Probleem 16 - broers en zussen Flashcards

1
Q

Wat zijn demografische trends in gezinsgroottes?

A

 In de jaren ’80 werd het concept differentieel opvoeden geïntroduceerd doordat uit
gedragsgenetisch onderzoek bleek dat kinderen die in hetzelfde gezin opgroeiden even
verschillend waren als kinderen die in verschillende gezinnen opgroeiden nadat genetische
factoren in rekening waren gebracht.
 In de 2e
helft v/d 20e
eeuw is de gezinsgrootte in westerse landen enorm gedaald. Grote
gezinnen komen nog wel voor maar zijn zeldzamer.
 Enigskind families komen steeds vaker voor in de VS door financiële limitaties en doordat
koppels zowel later trouwen als later aan een gezin beginnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn kenmerken van broer-zus relaties?

A

 De relatie is onbevangen; ze zeggen elkaar de waarheid, en dat doen ze niet zo zachtzinnig.
 De relatie is ambivalent; enerzijds zijn ze dagelijks op elkaar aangewezen als speelkameraad
of als hulp in nood, maar zij moeten ook putten uit dezelfde voorraad (aandacht v/d ouders,
ruimte op de bank, speelgoed, etc.), waardoor er veel competitie is.
 Er is een gevoel van lotsverbondenheid; het contact tussen broers en zussen is intensief.
 Er is veel verscheidenheid; interacties tussen broers en zussen veranderen constant; eerst
zijn ze samen vrolijk, dan maken ze ruzie, dan chanteren ze elkaar, dan doen ze samen
‘’stiekem’’ t.o.v. de ouders, etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de ontwikkelingen van broer-zus relaties?

A

 Geboorte van een broertje of zusje  de broer-zusrelatie begint met de geboorte v/h 2e
kind. Wanneer de jongste gaat kruipen kan de oudste er niet meer omheen dat ze er een
broertje of zusje bij hebben. Dit moment is een mijlpaal in de ontwikkeling v/d broerzusrelatie.
 Peuter- en kleuterleeftijd  mogelijkheden tot interactie nemen toe. De jongste is gericht
op de oudste, wil graag dingen samen dingen doen. Er worden veel gezamenlijke activiteiten
gedaan en als er hierbij conflict ontstaat is dit een gelegenheid om te leren onderhandelen.
De jongste zal de oudste vaak imiteren om zich bepaalde vaardigheden eigen te maken.
 Basisschoolleeftijd  steeds meer verbale strijd zoals plagerijen en sarcastische
opmerkingen. De machtsverhoudingen veranderen doordat de jongste meer te zeggen heeft.
Conflicten gaan niet meer alleen over voorwerpen of privileges maar over het territorium.
 Adolescentie  wanneer beiden de adolescentie hebben bereikt krijgt de relatie over het
algemeen een positiever karakter doordat ze nu zelf kunnen kiezen of en hoeveel ze samen
willen doen. Wel worden peers ook steeds belangrijker. Rivaliteit maakt steeds meer plaats voor intimiteit en elkaar in vertrouwen nemen. De oudste dient als wegbereider voor de
jongste(n); de oudste vecht conflicten met de ouders uit over uitgaan, roken, alcohol, etc.
Wanneer de jongste zover is zijn de ouders laconieker of toegeeflijker.
 Volwassenheid  de relatie is vrijwilliger en daarom over het algemeen positiever. Situaties
zoals ouders die hulpbehoevender worden of zelfs overlijden kunnen het contact intensiever
en emotioneler maken, of er worden juist oude gevoelens van jaloezie en rivaliteit opgewekt.
Op hun oude dag hebben broers en zussen vaak weer meer contact.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn gevolgen van verschillende ontwikkelingen voor broer-zus relaties?

A

 Geboorte van een broertje of zusje  kinderen krijgen vaak rond de geboorte van een
broertje of zusje een tijdelijke terugval in hun ontwikkeling; ze worden weer onzindelijk of
zijn afhankelijker, als reactie op het feit dat alle aandacht v/d ouders nu naar de baby gaat.
Om deze reden ook vaak jaloezie. Echter voelen kinderen zich ook groter en nemen de rol
v/h ‘’oudste kind’’ op zich, dit kan de ontwikkeling stimuleren.
 Broer of zus met handicap of ernstige ziekte  gevolgen hiervan lopen sterk uiteen. Een
grote groep kinderen ontwikkelt geen problemen maar valt op in positieve zin; sterk
verantwoordelijkheidsgevoel en sociale betrokkenheid. Een andere groep voelt dat ze
overschaduwd worden door alle aandacht en zorg die naar de gehandicapte broer/zus gaat,
gevoel achtergesteld te worden.
 Echtscheiding v/d ouders  meestal blijven broers en zussen na scheiding v/d ouders bij
elkaar, maar soms gaat ook de 1 mee met de vader en de ander met de moeder. Door
scheiding verandert de broer-zusrelatie van karakter; de oudste vervangt vaak de
ontbrekende ouder, wat door jongere broers/zussen als een steun wordt ervaren, maar soms
ook als bemoeizuchtig en lastig. Wanneer de oudste moeite heeft met de nieuwe
verantwoordelijkheden kan die zich dictatoriaal of pesterig gaan gedragen.
 Nieuw-samengesteld gezin  de relatie tussen stiefbroers en -zussen is vaak minder
positief. Wanneer 2 gezinnen in elkaar schuiven krijgen kinderen soms een andere plaats in
de kinderrij. Hoe jonger de kinderen zijn, hoe groter de kans dat zich nog een broerzusgevoel zal ontwikkelen. Bij adolescenten wordt het lastiger, dit wordt vaker een
vriendschapsgevoel.
 Te hechte relatie  soms is de broer-zusrelatie zo hecht dat de persoonlijkheidsontwikkeling
eronder lijdt. Vooral bij tweelingen is dit zo. Ouders zijn snel geneigd tweelingen/broers en
zussen als ‘’stel’’ te behandelen; ‘’komen jullie zo?’’, ‘’willen jullie even opschieten?’’, etc.
Het kan ertoe leiden dat kinderen zich gaan afsluiten v/d buitenwereld, wat nadelig is voor
de ontwikkeling en voor sociale contacten.
 Mishandeling  conflicten zijn normaal, maar soms is er sprake van zulk ongewoon heftig
geweld dat er van mishandeling kan worden gesproken. Dit wordt vaak over het hoofd gezien
omdat ouders het afdoen als een ‘’gewone ruzie’’ of omdat zij niet onder ogen willen zien
dat 1 van hun kinderen dit de ander aandoet. Mishandeling kan leiden tot angst, lichamelijke
klachten, minder gevoel van zelfwaardering, depressie en ‘’re-enactment’’; anderen aan
willen doen wat je zelf is overkomen.
 Seksueel misbruik  het is lastig dit te onderscheiden van spelletjes die kinderen onderling
spelen (doktertje, vadertje en moedertje) om hun seksualiteit te ontdekken. Seksueel
misbruik door oudere broers/zussen kan leiden tot angststoornissen, depressieve
stoornissen, lichamelijke functieklachten, stoornissen in de ontwikkeling v/d persoonlijkheid
en stoornissen in het seksuele functioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is effect van broer zussen op de psychosociale ontwikkeling?

A

 Broers en zussen hebben betekenis voor elkaars ontwikkeling, vooral de sociale ontwikkeling,
omdat ze zoveel tijd samen doorbrengen en er zoveel interacties zijn.
 De relatie tussen broers en zussen wordt niet verbroken na conflict, waardoor kinderen goed
verschillende strategieën kunnen oefenen om bijv. met agressie om te gaan.
 Broer-zusrelaties dragen bij aan de ontwikkeling v/h zelfbeeld. Je leert jezelf kennen door
vergelijking met anderen en je te spiegelen aan peers, in het bijzonder aan broers en zussen.
 De ‘’pretend play’’ van broers en zussen in de peuter- en kleuterleeftijd draagt bij aan het
vermogen zich te verplaatsen in de ander. Dit perspectief nemen is later belangrijk in de
omgang met medemensen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de invloed van gezinsgrootte op de ontwikkeling?

A

 Bij kleine gezinnen is het ouderschap intensief en is er veel persoonlijke aandacht voor de
kinderen. Hier zijn meer mogelijkheden voor persoonlijke ontplooiing v/d kinderen. Wel is er
een groter risico dat de ouderlijke zorg verstikkend wordt.
 Bij grote gezinnen ligt de nadruk meer op de groep dan op het individu en is de aandacht die
de kinderen krijgen vaak gedeelde aandacht. Wanneer ouders niet op hun taak berekend zijn
komen kinderen snel tekort. Wanneer ouders wel over voldoende organisatievermogen
beschikken vormt het grote gezin voor de kinderen een rijk sociaal netwerk.
 Opgroeien in een groot gezin is niet per sé beter of slechter dan dat in een klein gezin. Wel
kennen beide situaties hun sterke en zwakke kanten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het effect van enigskind zijn?

A

 Er bestaan stereotypes dat enigskinderen verwend, egoïstisch, eenzaam en onaangepast zijn.
Deze kunnen negatieve consequenties hebben voor enigskinderen; ze kunnen de negativiteit
internaliseren, negatief zelfbeeld, weinig zelfvertrouwen, negatief zelfconcept, negatievere
ouder-kindrelatie. Ook kunnen ouders de druk voelen om een 2e
kind te krijgen.
 Uitdagingen voor enigskinderen; missen iemand om stress over ouderlijke verwachtingen te
delen, maken zich zorgen over de toekomst omdat zij de enigen zijn die voor de ouders
moeten zorgen, voelen druk omdat zij de enige kans zijn op kleinkinderen voor hun ouders,
hebben minder ervaringen met conflictoplossing, en voelen meer verantwoordelijkheid voor
hun prestaties.
 Er zijn ook voordelen aan enigskind zijn; als enige de aandacht en bronnen v/d ouders
krijgen, geen ervaringen met conflict en competitie met broers/zussen, meer creativiteit en
verbeelding in de kindertijd, goede band met ouders, hoge prestatie en hoge intelligentie.
 Om de stereotypes niet voort te laten leven moet er geleerd worden over bias. Daarvoor
moeten mentale gezondheidsprofessionals, onderzoekers, onderwijzers en wetenschappers
duidelijk zijn in hun begrip van enigskinderen en hun families in bijv. therapie, counseling,
consultatie, instructie en onderzoek. Ook moeten ouders van hun foute stereotypes leren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het effect van de plaats in de kinderrij?

A

 Voor de oudste geldt dat die sterker geneigd is zich te identificeren met de ouders, dat die
gewetensvoller is, wat meer conformistisch is en eerder geneigd is zich aan autoriteiten te
onderwerpen. De oudste vertoont meer leiderschapskwaliteiten, is traditioneler ingesteld en
minder geneigd risico’s te nemen.
 De jongste is flexibeler, minder dogmatisch en rigide, populairder onder peers en meer
betrokken bij andere. De jongste is minder conformistisch en eerder geneigd risico’s te
nemen.
 De middelste identificeert zich minder met de ouders en meer met de broers/zussen. In
werksituaties zal die zich eerder met gelijken dan met autoriteiten identificeren. De middelste is populairder dan de oudste en heeft meer sociale vaardigheden, werkt graag te
midden van andere mensen en is actief in groepen.
 2 grote onderzoeken (Damian & Roberts artikel) hebben aangetoond dat plaats in de
kinderrij geen effect heeft op persoonlijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het effect van de opvoeding?

A

 Opvoedingsverschillen spelen vooral een rol in de ontwikkeling v/h kind als de individuele
opvoedingsrelatie tussen ouder en kind van minder goede kwaliteit is; de effecten van
opvoedingsverschillen zijn sterker bij weinig warmte of veel negativiteit.
 Er worden vaker verschillen opgemerkt in ouderlijke controle t.a.v. brussen.
 Verschillen in warmte zijn sterker gelinkt aan de ouder-kindrelatie dan verschillen in
controle.
 Ouders brengen meer tijd door met een kind v/hzelfde geslacht.
 Verschillen in negatieve interacties spelen een grotere rol dan verschillen in positieve
interacties.
 Er is een sterkere relatie met negatieve kinduitkomsten (bijv. gedragsproblemen) dan met
positieve kinduitkomsten (bijv. behulpzaam gedrag v/h kind).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het effect van de voorkeurspositie?

A

 Kinderen verkiezen een ouderlijke aanpak die overeenkomt met meer warmte en minder
controle. Men koppelde een voorkeurspositie aan positieve gevolgen voor het kind, en een
minder geprefereerde positie aan negatieve gevolgen.
 ‘’Voortrekken’’ kan een normaal proces zijn, ouders kiezen bijv. vaker partij voor het jongste
kind als broers en zussen ruzie maken, omdat de strijd tussen kinderen van een verschillende
leeftijd ongelijk is.
 Ouderlijke controle wordt niet per sé negatief ervaren door kinderen, het is ook nodig om
kinderen zelfcontrole te laten werven en het laat zien dat de ouder betrokken is. Een
schijnbaar ‘’minder goede positie’’ voor het kind gaat niet per sé gepaard met negatieve
gevolgen aangezien veel factoren een rol spelen in hoe het kind de positie ervaart.
 De voorkeurspositie wordt niet per sé als positief ervaren; kinderen die zich voorgetrokken
voelen door de ouder kunnen schuld en medelijden ervaren t.o.v. de broer/zus.
 Het kind kan met 1 ouder een betere of mindere relatie hebben, of de positie kan hetzelfde
zijn bij beide ouders. Een voorkeurspositie komt dan ook vaker voor wanneer beide ouders
negatiever zijn t.o.v. hetzelfde kind. Als 1 ouder een andere band heeft met 1 v/d kinderen
en er dus een soort coalitie wordt gevormd, of andersom 1 kind een zondebok is voor de ene
ouder, kan dit wijzen op problemen in de huwelijksrelatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke kindfactoren hebben invloed op de differentiele opvoeding?

A

 Leeftijd  geeft sterk richting aan de bijbehorende opvoedingsgedragingen v/d ouders.
Broers/zussen die geen tweeling zijn verschillen in leeftijd waardoor zij in andere
ontwikkelingsfases zitten en ouders hier op andere manieren op moeten reageren.
 Geslacht  ouders gaan gemiddeld op een positievere manier om met zonen dan met
dochters en ouders brengen meer tijd door met een kind v/hzelfde geslacht. Er is meer
conflict in ouder-kindrelaties wanneer de kinderen hetzelfde geslacht hebben. Dit kan komen
doordat ouders de verwachting hebben dat beide kinderen zich hetzelfde gedragen,
waardoor moeilijker gedrag bij 1 v/d kinderen een sterkere reactie uitlokt.
 Temperament  kinderen verschillen in behoeftes en capaciteiten waardoor er op bepaalde
domeinen opvoedingsverschillen bestaan in gezinnen waarvan 1 v/d kinderen te kampen
heeft met een fysieke of mentale beperking.
 Grootte v/d verschillen tussen brussen  een kind dat af en toe iets fout doet en een
broer/zus heeft die stil en verlegen is zal ongeremd overkomen en controlegedrag uitlokken
v/d ouder. Dit kind zal minder controlegedrag uitlokken v/d ouder als het een broer/zus
heeft die druk is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke factoren hebben invloed op differentiele opvoeding?

A

 Geslacht  ouders nemen een groter aandeel op zich in de opvoeding wanneer hun kind
hetzelfde geslacht heeft als de ouder. Moeders nemen meer opvoedingstaken op zich dan
vaders. De moederrol is vanuit de maatschappij meer voorgeschreven dan de vaderrol.
 Opvoedingsgeschiedenis  ouders dragen hun eigen opvoedings- en gezinservaringen mee.
Ze hebben andere verwachtingen bij hun 1e
kind dan bij daaropvolgende kinderen. Ze leren
uit ervaringen met hun opeenvolgende kinderen waardoor de opvoeding v/h 1e
kind anders
is dan de opvoeding v/d daaropvolgende kinderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke gezinsfactoren hebben invloed op de differentiele opvoeding?

A

 Psychosociale stressfactoren  lage SES, problemen in de huwelijksrelatie, groot gezin,
alleenstaand ouderschap gaan gepaard met grotere verschillen in opvoeding van broers en
zussen, zowel bij kinderen als bij adolescenten. Wanneer de ouder beschikt over minder
hulpbronnen wordt het moeilijker zich af te stemmen op de kenmerken v/d afzonderlijke
kinderen en om de ouderlijke aandacht gelijk te verdelen. Soms hebben bepaalde
kindfactoren een andere invloed op de ouder als de gezinsomstandigheden moeilijker zijn,
bijv. ouders reageren sterker op de negatieve affectiviteit v/h kind in gezinnen met lage SES.
 Nieuw samengestelde gezinnen  de opvoedingsrelatie verschilt tussen biologische en
stiefkinderen. Biologische ouders zijn meer betrokken op hun kinderen dan stiefouders,
zowel positief als negatief. Dit zorgt voor zowel meer warmte als meer conflict in biologische
relaties, terwijl in relaties met stiefkinderen en bepaalde afstand wordt bewaard.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de percepties van kinderen over differentiele opvoeding?

A

 Gelijkheid en eerlijkheid  kinderen beschouwen opvoedingsverschillen over het algemeen
als eerlijk. Kinderen van 8-12 jaar vinden opvoedingsverschillen vaker eerlijk dan
adolescenten van 12-16 jaar. Beoordelingen van eerlijkheid hangen vooral samen met
zelfbeeld en internaliserende klachten. Dit betekent echter niet dat als kinderen het verschil
eerlijk vinden dit sowieso gepaard gaat met positieve kinduitkomsten; ook kinderen die het
eerlijk vonden dat ze minder tijd doorbrachten met hun vader dan hun broer/zus hadden een
lager zelfbeeld.
 Cognitief component vs. affectief component  het is niet zo dat wanneer kinderen de
redenen van hun ouders begrijpen waarom zij en hun broer/zus op een andere manier
worden opgevoed, dat ze niet kunnen verlangen naar de voordelen die de broer/zus krijgt of
zich schuldig kunnen voelen omdat ze zelf meer voordelen krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke factoren beinvloeden de percepties van kinderen?

A

 Ontwikkelingsniveau  jonge kinderen focussen meer op gelijkheid, oudere kinderen
hebben meer cognitieve vaardigheden om verschillen in opvoeding op te merken en te
verklaren. Adolescenten richten zich minder op de ouders en meer op peers.
 Temperament  kinderen die hoog scoren op emotionaliteit merken meer verschillen in
ouderlijk gedrag. Traits zoals neuroticisme hebben invloed op de mate en richting van sociale
vergelijkingsprocessen; personen hoog op deze trait vergelijken zichzelf vaker met anderen
en vooral met anderen die het beter doen dan hen. Individuen verschillen ook in het belang
dat ze hechten aan gelijkwaardigheid.
 Geslacht  meisjes zijn sterker gericht op relaties dan jongens en maken meer gebruik van
sociale vergelijking. Meisjes vertonen dan ook meer depressiesymptomen als ze minder
warmte krijgen v/d ouders.
 Positie in de kinderrij  eerstgeboren kinderen zouden kwetsbaarder zijn voor
opvoedingsverschillen omdat ze vóór de geboorte v/d broer/zus de volledige aandacht v/d
ouders hadden en nu niet meer.
 Normen en waarden v/d ouders  wanneer kinderen de normen en waarden v/d ouders
rond gelijkheid delen kunnen ze ook vormen van ongelijkheid eerlijk vinden.
 Broer-zusrelatie  kinderen vinden het niet per sé eerlijk als ze zelf ‘’beter’’ behandeld
worden, maar ook niet oneerlijk als de broer/zus beter behandeld wordt. Voor de broerzusrelatie is het vooral van belang dat de broer en zus het met elkaar eens zijn, minder of
ouder en kind het met elkaar eens zijn.
 Ouder-kindrelatie  communicatie tussen ouders en kinderen rond differentieel opvoeden
blijkt niet gerelateerd aan perceptie van eerlijkheid. Hier is verder onderzoek naar nodig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de verklaringen van kinderen voor differentiele opvoeding?

A

Verklaringen van kinderen voor differentiële opvoeding:
 Kinderen wijten verschillen in ouderlijk gedrag aan een voorkeur tussen ouder en kind voor
elkaar of aan een bepaalde redenering of doel v/d ouder.
 Kinderen verwijten verschillen in ouderlijk gedrag een toevallige omstandigheden, bijv. dat
het ene kind meer mogelijkheid heeft om tijd door te brengen met een ouder omdat het
naar een andere school gaat en de ouder dat kind naar school brengt op weg naar werk.
 Kinderen die aandacht hebben voor verschillen in noden tussen zichzelf en broers/zussen, en
van daaruit verschillen in opvoeding kunnen verklaren, hebben een betere relatie met hun
broer/zus.
 Verklaringen vanuit verschillen in leeftijd, gedrag, persoonlijkheid, en allianties tussen ouder
en kind gaan gepaard met minder warmte en meer conflict in de broer-zusrelatie.

17
Q

Wat kunnen interventies zijn voor differentiele opvoeding?

A

 Systeemtheoretisch perspectief: relaties hebben invloed op relaties. De manier waarop
ouders met hun kinderen omgaan, heeft gevolgen voor de onderlinge relatie tussen de
kinderen. Bij veel onderlinge conflicten kan het verstandig zijn dat de ouders minder direct
reageren en de kinderen de gelegenheid geven het zelf op te lossen. Dit geldt natuurlijk
binnen bepaalde grenzen.
 Kinderen met gedragsproblemen gaan soms veel te ver in hun agressie tegen broers of
zussen. De behandeling hiervoor vereist psychologisch of psychiatrisch onderzoek, daarna zal
het gericht zijn op het verminderen van gevoelens van achterdocht en het versterken van
zelfcontrole.
 Wanneer kinderen een te hechte onderlinge relatie hebben moet er meer onderlinge afstand
geschept worden. Kinderen hoeven niet geforceerd uit elkaar te worden gehouden, zolang er
maar geprobeerd wordt de individualiteit van elk kind te bevorderen.

18
Q

Wat zijn limitaties van onderzoek naar differentiele opvoeding?

A

 Factoren die verschillen tussen gezinnen verklaren zijn anders dan factoren die verschillen
binnen gezinnen verklaren. Bijv. het is niet per sé zo dat als ouders anders omgaan met
jongens dan met meisjes dat ze hun zoon ook anders zullen opvoeden dan hun dochter.
 In onze westerse maatschappij heerst de norm van gelijkwaardigheid in opvoeding. Wanneer
opvoedingsverschillen dus met vragenlijsten gemeten worden zullen er weinig verschillen
uitkomen omdat veel ouders antwoorden dat de opvoeding gelijk is. Wanneer gebruik wordt
gemaakt van observatiegegevens blijken wel veel verschillen; moeders onderschatten vaak
de verschillen in warmte en affectie die ze vertonen in interacties met hun kinderen.
 Er is gebrek aan overeenstemming in de vragenlijsten. De begrippen ‘’gedrag’’ en ‘’stijl’’
worden door elkaar gebruikt waardoor het moeilijk wordt om onderscheid te maken tussen
opvoedingsverschillen als een vorm van sensitief ouderschap, en verschillen in ouderkindrelaties of favoritisme.
 Verschillende kinduitkomsten werken op elkaar in. Zo wordt veel info over het zelfbeeld
afgeleid uit de vergelijking met anderen. Door de behandeling v/d ouders te vergelijken
tussen zichzelf en de broer/zus maakt het kind eigen gevolgen voor de zelfwaarde. Als deze
vergelijking negatief is zal het kind minder belang hechten aan de relatie met de broer/zus.
 Het meeste onderzoek rond opvoedingsverschillen is cross-sectioneel, er kunnen dus geen
uitspraken worden gedaan over oorzaak en gevolg.

19
Q

Wat komt er uit onderzoek naar opvoedingsverschillen bij volwassenen?

A

Percepties rond opvoedingsverschillen bij volwassenen hebben 2 aspecten:
1. Huidige interacties met de ouders  hierbij wordt een aantal factoren onderscheiden:
o Erkenning: ondersteunende communicatie v/d ouders zoals trots uitdrukken en de
mening laten tellen.
o Zorg: liefde uitdrukken maar ook financiële steun of geschenken geven.
o Verantwoordelijkheid dragen voor de ouder: de verwachtingen rond de huidige en
toekomstige steun die de ouder heeft v/h kind als de ouder zorg nodig zou hebben.
Wanneer de ouder bijv. meer beroep doet op het ene kind zorgt die voor een minder
goede ouder-kindrelatie.
2. Opvoedingsverschillen in de kindertijd  ervaringen uit de kindertijd gaan samen met
emotioneel welzijn in de volwassenheid. Factoren zoals geslacht, geboorteorde,
persoonlijkheid, etc. worden ook bij volwassenen teruggevonden; ouders geven aan zich
meer te wenden tot hun oudste (volwassen) kind als ze een probleem hebben en zich
hechter voelen tot hun jongste (volwassen) kind. Favoritisme ligt bij volwassenen minder
gevoelig dan in de kindertijd.

20
Q

Wat kwam er uit onderzoek naar het effect van de plaats in de kinderrij?

A

Er zijn 2 grote onderzoeken geweest die hebben aangetoond dat de plaats in de kinderrij geen effect
heeft op persoonlijkheid. Als er al een effect is dan is deze minuscuul en slechts bij intelligentie.
Rohrer et al. onderzocht zowel within-family designs als between-family designs. Ook gebruikte hij
onafhankelijke ratings, een grote representatieve sample en heeft hij toevoegende analyses gedaan.

21
Q

Wat zijn redenen van tegenstrijdige resultaten in voorgaand onderzoek?

A

 Designs gebruikt met slechte power
 Niet-representatieve samples
 Veranderende standaarden over de optimale methode om de effecten te testen;
- Between-subjects kan niet controleren voor de effecten van gezinsgrootte, genetische
verschillen, en opvoedingspraktijken
- Within-subjects kan niet controleren voor leeftijd (is de eerstgeborene meer
conscientious omdat het de eerstgeborene is of omdat die ouder is?) en heeft te kampen
met demand effects/sociale stereotypes

22
Q

Wat zijn redenen voor dat de kinderrij theorie hardnekkig in stand blijft?

A

 Veranderingen in de wetenschap gebeuren heel langzaam, het kan een aantal jaar duren
voordat wetenschappers deze bevindingen verwerken.
 Sommige wetenschappers zullen zeggen dat een paar v/d effecten toch statistisch significant
zijn ook al zijn ze maar klein.
 Plaats in de kinderrij zal nooit helemaal weggaan als idee omdat het perfect confound met
leeftijd; bijna iedereen heeft weleens een ervaring gehad waarin ze oudere (eerstgeborene)
kinderen anders zien gedragen dan jongere (latergeborene) kinderen. Mensen hechten meer
waarde aan anekdote-info i.p.v. aan data, dus er zal altijd de neiging zijn om te denken dat
plaats in de kinderrij bestaat als effect op persoonlijkheid, terwijl dit eigenlijk leeftijd is.

23
Q

Wat zijn demografische trends van meerlingen?

A

 Meereiige tweelingen komen vaker voor dan eeneiige tweelingen (7-1 op de 1000 tegenover
3-4 op de 1000).
 Het aantal meerlingzwangerschappen piekte op het einde v/d jaren ’90.
 Meerlingzwangerschappen van hogere orde (drie- of vierlingen) komen vaker voor bij
Marokkaanse vrouwen dan bij Belgische vrouwen.
 Twee-eiige tweelingen komen 2x zo vaak voor bij zwarte mensen en 2x minder vaak voor bij
Japanse mensen.
 De kans op meerlingenzwangerschap verhoogt naarmate de leeftijd v/d moeder en het
aantal gebaarde kinderen stijgt.
 Het gebruik van ovulatiestimulerende middelen resulteert in ong. 95% kans op een meerling.

24
Q

Uitdagen van meerlingouders op medisch vlak?

A

 Verhoogd risico op perinataal of neonataal overlijden (Sudden Infant Death
Syndrome/wiegendood) van 1 of meerdere kinderen. Bij meerlingen van hogere orde
(drielingen, vierlingen) is het sterftecijfer nog hoger.
 Niet per sé het meerlingschap op zich maar vroeggeboorte en laag geboortegewicht gaan
gepaard met problemen in lichamelijke en motorische ontwikkeling van meerlingen.
 Meer risico op prenatale ontwikkelingsachterstand en congenitale afwijkingen.
 Door al deze risico’s worden meerlingen vaker overgebracht naar een intensieve
neonatologieafdeling en ondergaan ze meer speciale behandelingen.
 De gezondheidstoestand van meerlingen is in de volwassenheid gelijk aan die van eenlingen.

25
Q

Wat zijn uitdagingen voor meerlingouders op pedagogisch vlak?

A

 Ouders moeten hun aandacht over meerdere kinderen tegelijk verdelen; moeten met elk v/d
kinderen een individuele relatie aangaan en hen stimuleren een eigen identiteit te
ontwikkelen. Voor veel ouders is dit lastig en vertaalt dit zich in minder verbale
uitwisselingen, minder verantwoorde regels, minder consistent opvolgen van bevelen of
regels, minder affectie, en minder sensitiviteit.
 3 opvoedingsstrategieën van moeders met meerlingen:
1. Moeders die geen onderscheid maken tussen de kinderen en hun tijd en aandacht gelijk
over hen willen verdelen.
2. Ambivalente moeders bij wie zowel een eenheidsbenadering aan de orde is als het
aanvoelen v/d noodzaak van een vroege individualisering.
3. Differentiërende moeders die een op het individuele kind afgestemde relatie willen
aanknopen; vaak slagen niet-vermoeide en niet-depressieve moeders erin te
differentiëren. Dit is de kleinste groep.
 Kindermishandeling zou vaker voorkomen in gezinnen met een tweeling door de stress v/d
ouder(s). De broers/zussen v/d meerling zouden vaker het slachtoffer zijn. Weinig bekend
over de risicofactoren hiervan.

26
Q

Wat zijn uitdagingen voor meerlingouders op praktisch vlak?

A

 Het vele werk en de gezinsorganisatie worden vaak als moeilijk ervaren.
 Door de praktische belasting geven meerlingmoeders minder vaak borstvoeding en stoppen
er vroeger mee.
 Financiële beperkingen of moeilijkheden en/of mobiliteitsproblemen, slaaptekort door de
fysieke en emotionele belasting v/h meerlingouderschap. Meerlingmoeders hebben immers
gebrek aan tijd voor zichzelf of voor de partner en zien dit als een belangrijke bron van stress.
 Wanneer ouders erin slagen een routine op te bouwen en zich weten te organiseren blijkt de
eindbalans toch overwegend positief te zijn.

27
Q

Wat zijn gevolgen voor meerlingouders zelf?

A

 Verhoogd psychosociaal onwelzijn bij tweelingmoeders en -vaders. 1 jaar na de geboorte v/d
tweeling vertonen tweelingouders hoge ouderlijke stress. Dit komt vooral door de
beperkingen die de ouderlijke rol met zich meebrengt en gezondheidsproblemen, of
problemen in de partnerrelatie.
 Tweelingmoeders hebben stemmingfluctuaties, en door slaaptekort en sociale isolatie komt
depressie vaker voor.
 Vóór de geboorte zijn weinig moeders zich bewust v/d mogelijke impact v/h meerlingschap
op de huwelijksrelatie. Als de kinderen geboren zijn voelt 25% v/d tweelingmoeders zich
dichter bij de echtgenoot maar 22% rapporteert een storing in de relatie.
 Voor de vaders heeft het hebben van een tweeling geen impact op hun beroepssituatie; het
merendeel blijft voltijds werken. Bij moeders is 48% minder gaan werken of gestopt met
werken.
 Tweelingmoeders hebben een relatief geïsoleerd bestaan, beschikken over minder
kennissen, sluiten hun eigen interesses uit en komen weinig of niet los v/d moederrol. Voor
vaders geldt dit niet.
 Praktische en/of emotionele steun v/d omgeving heeft een positieve impact op het
evenwicht v/d moeder. Dit kan steun van familie zijn of professionele hulp. Het al dan niet
krijgen van hulp hangt samen met de aanwezigheid van oudere kinderen en de SES.
 Deze gevolgen zijn niet stabiel over de tijd heen en hangen af van veel verschillende
factoren; zowel gezinsinterne als gezinsexterne factoren, pre- als postnale factoren, ouderals kindkenmerken, medische, pedagogische en praktische factoren.

28
Q

Wat zijn de gevolgen van de sociaal-emotionele ontwikkeling van meerlingen?

A

 Gehechtheid  tweelingen tonen vaker gehechtheidsgedrag t.a.v. hun ouders, meer
tweelingen zijn gehecht aan hun vader dan eenlingen. Verder is het gehechtheidsgedrag van
tweelingen ong. hetzelfde als dat van eenlingen.
 Identiteitsontwikkeling  de voortdurende aanwezigheid van een leeftijdsgenoot
interfereert met de 1e
objectrelatie, waardoor structurering v/h zelf moeilijker verloopt.
Meerlingkinderen moeten zich niet alleen v/d ouders losmaken, maar ook van elkaar. Dit
leidt tot competitie vs. coöperatie en dominantie vs. onderdanigheid.
- Dominantie  fysieke dominante komt vooral bij jongens voor, psychologische en
verbale dominantie vooral bij meisjes - Competitie  de grootste competitie is te verwachten bij tweelingen die het meest van
elkaar verschillen qua uiterlijk, gedrag en vaardigheden.
Het ontbreken van een individuele identiteit kan op 4 manieren tot uiting komen:
1. Tweelingsymbiose: zich zien als een eenheid met mogelijk omnipotentiefantasieën
daarover.
2. Tweelingparasitisme: het ene kind kan scheiding v/d moeder enkel aan als het op het
andere – veilig gehechte – kind een beroep kan doen.
3. Angst voor verlies van een stuk van zichzelf; gevoel van onvolledigheid als een 3e
zich
bezighoudt met het andere kind.
4. Complementariteit: vermijden van elke situatie die tot rivaliteit kan leiden.
 Volwassen tweelingen slagen er in het algemeen in een eigen identiteit te ontwikkelen.
 Relatievorming met leeftijdsgenoten en probleemgedrag  meerlingschap kan het aangaan
van andere relaties bemoeilijken. Tweelingen hebben niet minder vrienden dan eenlingen, ze
hebben vooral gedeelde vrienden. Wel biedt meerlingschap interactievaardigheden.
Tweelingen vertonen niet meer probleemgedrag dan eenlingen; alleen externaliserende
problemen (ADHD, aandachts- en concentratieproblemen) komen consistent vaker voor bij
(mannelijke) meerlingen dan bij eenlingen.

29
Q

Wat is het effect op de cognitieve ontwikkeling van meerlingen?

A

 Geen eenduidige resultaten w.b.t. intelligentieverschillen.
 Meerlingen – vooral mannelijke tweelingparen – scoren wel vaker lager op verbale
intelligentietests dan eenlingen.

30
Q

Welke 4 principes kunnen het ouderschap van meerlingouder s ten goede komen?

A
  1. Betrokkenheid van verschillende disciplines
  2. Gespecialiseerde ondersteuning
  3. Gecoördineerde dienstverlening
  4. Werken aan gezinscompetenties waarmee ouders weloverwogen en geïnformeerde
    beslissingen kunnen nemen
    Er zijn verschillende dienstverleningen waar meerlingouders terechtkunnen, bijv. twin-clinics.