptief functioneren geen verbetering of verslechtering in adaptief functioneren van
pleegkinderen tijdens hun verblijf in de pleegzorg.
- Onderzoeken die de ontwikkeling van kinderen tijdens een langere tijdsduur volgden
lieten negatiever adaptief functioneren zien dan onderzoeken met een kortere tijdsduur.
- Onderzoeken met grotere steekproeven lieten negatiever adaptief functioneren zien dan
onderzoeken met kleinere steekproeven.
Internaliserende problemen geen stijging of daling in internaliserende problemen van
pleegkinderen tijdens hun verblijf in de pleegzorg.
- Onderzoeken met een laag verloop lieten een afname van internaliserend gedrag zien in
tegenstelling tot onderzoeken met een hoger verloop.
- De moderatoren kunnen de verschillen tussen onderzoeken niet verklaren.
Externaliserende problemen geen stijging of daling in externaliserende problemen van
pleegkinderen tijdens hun verblijf in de pleegzorg.
Totale gedragsproblemen geen stijging of daling van totale gedragsproblemen van
pleegkinderen tijdens hun verblijf in de pleegzorg.
Wat was de conclusie van het artikel van Goemans?
n tegenstelling tot de verwachtingen verbetert het functioneren van pleegkinderen niet
tijdens hun verblijf in pleegzorg. Pleegkinderen beginnen vaak met hoge niveaus van
probleemgedrag, maar er is geen verslechtering. De meeste methodologische verschillen in design
spelen een beslissende rol in de uitkomsten v/d onderzoeken.
Wat waren limitaties van het artikel van Goemans?
Geen onderscheid tussen relevante groepen van pleegkinderen; subgroepen kunnen
namelijk geen andere ontwikkelingen hebben.
Geen rekening gehouden met het aantal verplaatsingen van pleeghuizen
(plaatsingsinstabiliteit).
Welke drie doelen had het onderzoek van Oosterman?
- Een samenvatting geven van factoren geassocieerd met plaatsingsuitkomsten in de vorm van
plaatsingsafbreuk voor het identificeren van risico- en beschermende factoren. - De effectgrootten van verschillende risico- of beschermende factoren vergelijken, gebaseerd
op een aantal meta-analyses. - De relatie tussen de heterogeniteit v/d bevindingen tussen onderzoeken en verschillende in
onderzoekkenmerken worden besproken en kwantitatief geanalyseerd.
Welke drie hypotheses werden opgesteld in het artikel van Oosterman?
. Er is minder plaatsingsafbreuk bij kinderen die jong zijn, die beter aangepast en
gesocialiseerd zijn en als kinderen minder ernstige mishandeling hebben meegemaakt.
2. Gedragsproblemen zijn voorspellers voor plaatsingsafbreuk.
3. De aanwezigheid v/d biologische kinderen v/d pleegouders, verwantschapszorg, de kwaliteit
v/d pleegopvoeding, training v/d werker en betrokkenheid v/d biologische ouders zijn risicoen beschermende factoren.
Wat waren de resultaten uit het artikel van Oosterman? - factoren geassocieerd met achtergrond kind
Leeftijd v/h kind oudere kinderen hadden meer kans op plaatsingsverstoring. Kinderen
onder 3 jaar bleven vaak in een bepaalde plaats voor 5 jaar of langer dan kinderen ouder dan
3 jaar. Oudere meisjes hadden meer kans op plaatsingsverstoring dan jongere meisjes en dan
oudere en jongere jongens.
- De effectgrootten waren klein en nog kleiner in multivariate onderzoeken als er
gecontroleerd werd voor andere factoren.
Reden voor uithuisplaatsing het verlies v/d moeder door dood was (soms) geassocieerd
met lager plaatsingssucces. Verwaarlozing, misbruik, gezinsproblemen of achterlating was
geassocieerd met meerdere plaatsingen, terwijl gedragsproblemen en onbereidheid v/d
biologische ouder om te zorgen was gerelateerd aan minder plaatsingen.
- Kinderen met redenen van misbruik hadden meer plaatsingsafbreuk dan kinderen met
redenen van verwaarlozing. Dit kan komen doordat zij jonger waren en lager scoorden
op gedragsstoornissen. Hypothese 2 wordt dus ondersteund.
- Hoe meer de biologische ouder niet meer in beeld was, hoe hoger de stabiliteit van
plaatsingen.
Biologische ouder- en gezinskenmerken de meeste kenmerken waren niet significant
gerelateerd aan plaatsingsafbreuk en de effectgrootten waren erg laag. Er was wel enig
bewijs voor een positieve relatie tussen drugs- en alcoholmisbruik in het biologische gezin en
plaatsingsafbreuk.
Plaatsingsgeschiedenis kinderen met een achtergrond van residentiële zorg hadden meer
plaatsingsafbreuk, maar de associatie was gemiddeld. De effecten waren zwakker als er
andere factoren werden meegenomen, zoals gedragsproblemen en het aantal voorgaande
plaatsingen.
- Kinderen met voorgaande plaatsingen in pleegzorg hadden meer plaatsingsafbreuk. Ze
hadden ook meer plaatsingsafbreuk als de specifieke plaatsing de 1e was in pleegzorg.
Gedragsproblemen dit is een robuuste voorspeller voor plaatsingsafbreuk, vooral als er
gecontroleerd wordt voor andere factoren.
Mentale beperkingen en ontwikkelingsproblemen er is een kleine associatie tussen dit
en plaatsingsafbreuk, er zijn veel niet-significante resultaten.
Wat waren andere kindkenmerken? (artikel oosterhout)
- Betere socialisatie en aanpassing is geassocieerd met plaatsingssucces. Er is een positieve
relatie tussen het contact v/h pleegkind en werkers, gedefinieerd door emotionele en
verbale spontaniteit. - Kinderen met normale gehechtheid hadden meer kans op plaatsingssucces. Er is een
positieve associatie tussen kinderen die faalde in gehechtheid in eerdere pleegplaatsen
en plaatsingsafbreuk. Dit had de grootste effectgrootte. - Kinderen met onstabiele plaatsingen scoren lager op sociale aanpassing.
- Kinderen met prosociaal gedrag en positieve kenmerken en kinderen die gemotiveerd
zijn om in de plaats te blijven, ervaren minder plaatsingsafbreuk en hebben succesvollere
plaatsingen. Dit had de laagste effectgrootte.
Wat zijn plaatsing gerelateerde factoren?
Verwantschapszorg dit is plaatsing met familieleden. De negatieve associatie tussen
verwantschapszorg en plaatsingsafbreuk was niet significant.
Biologische kinderen v/d pleegouder het bewijs voor een positieve relatie tussen
biologische kinderen v/h pleeggezin en plaatsingsafbreuk was consistent. Andere factoren,
zoals de motivatie v/d pleegouders en de leeftijd v/h kind, kunnen alternatieve verklaringen
zijn.
Broers en/of zussen plaatsing met broers of zussen was geassocieerd met minder
plaatsingsafbreuk, maar er is wel verschil in soorten plaatsingen.
Pleegzorg er zijn 5 onderzoeken:
1. Er is een associatie tussen de mogelijkheden voor intellectuele ontwikkeling aangeboden
door de pleegouders en hoge competentiescores van pleegouders en succesvol
pleegplaatsing.
2. Er is een negatieve associatie tussen tolerantie v/h pleeggezin over niet-geassimileerd
gedrag v/h kind en plaatsingsafbreuk.
3. Echter, het vermogen van pleegouders om om te gaan met gedragsproblemen v/h kind
was niet gerelateerd aan plaatsingssucces.
4. Pleegkinderen met betere relaties met het eigen gezin hadden minder kans op
verstoringen. Er is een associatie tussen succesvolle plaatsing en gezinsbronnen.
5. Plaatsingen waren succesvoller als verzorgers warm en kind-georiënteerd waren en als
de interactie tussen kind en verzorger positief was.
Pleegzorg en gerelateerde aspecten de hoge motivatie van pleegouders was positief
gerelateerd aan succesvolle pleegplaatsing. Meer contacten en energie met professionele
werkers tussen de pleegouder en het bureau was positief geassocieerd met plaatsingssucces.
Rol van biologische ouders tijdens plaatsing: er is geen bewijs dat de hoeveelheid contact
tussen biologische ouders en hun kinderen in plaatsingen het risico van plaatsingsafbreuk
verhogen of verminderen.
Wat was de conclusie van het artikel van oosterhout?
oudere leeftijd bij plaatsingen, gedragsproblemen en ervaringen van voorgaande
residentiële zorg of plaatsingen zijn risicofactoren voor plaatsingsbreuk. Kwaliteit van (motivatie van pleegouders) is een mogelijke beschermende factor, en verwantschapszorg was dus
geen beschermende factor. Er is geen bewijs voor een paar sterke risico- en beschermende factoren
Waar ging het artikel van Strijker en Knorth over?
In dit artikel worden de taken en uitdagingen van pleegouders onderzocht die zij hebben bij het
helpen met de aanpassing v/h pleegkind in het pleeggezin. De focus ligt op het perspectief v/h kind
op het aanpassingsproces.
Welke factoren zijn van invloed op de aanpassing van een kind binnen een pleeggezin?
Geschiedenis v/h kind veel pleegkinderen hebben te maken gehad met mishandeling,
verwaarlozing en veel verschillende plaatsingen. Dit kan leiden tot onveilige hechting, wat
weer de relatie tussen de pleegouder (vooral pleegmoeder) en het kind kan beïnvloeden. Als
de pleegouder hier niet mee kan copen, zal de aanpassing falen. Dit leidt vaak tot beëindiging
v/d plaatsing.
Problemen v/d biologische ouders ouders die te maken hebben met psychiatrische
problemen, verslaafd zijn aan alcohol of drugs, of die geweld gebruiken lopen meer kans om
hun kinderen te mishandelen. Dit verhoogt de kans dat het kind probleemgedrag laat zien
binnen het pleeggezin na uithuisplaatsing. Het verhoogt ook de kans op conflict tussen de
ouders en pleegouders, wat het kind weer in een loyaliteitsconflict brengt.
Relatie tussen de ouder(s) en het kind de associatie tussen het aanpassingsproces in het
pleeggezin en het contact met de biologische ouders is complex. Wanneer kinderen
terugkomen van een bezoek aan de ouders, kunnen zij allerlei emoties hebben (zowel
positief als negatief). Soms vinden pleegouders het moeilijk om hierop te reageren.