Probleem 14 - de ideale leeftijd Flashcards

1
Q

Wat is tienerouder en last minute ouder?

A

Definities:
 Tienerouder: iemand die jonger is dan 20 jaar en het 1e
kind krijgt.
 Lastminute ouder: iemand die ouder is dan 35 wanneer die het 1e
kind krijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn demografische trends?

A

Demografische trends:
 Tot 1970 waren er veel meer moeders van 40 met een pasgeboren baby. In die tijd waren er
meer grote gezinnen dus vrouwen die rond hun 40e
bevielen kregen dan vaak al hun 5e
, 6e
,
14e
, etc. kind.
 Sinds midden jaren ’70 beginnen ouders later aan kinderen, dit kan komen door de
verspreiding v/d anticonceptiepil, betere economische omstandigheden, betere
mogelijkheden voor vrouwen om zich langer te scholen, en professionalisering van
kinderopvang.
 In 2008 was de gemiddelde leeftijd van vrouwen bij de geboorte van hun 1e
kind 29.4 jaar.
 Sinds 2010 is het aantal tienermoeders aanzienlijk gedaald. T.o.v. 2010 was er in 2020 een
daling van ruim 1500 tienermoeders.
 NL-vrouwen krijgen internationaal gezien laat kinderen. In Spanje, Italië en Zweden ligt de
gemiddelde leeftijd ongeveer hetzelfde. In de VS is het een veel groter probleem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de problem behavior theory?

A

Problem-behavior theory: er zijn meerdere psychosociale risico’s voor betrokkenheid in
probleemgedrag. Probleemgedrag wordt gezien als het resultaat v/d interactie van individuele
kenmerken en de omgeving. Tienerzwangerschap kan gezien worden als een ‘’probleemgedrag’’ dat
wordt veroorzaakt door seksueel risicogedrag, middelenmisbruik, en ander antisociaal gedrag met
afwijkende peers. Betrokkenheid bij 1 probleemgedrag (drinken, middelenmisbruik, risico rijden)
verhoogt de kans op betrokkenheid bij een ander probleemgedrag (seksueel risicogedrag)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de LCP en de AL?

A

 Life-course persistent pathway (LCP): probleemgedrag dat zich al vroeg in de jeugd
voordoet, toe te wijzen aan afwijkingen in familie, sociale afwijkingen en neuroontwikkelingsafwijkingen.
 Adolescent-limited pathway (AL): het algemene profiel van antisociaal gedrag, komt op in de
vroege adolescentie als resultaat v/d ‘’maturity gap’’; de mismatch tussen biologische
volwassenheid en recht op volwassen privileges en verantwoordelijkheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn verklaringen voor uitkomsten bij kinderen?

A

 Social-influence hypothesis: negatieve uitkomsten van tienerzwangerschap komen door de
specifieke effecten van tienerzwangerschap. Tienerzwangerschap verstoort het
ontwikkelingsproces van jonge moeders wat leidt tot sociale en economische stressoren die
hun opvoedvaardigheden beperken. Als consequentie van tienerzwangerschap hebben
tienermoeders lager opleidingsniveau wat kan leiden tot minder werkkansen. Ook zijn ze
vaak alleenstaand. Hun socio-demografische profiel is gerelateerd aan slechtere uitkomsten.
 Social selection hypothesis: er zijn psychosociale factoren die bepaalde vrouwen hoger risico
geeft tot tienerzwangerschap en er zijn factoren geassocieerd met de manier waarop
tienermoeders hun kinderen opvoeden. Bijv. antisociaal gedrag verhoogt de kans op
tienerzwangerschap en beïnvloedt ook de manier waarop zij haar kind opvoedt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat kan preventief werken?

A

voorlichtingscampagnes over de medische risico’s van een latere zwangerschap en van
een vruchtbaarheidsbehandeling, voorlichting over de risico’s van later vaderschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn psychologische risicos?

A

sychologische risico’s
 Chronische spanning  jonge moeders zouden zich nog onvoldoende hebben kunnen
ontplooien en in een onzekere financiële situatie zitten. Daardoor zouden hun 1e
ervaringen
met het moederschap gepaard gaan met spanningen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn socio demografische risico’s?

A

 SES & opleiding  lagere SES en slechte schoolprestatie verhogen de kans op
tienermoederschap. Jonge vrouwen in slechte buurten (armoede) raken vaker zwanger in de
adolescentie zonder getrouwd te zijn. Ook verstoringen in de familiestructuur zijn
risicofactoren; eenoudergezinnen, armoede, absentie v/d vader, etc.
 Etniciteit  Afrikaans-Amerikaanse en Latina jonge vrouwen zijn vaker tienermoeder. Dit
komt wss. door socio-economische nadelen; armoede, beperkte opleidings- en werkkansen,
sociale ongelijkheid, etc. Tienerzwangerschap komt bij blanke vrouwen vaker voor door het
uitdagen van conventionele verwachtingen over adolescent gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn familie risico’s?

A

 Maternaal tienermoederschap/intergenerationele transmissie  jonge vrouwen lopen een
grotere kans op tienermoederschap als hun eigen moeder ook tienermoeder was. Hierbij
spelen familiefactoren zoals religie, familiegrootte, opleiding, scheiding, gezamenlijk
inkomen, etc. een rol.
 Familiefunctionering  familiecohesie, positieve familieprocessen, en like-minded peers
mediëren de relatie tussen religie en seksueel risicogedrag in adolescenten. Jonge vrouwen
uit een positieve thuissituatie en met steunende peer netwerken doen minder aan seksueel
risicogedrag.
 Broers/zussen  blootstelling aan broers/zussen die tienerouders zijn verhoogt de kans om
zelf tienerouder te worden. Dit wss. omdat zowel de moeder als de broers/zussen een
accepterende houding hebben tegenover seks op vroege leeftijd en tienerzwangerschap. Dit
effect wordt wel beïnvloed door de band die zussen met elkaar hebben. Bij sommige
vrouwen zorgt het juist voor meer bewustzijn over tienerzwangerschap waardoor ze minder
risico lopen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn individuele risico’s?

A

 Psychologisch  seksueel risicogedrag en affiliatie met afwijkende peers waren mediators in
de relatie tussen gedragsstoornissen en tienermoederschap. Beperkte zelfcontrole,
impulscontrole, en emotieregulatie, jeugdervaringen en aanpassing ook van invloed
 School  gedragsproblemen, slechte leesvaardigheden, lage academische competentie
verhogen de kans op tienerouderschap. Ook kenmerken v/d peers zijn belangrijke
voorspellers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn beschermende factoren van tienermoederschap?

A

 Beter sociaal netwerk, betere relatie met peers
 Betere SES
 Religie; gezinscohesie, stabielere relaties, geen seks voor het huwelijk, etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de effecten op de moeders?

A

Effecten op de moeders
 Socio-economisch  internationale verschillen; Oostenrijk vaker hogere opleidingsniveaus
dan hun peers die geen ouders waren; Zweden meer risico op SES-nadelen en slechte
academische prestatie; VS slechte academische prestatie, armoede, grotere families, minder
kans op trouwen of getrouwd blijven.
 Psychologisch en gezondheid  negatieve uitkomsten door meer psychosociale stressoren
zoals armoede; vroege dood door baarmoederhalskanker, hartfalen, zelfmoord, en geweld.
Afrikaans-Amerikaanse en Latina vrouwen vallen weer terug op hun pre-zwangerschapsdrugsgebruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn effecten op de kinderen?

A

 Jeugd  grotere families, lagere SES, verschillende verzorgers, veel veranderingen w.b.t.
huisvesting. Blootstelling aan inconsistente en harde discipline, afwijkende moeder-kind
interacties. Moeders hebben vaker laag IQ en een criminele achtergrond.
 Adolescentie en jongvolwassenheid  vaker gedragsproblemen en contact met het
criminele systeem. Dit kan komen door slecht ouderlijk toezicht, armoede, fysieke
verwaarlozing, psychopathologie bij de ouders, en crimineel verleden v/d ouders. Meer
psychologische stress, slechtere schoolprestatie, slechtere leesvaardigheid, meer kans op
roken en alcoholgebruik op de leeftijd van 14.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn medische risico’s van lastminutemoederschap?

A

 Jeugd  grotere families, lagere SES, verschillende verzorgers, veel veranderingen w.b.t.
huisvesting. Blootstelling aan inconsistente en harde discipline, afwijkende moeder-kind
interacties. Moeders hebben vaker laag IQ en een criminele achtergrond.
 Adolescentie en jongvolwassenheid  vaker gedragsproblemen en contact met het
criminele systeem. Dit kan komen door slecht ouderlijk toezicht, armoede, fysieke
verwaarlozing, psychopathologie bij de ouders, en crimineel verleden v/d ouders. Meer
psychologische stress, slechtere schoolprestatie, slechtere leesvaardigheid, meer kans op
roken en alcoholgebruik op de leeftijd van 14.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn psychische risico’s van lasteminute moederschap?

A

Carrière  oudere vrouwen vervullen tot aan de zwangerschap hun dagen met bevredigend voor hun jonge es een lager
 Paniek  het tijdstip om nog een gezin te gaan stichten is bijna voorbij,
‘’laatstekansgedachte’’.
 Normmodel  de ‘’norm’’ om kinderen te krijgen ligt in westerse samenleving tussen 20-35
jaar. Krijgen ouders hun kinderen eerder of later, dan zou dat een risico zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn beschermende factoren voor lastiminute moederschap ?

A

 Levenservaring  oudere moeders weten meer v/d ontwikkeling van hun kinderen dan
jongere moeders, ze hebben ruimere kennis van kinderlijke ontwikkeling en stabielere
omstandigheden. Dit is gerelateerd aan een gunstigere houding tegenover de kinderen; ze
stellen reëlere eisen aan hun baby’s en peuters en hebben reëlere verwachtingen over wat
zij al wel en nog niet kunnen. Ook leidt het tot meer tevredenheid bij de moeders over hun
rol en minder spanning.
 Spanning en tevredenheid  oudere moeders voelen zich minder gespannen dan
gemiddelde moeders. Ze voelen zich opgewekter, hebben minder het idee dat ze door hun
kinderen beperkt worden en voelen zich als moeder competenter. Dit effect viel weg
wanneer oudere en jongere moeders dezelfde opleiding en hetzelfde inkomen hadden.

17
Q

Wat zijn de effecten op kinderen van lastminute moederschap?

A

 Agressie bij de kinderen  2 à 3-jarige kinderen laten minder externaliserend
probleemgedrag zien naarmate hun moeders ouder zijn. Lastminutemoeders voeden op een
manier op die agressie ontmoedigt.
 Intelligentie  kinderen van oudere moeders zijn intelligenter dan die van jongeren
(Amerikaans onderzoek). Dit verschil is er niet wanneer oudere moeders eenzelfde type
opleiding hebben als tienermoeders.
o Lineaire leeftijdsmodel  positief verband tussen leeftijd van moeders en IQ v/d
kinderen; hoe lager de leeftijd hoe lager het IQ, hoe hoger de leeftijd hoe hoger het
IQ.

18
Q

Welke hypotheses zijn in het onderzoek van Boivin opgesteld?

A

Hypotheses:
 Maturiteitshypothese: oudere moeders hebben meer financiële middelen, meer kennis,
meer info over de ontwikkeling, groter sociaal netwerk, zijn beter zelf ontwikkeld.
 Hard to achieve pregnancy hypothesis: het is voor oudere vrouwen lastiger om zwanger te
worden en het proces duurt langer, je moet er meer moeite voor doen, dus oudere moeders
zijn meer betrokken en warm richting de kinderen.

19
Q

Wat waren de resultaten?

A

 Demografische variabelen  oude moeders waren beter opgeleid, hadden hoger inkomen
en namen minder risico’s tijdens de zwangerschap (minder roken, meer borstvoeding).
 Vruchtbaarheidsbehandeling en bevallingsvariabelen  vrouwen in de oudere groep waren
vaker zwanger geworden via embryo donatie, vrouwen in de jongere en middel groep vaker
IVF of spermadonatie. Vrouwen in de middel en oudere groep bloedde vaker tijdens de
zwangerschap, hadden vaker een keizersnee en deden vaker aan borstvoeding. De middel en
jonge groep hadden al meerdere bevallingen meegemaakt. Moeders in de jonge groep
rookten meer.
 Familieomgeving  oude moeders vonden de interacties met hun kind positiever. Koppels
in de oude groep toonden minder warmte en affectie naar elkaar. Dit ligt meer aan
biologische en relatie-veranderingen dan aan de leeftijd.
 Welzijn v/d ouder  moeders en vaders v/d oude groep rapporteerden meer depressieve
symptomen dan de jonge groep. Dit ligt meer aan biologische en relatie-veranderingen dan
aan de leeftijd.
 Welzijn v/h kind  geen slechtere uitkomsten w.b.t. emotionele en gedragsproblemen.
Kinderen in alle leeftijdsgroepen groeiden volgens ouderrapportages op in een warme en
liefdevolle omgeving.

20
Q

Wat zijn relationele en biologische nadelen aan laat moederschap?

A

De nadelen aan verlaat ouderschap komen meer door leeftijdsafhankelijke en tijdsafhankelijke
levensveranderingen die iedereen doormaakt dan door het feit dat iemand kinderen krijgt op een
oudere leeftijd. Leeftijd kan een zetje zijn voor onderliggende sociologische, psychologische en
biologische veranderingen die de opvoedcontext beïnvloeden in oudere families.
 Relationeel  langer partnerschap (3-5 jaar), minder warmte, liefde en affectie, lager
ouderlijk welzijn.
 Biologisch  gebruik van gedoneerde eicellen, menopauze, vasomotor symptomen,
slaapverstoring, seksuele dysfunctie, depressie.

21
Q

Wat zijn limitaties uit het onderzoek van Boivin?

A

 Er kon geen causaliteit aangetoond worden tussen leeftijd v/d moeder en de gemeten
variabelen.
 Er kan sprake geweest zijn van social desirability bias door de ouderrapportages en
vragenlijsten.
 1 v/d kindervragenlijsten had lage betrouwbaarheid.
 Niet generaliseerbaar naar koppels die natuurlijk zwanger zijn geworden i.p.v. door ivf of
inseminatie.

22
Q

Wat werd onderzocht in het onderzoek van Bornstein en Putnick?

A

Deze studie onderzocht verschillende opvoedcognities onder Europees Amerikaanse moeders van
15-47 jaar oud. Moeders rapporteerden hun percepties, gedrag, attributies en kennis. Taal, spel,
affectie en emotionele beschikbaarheid werden geobserveerd.

23
Q

Leeftijd kan een relatie hebben tot opvoeding in 3 verschillende modellen, afhankelijk v/d
afhankelijke variabele;

A

A. Lineaire relatie  sommige factoren v/d opvoeding en familieontwikkeling
groeien/verbeteren met leeftijd (A; links), zoals financieel kapitaal en sociaal kapitaal.
Andersom kunnen de gezondheid, het uithoudingsvermogen en de interne bronnen afnemen
met de leeftijd (A; rechts).
B. Non-lineaire relatie  de ‘’optimale’’ leeftijd voor het krijgen van een kind is niet heel jong
maar ook niet heel oud, juist ergens ertussenin (20-30 jaar) (B; boven). Het kan ook zijn dat
een bepaalde factor (zoals opleidingsniveau) eerst stijgt maar daarna weer afneemt (B;
onder).
C. Geen systematische relatie  het kan ook zo zijn dat leeftijd v/d moeder geen relatie heeft
tot opvoedingscognities of -praktijken. Gebaseerd op theorieën die zeggen dat sommige
opvoedingsfuncties automatisch gaan.

24
Q

Welke vier domeinen van opvoedingcognities werd onderzocht?

A
  1. Perceptie v/d moeder over haar competentie, tevredenheid, betrokkenheid en rolbalans
  2. Moederrapportages van hun sociale interacties en grenzen stellen met hun kinderen
  3. Attributies v/d moeder over haar successen en falen in de opvoeding
  4. Kennis v/d moeder over kinderen krijgen en ontwikkeling van kinderen
25
Q

Welke hypotheses zijn opgesteld?

A

. Lineaire relaties  oudere moeders voelen zich competenter en schrijven hun
ouderschapssuccessen en -falen toe aan zichzelf, wss. omdat ze volwassener zijn en meer
hun verantwoordelijkheid als ouder kunnen nemen. Er werd ook verwacht dat oudere
moeders meer praten en sensitiever zijn naar hun kinderen.
2. Curvilineaire relaties  kennis over opvoeding zou stijgen in de adolescentie en
jongvolwassenheid maar uiteindelijk minder worden.
3. Geen relaties  moeders van alle leeftijden zijn geïnvesteerd in hun opvoeding en spelen
met hun kinderen.

26
Q

Wat waren de resultaten?

A

 Leeftijd v/d moeder was niet-systematisch gerelateerd aan de helft v/d cognities en
praktijken. Een groot deel van opvoedingscognities en -praktijken verschillen niet tussen
moeders van verschillende leeftijden. Betrokkenheid, balans, sociale interactie, en attributie
van successen en falen in de opvoeding zijn leeftijdsonafhankelijke factoren.
 Opvoedingstevredenheid, grenzen stellen, kennis, taal, sensitiviteit en structureren waren
sterker in jongere moeders (<30) dan in oudere moeders (>30).
 De meeste opvoedingscognities en -praktijken groeiden lineair tot ong. 30 jaar en bleven
hierna constant en stabiel. Mogelijke verklaringen:
- Onvolwassenheid of niet genoeg ervaring van tienermoeders
- Gelijke sociale en gedragslimitaties van hun partners
- Minder steun v/d familie door minder economische bronnen en meer stress
 Oudere moeders waren vaker beter opgeleid en hadden hogere SES dan jongere moeders.
 Chronologische leeftijd v/d moeder is een doordringende factor in de opvoeding. Leeftijd zelf
is gerelateerd aan de helft v/d verschillende opvoedingscognities die werden onderzocht,
sterker in jongere dan in oudere moeders.

27
Q

Wat kwam uit het onderzoch van Levine, Emery en Pollack?

A

 Zweeds onderzoek van 1987-2002 toonde aan dat kinderen van tienermoeders meer kans
lopen om te overlijden door een suïcide, om opgenomen te worden in een ziekenhuis na een
poging tot suïcide en om slachtoffer te worden van drugs- of alcoholmisbruik.
 De 3 auteurs onderzochten of vroege zwangerschap ook echt de oorzaak van bovenstaande
problemen is.
 Uit dit onderzoek bleek dat tienerzwangerschap geen causale rol van betekenis lijkt te spelen
in de scores van jonge kinderen op diverse gestandaardiseerde tests voor taal, lezen en
rekenen. Adolescenten maken ook niet meer en vaker gebruik van drugs als marihuana dan
kinderen van ‘’oudere’’ ouders. Ze lopen niet tot nauwelijks een groter risico op zittenblijven,
vroege seksuele activiteit (voor 16), spijbelen of vechten.
 Verschillende methodologische benaderingen laten in bepaalde gevallen verschillende
resultaten zien; naarmate er meer rekening wordt gehouden met allerlei potentieel
relevante kenmerken v/d tienermoeder (ouderlijk gezin, achtergrondvariabelen), kan
tienerzwangerschap steeds minder duidelijk als (primaire) oorzaak van allerlei negatieve
effecten worden aangemerkt.
 Er is behoefte aan een methodologisch adequaat (statistisch) analysemodel en we moeten
ervoor waken voorbarige conclusies te trekken over vroeg ouderschap als oorzaak van
negatieve ontwikkelingsresultaten bij kinderen.

28
Q

Wat kwam er uit het onderzoek over tienerzwangerschap/moederschap?

A

 Steeds vaker gebruiken verschillende onderzoeksvelden (sociologie, familiestudies,
psychologie, geneeskunde) een quasi-experimenteel design. Hierin worden vergelijkingen
gemaakt met broers/zussen, neven/nichten, en tweelingen om te controleren voor de
effecten van gedeelde omgeving en genetische factoren die geassocieerd zouden kunnen zijn
met tienerzwangerschap en slechte uitkomsten voor de moeder en voor het kind.
 Samples gebaseerd op de populatie en cross-nationale vergelijkingen maken generalisatie
v/d resultaten mogelijk.
 Kwantitatieve en kwalitatieve studies kunnen worden gecombineerd om relevante
risicofactoren te identificeren en hun effecten beter te begrijpen.
 Evidence-based benaderingen zijn goed.