Stijlfiguren Flashcards

(17 cards)

1
Q

Framing

A

Een frame is een stijlmiddel waarbij een bepaalde invalshoek of interpretatie van een onderwerp wordt benadrukt om de perceptie van het publiek te beïnvloeden. Dit gebeurt door middel van selectief taalgebruik, emotionele lading en context. Framing stuurt hoe mensen een onderwerp waarnemen en beoordelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Anthithese

A

Bij een antithese worden tegengestelde begrippen of ideeën naast elkaar geplaatst om een contrast te benadrukken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Registerwisseling

A

Bij registerwisseling verandert een spreker of schrijver van stijl, bijvoorbeeld van formeel naar informeel of andersom. Dit kan een verrassingseffect creëren en het publiek op scherp zetten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hyperbool

A

Bij een hyperbool wordt iets sterk overdreven om een punt duidelijk te maken of emoties op te roepen. Dit wordt vaak gebruikt in humor, reclame en spreektaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Metonymie

A

Bij een metonymie wordt iets niet direct benoemd, maar aangeduid door een ander, verwant begrip. Dit kan op verschillende manieren gebeuren, zoals:

a) Pars pro toto (deel voor het geheel)
Een deel van iets wordt genoemd terwijl eigenlijk het geheel bedoeld wordt.

🔹 Voorbeeld: “Hij zette zijn voeten op Nederlandse bodem.” (Hier worden alleen de voeten genoemd, maar eigenlijk wordt bedoeld dat hij in Nederland aankwam.)

b) Totum pro parte (geheel voor een deel)
Het geheel wordt genoemd terwijl slechts een deel bedoeld wordt.

🔹 Voorbeeld: “Nederland won de wedstrijd.” (Niet het hele land, maar het nationale elftal.)

c) Materiaal in plaats van het voorwerp
🔹 Voorbeeld: “Hij heeft een ijzeren zwaard.” (het materiaal verwijst direct naar het object.)

🔹 Waarom wordt dit gebruikt?
* Metonymie maakt taal speelser en subtieler.
* Het voorkomt herhaling en zorgt voor variatie in de tekst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vergelijking

A

Bij een vergelijking worden twee zaken expliciet met elkaar vergeleken. Er is een overeenkomst tussen de twee, en dat wordt aangegeven met een verbindingswoord zoals: als, zoals, net als, gelijk aan, lijkt op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Metafoor

A

Bij een metafoor wordt een woord in een figuurlijke betekenis gebruikt zonder expliciet te zeggen dat het een vergelijking is. De overeenkomst tussen de twee dingen wordt als vanzelfsprekend beschouwd, zonder een verbindingswoord zoals ‘als’ of ‘zoals’.

(Een metafoor is een stijlfiguur waarbij een woord of uitdrukking figuurlijk wordt gebruikt om een betekenis over te brengen. In plaats van een directe vergelijking (A lijkt op B), wordt A gelijkgesteld aan B (A = B), waardoor eigenschappen van B symbolisch worden overgedragen op A)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Concretisering

A

Een abstract probleem of complexe situatie wordt begrijpelijker gemaakt door een concreet, sprekend voorbeeld te geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Drieslag (tricolon)

A

Een opsomming in drieën, vaak gebruikt om een krachtig en afgerond gevoel aan een uitspraak te geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Humor

A

Het gebruik van grappen, anekdotes of komische terzijdes in een betoog.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ironie

A

Er wordt iets gezegd, maar het tegenovergestelde wordt bedoeld. Dit gebeurt vaak op een milde, speelse manier (geen harde spot zoals sarcasme).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Retorische vraag

A

Een vraag waarop geen echt antwoord nodig is, omdat het antwoord al bekend of voor de hand liggend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Uitweiding & Inperking

A

Uitweiding:
🔹 Betekenis: De spreker gaat uitgebreid in op bepaalde gegevens of argumenten.
🔹 Doel:
* Aandacht vestigen op de sterkste delen van het betoog.
* De luisteraar overtuigen door extra details en uitleg te geven.
🔹 Voorbeeld:
* “We zien in de praktijk dat dit beleid werkt: in Zweden is de werkloosheid met 10% gedaald en in Duitsland zien we een vergelijkbare trend.”

❌ Inperking:
🔹 Betekenis: De spreker licht bepaalde feiten of argumenten minder toe of negeert ze bewust.
🔹 Doel:
* Zwakkere punten verhullen.
* Kritische tegenargumenten vermijden.
🔹 Voorbeeld:
* “Hoewel sommige mensen kritiek hebben op dit plan, zien we vooral de voordelen.” (De kritiek wordt niet inhoudelijk besproken.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Herhaling (Anafoor)

A

Door bepaalde woorden of zinsdelen te herhalen, krijgt de boodschap extra nadruk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ethos (geloofwaardigheid van de spreker)

A

Bij ethos draait het om de betrouwbaarheid en autoriteit van de spreker of schrijver. Het publiek moet geloven dat degene die het argument presenteert deskundig, eerlijk en moreel verantwoord is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Pathos (emotie van het publiek)

A

Bij pathos probeert men emoties op te wekken om het publiek te overtuigen. Dit kan door in te spelen op angst, medelijden, woede, vreugde, trots, etc.

17
Q

Logos (logica en redenering)

A

Bij logos draait het om het gebruik van logische argumenten, feiten, statistieken en rationele redeneringen om een standpunt te ondersteunen.