Scheepvaart Flashcards
Mee in de boot* stappen
Meedoen, deelnemen
Uit (of buiten) de boot* vallen
1) niet meer mee (kunnen of willen) doen
2) zijn positie verliezen
Er is geen man overboord (boot)
Dat is niet zo erg, dat is wel te overkomen
Alle hens aan dek*
Iedereen moet meewerken
Vechten tegen de bierkaai (kaai)
Een hopeloze strijd voeren, strijden tegen een onverzettelijke macht
Van koers* veranderen
Op een andere manier met iets verdergaan
Door de mazen van het net* kruipen (vis)net)
1) niet gestraft worden terwijl je eigenlijk wel een straf verdiend hebt
2) op het nippertje aan gevaar ontsnappen
Olie* op het vuur gieten/gooien
Door iets te doen of te zeggen, een zaak verergeren
Olie op de golven gooien/ gieten**
De gemoederen kalmeren
Poolshoogte nemen (poolster)
Een onderzoek doen naar iets
In rep en roer* staan
In grote verwarring, ontsteltenis
In hetzelfde schuitje* zitten
Aan hetzelfde lot onderhevig zijn, in dezelfde (onprettige) situatie verkeren
Iemand op sleeptouw* nemen
Iemand helpen bij iets dat hij niet alleen kan
Het sop* is de kool niet waard
De zaak is zoveel drukte of moeite niet waard
Iemand hoog in het vaandel* dragen
Iemand zeer waarderen, belangrijk achten
Het voortouw* nemen
Het initiatief nemen
≈ het/ de spits afbijten (= iets als eerste doen)
Van wal* steken (met)
Over iets beginnen te praten
Iemand van de wal* in de sloot helpen
Hem verkeerde raad geven, onhandig helpen, een slechte dienst bewijzen
Van de wal* in de sloot raken
In plaats van in de gehoopte betere toestand in een nog slechtere komen
≈ van de regen in de drup komen
Alle zeilen* bijzetten
Alle krachten inspannen
Een oogje in het zeil* houden
Opletten of alles gebeurt zoals het hoort