Probleem 3: Wat is je ware karakter? Flashcards

(35 cards)

1
Q

trait

A

consistente patronen van hoe mensen zich gedragen, hun gedachten en gevoelens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

factor

A

een onderliggende dimensie van meerdere traits wanneer deze met elkaar correleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

factor analyse

A

statistische manier om correlaties te vinden binnen een grote groep traits

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

dispositionele benadering

A

gaat ervan uit dat persoonlijkheid en gedrag stabiel is en zoekt naar onderliggende trekken om je gedrag te verklaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

idiografisch

A

ieder mens is uniek en heeft een verschillend profiel van trekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

nomothetisch

A

ieder mens heeft dezelfde trekken maar in verschillende mate

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

meta trait

A

ieder mens uit traits op een andere manier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

melancholic

A

depressief - zwart gal

hippocrates

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

choleric

A

prikkelbaar - geel gal

hippocrates

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

sanguine

A

optimistisch - bloed

hippocrates

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

phlegmatic

A

kalm - slijm

hippocrates

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

cardinal trait

A

trekken die zo belangrijk zijn dat elke daad hier terug getraceerd naar kan worden
Allport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

central trait

A

trekken waarmee iemand beschreven wordt maar die niet in elke situatie zichtbaar zijn
allport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

secondary dispositions

A

trekken die het minst vaak voorkomen alleen in bepaalde situaties
allport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

functionele autonomie

A

extrinsieke motivatie zal als je ouder wordt veranderen in intrinsieke motivatie. het zal dan langzaam een trait worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

surface traits

A

trekken die tot uiting komen in gedrag

cattell

17
Q

source traits

A

trekken die niet zichtbaar zijn in gedrag maar die de surface traits wel beinvloeden.
cattell

18
Q

ability traits

A

vaardigheden en capaciteiten om effectief te functioneren als individu
cattell

19
Q

temperament traits

A

emoties en stijl van gedragingen

cattell

20
Q

dynamic traits

A

motivatie en de doelen die worden nagestreefd

cattell

21
Q

L-data

22
Q

Q-data

A

vragenlijsten

23
Q

OT-data

A

objectieve tests

24
Q

biologische benadering

A

er is een biologische basis voor het verschil in superfactoren

25
extraversie
mate waarin iemand sociale situaties opzoekt en zich hier op zn gemak voelt
26
neuroticisme
mate van negatieve gevoelens
27
consciëntieusheid
mate waarin iemand zich inzet voor taak gerelateerde activiteiten
28
vriendelijkheid
mate waarin je je laat uitbuiten en vergeeft, aanpassingsbereid en zachtaardig
29
openheid
mate waarin je open staat voor nieuwe ervaring, neiwusgierig
30
fundamental lexical hypotheiss
belangrijkste individuele verschillen tussen mensen worden weergegeven met termen die hiervoor zijn ontwikkeld.
31
likeability
iemand die vriendelijk en corporatief is, erg sociaal en niet agressief
32
popularity
iemand die erg sociaal dominant is en veel invloed heeft in een groep
33
lexicale benadering
alle woorden die gedrag beschrijven die bij elkaar passen samenvoegen en zo houd je een aantal factoren over
34
verdraagzaamheid
mate waarin iemand zich laat uitbuiten en deze persoon dan vergeeft
35
integriteit
mate waarin iemand bereid is anderen uit te buiten als de kans hiervoor gestraft te worden klein is.