T1 Inleiding Flashcards

(64 cards)

1
Q

Deze cursus behandelt de theorie, methoden en statistiek die komen kijken bij kwantitatief onderzoek dat observationeel en cross-sectioneel is. Wat betekent dat?

A
  1. Er wordt niets gemanipuleerd.
    Dat betekent dat er in zulk onderzoek niets wordt gemanipuleerd (onderzoek waarbij wél een variabele wordt gemanipuleerd, wordt behandeld in Onderzoekspracticum experimenteel onderzoek).
  2. Eén meetmoment per proefpersoon.
    Cross-sectioneel onderzoek betekent ook dat er [per proefpersoon] maar één meetmoment is (onderzoek waarbij er meerdere meetmomenten zijn, wordt behandeld in Onderzoekspracticum longitudinaal onderzoek).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar is cross-sectioneel onderzoek het meest geschikt voor?

A

het onderzoeken van de structuur en aard van een construct en het bijdragen aan de ontwikkeling van een meetinstrument.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kun je bij cross-sectioneel onderzoek uitspraken doen over causaliteit?

A

Nee, want er wordt maar 1 meting per proefpersoon gedaan, dus je kan de chronologische volgorde van de variabelen of constructen niet bepalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat kan je met cross-sectioneel onderzoek wel bepalen?

A

Of constructen of variabelen op 1 moment in de tijd samenhangen, dus of ze correleren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoeveel groepen deelnemers zijn er nodig bij cross-sectioneel onderzoek?

A

1 groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Moet er bij cross-sectioneel onderzoek persoonsgegevens worden verzameld?

A

Nee, want de deelnemers worden iet over tijd gevolgd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Naast het ontwikkelen van meetinstrumenten, waarvoor kan cross-sectioneel onderzoek nog meer voor worden ingezet?

A

Als temporele of causale relaties niet zelf worden onderzocht, maar worden aangenomen als vooronderstelling. Dit is bijvoorbeeld vaak het geval bij toegepast onderzoek, waar op basis van een theorie aannames worden gedaan [over het oorzakelijke verband tussen constructen]. De specifieke inhoud van constructen kan dan met cross-sectioneel onderzoek worden onderzocht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Dus welke 2 toepassingen heeft cross-sectioneel onderzoek in psychologisch onderzoek?

A

Enerzijds verschaft cross-sectioneel onderzoek het fundament voor andere studies via ontwikkeling, optimalisatie en verificatie van de gebruikte meetinstrumenten. Anderzijds is cross-sectioneel onderzoek een efficiënte methode om in toegepast onderzoek de inhoud van psychologische constructen en de sterkte van theoretisch veronderstelde relaties in kaart te brengen. Cross-sectioneel onderzoek kan dus zowel fundamenteel als toegepast zijn. Dit is afhankelijk van de onderzoeksvraag die men beoogt te beantwoorden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het verschil tussen ontologie en epistemologie?

A

Ontologie, of zijnsleer, onderzoekt wat bestaat, terwijl epistemologie, of kenleer, zich bezighoudt met de aard van kennis en hoe het wordt verworven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn voorbeelden van epistemologische stromingen? 2x

A

realisme en sociaalconstructivisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het verschil tussen fundamenteel en toegepast onderzoek?

A

Fundamenteel onderzoek is gericht op algemeen leren, terwijl toegepast onderzoek specifieke uitdagingen aanpakt.
Toegepast onderzoek maakt vaak gebruik van bevindingen uit fundamenteel onderzoek, terwijl fundamenteel onderzoek op zoek is naar overstijgende patronen die in meerdere contexten gelden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe verhouden wetenschap en technologie zich tot elkaar?

A

Technologie is geen wetenschap, maar het resultaat van wetenschappelijke bevindingen. Het benadrukt dat technologie vaak verward wordt met wetenschap en hoe dit kan leiden tot snelle ontwikkeling van technologie op basis van onvolledige wetenschappelijke inzichten, en soms zelfs misbruik van het vertrouwen in wetenschap om producten geloofwaardiger te maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Het herkennen en invullen van patronen gebeurt niet alleen voor geluiden en beelden, maar ook voor meer abstracte onderdelen van de wereld. Dit vindt onder andere plaats door middel van…

A

conditionering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn complicaties met psychologische technologieën? 2x

A
  1. Er is vaak nog weinig evidentie voor de technologie
  2. Een tweede complicatie in de ontwikkeling van goede psychologische technologieën is dat sommige onderzoekers soms een toepassing promoten die zij zelf hebben ontwikkeld op basis van hun eigen onderzoek.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Het is van groot belang om bij wetenschappelijk onderzoek in de psychologie bepaalde procedures te volgen. Deze procedures komen deels voort uit 5 basisprincipes die zijn vastgesteld in de Nederlandse gedragscode voor wetenschappelijke integriteit. Welke basisprincipes zijn dit?

A

ZOVET:

Zorgvuldigheid
Onafhankelijkheid
Verantwoordelijkheid
Eerlijkheid
Transparantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

In de psychologie is er sinds ongeveer 2010 hernieuwde aandacht voor het verbeteren van de wetenschappelijke procedures om de kans op verstoring van onderzoeksresultaten te verkleinen. Er zijn twee specifieke procedures die vaak terugkomen, namelijk:

A
  1. Preregistratie: Dit betekent dat de methode, procedures, analyseplannen en steekproefberekeningen worden vastgelegd en openbaar gemaakt voordat een studie start.
    (verkleint publication bias)
  2. Full disclosure: het geven van volledige openheid door alle materialen, data en andere producten van een studie openbaar te maken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn constructen?

A

Hulpmiddelen voor het benoemen, beschrijven en begrijpen van menselijk gedrag en menselijke ervaring.

  • Het zijn veronderstellingen
  • Niet direct observeerbaar
  • Ze zijn beschouwbaar vanuit verschillende perspectieven
  • Definitie moet heel goed en duidelijk zijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is een psychologisch construct

A

Een naam voor een domein van gevoelens, gedachten of gedrag.

Het is een theoretisch concept dat niet direct observeerbaar is.

Psychologische constructen worden niet op dezelfde manier bestudeerd als natuurlijke wetenschappelijke fenomenen. Er is geen eenduidig ontologisch standpunt, waardoor psychologisch onderzoek uitdagend is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke 4 ontologische perspectieven zijn er op constructen?

A
  1. natuurlijke soorten
  2. sociale soorten
  3. praktische soorten
  4. complexe soorten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat voor soort ontologische soort zijn psychologische constructen?

A

Psychologische constructen worden vaak als complexe soorten beschouwd, waarbij eigenschappen samen voorkomen vanwege wederzijdse beïnvloeding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is een handige metafoor voor psychologische constructen?

A

Een handige metafoor voor psychologische constructen is een netwerk, visueel weergegeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Psychologische constructen moeten worden geoperationaliseerd en gemeten. Welke onderdelen omvat dit proces? 3x

A
  1. Definiëren van het construct
  2. Specificeren van meetbare aspecten (operationalistaie)
  3. Ontwikkelen van meetinstrumenten

Anders dan bij natuurlijke wetenschappen, ontbreken meeteenheden in de psychologie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is een item?

A

Een item is een enkele responsregistratie met stimuli en een procedure. Voorbeelden zijn vragen in een vragenlijst. Items moeten cognitief valide zijn, en betrouwbaarheid en validiteit variëren afhankelijk van de toepassing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Zijn validiteit en betrouwbaarheid eigenschappen van specifieke toepassingen van items of van de items op zich?

A

Validiteit en betrouwbaarheid zijn eigenschappen van specifieke toepassingen van items, niet van items op zich. Een item moet zowel cognitief geldig zijn als consistent gemeten worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat is het verschil tussen reflectieve meetmodellen, formatieve meetmodellen en netwerk meetmodellen bij items?
Natuurlijk of sociaal construct >>> Reflectief meetmodel: Er wordt dan aangenomen dat de scores op de items worden veroorzaakt door dat construct: de aanname is dat de scores op de items een “reflectie” zijn van het onderliggende latente construct. Maar, validiteit en betrouwbaarheid kunnen verschillen van item tot item, dus niet elk item telt noodzakelijkerwijs even zwaar mee. Het ‘gewicht’ van elk item moet dus worden bijgesteld afhankelijk van de meetfout en validiteit van dat item. Praktisch construct >>> Formatief meetmodel: Construct wordt gedefinieerd als de scores op de items. In dat geval worden de gewichten toegekend op basis van het aandeel dat het item in dat construct moet hebben. Complex construct >>> Netwerkmodel: . In dat geval wordt niet aangenomen dat de scores op de items worden veroorzaakt door een onderliggend latent construct; en het construct wordt ook niet gedefinieerd door de scores op de items. In plaats daarvan wordt gesteld dat het construct bestaat uit een patroon van samenhang tussen verschillende aspecten van de menselijke psychologie die elkaar wederzijds beïnvloeden.
26
Wat is validiteit?
Of het item het construct ook echt meet
27
Wat is een meetmodel?
Een meetmodel beschrijft wat voor soort construct we meten, op basis van onze ontologische positie ten opzichte van dat construct.
28
Het meetmodel dat je hanteert bepaalt hoe je de scores op de items samenvoegt. Die samenvoeging representeert de aannames over hoe de items en het construct samenhangen. Hoe verschilt dat per model?
1. Bij een reflectief meetmodel is de aanname dat het construct onafhankelijk van de items bestaat, en dat de scores op de items worden veroorzaakt door dat latente construct; 2. Bij een formatief meetmodel is het construct gedefinieerd als het aggregaat van de items, en kan dus niet onafhankelijk van de items bestaan; 3. Bij een netwerk-meetmodel is het construct gedefinieerd als regelmatigheden in hoe de items elkaar beïnvloeden, en bestaat het dus alleen in die verbanden.
29
Wat is het verschil tussen schalen en indices?
Schaal: alle items dienen precies hetzelfde construct te meten. Het aggregaat van de items in zo’n schaal worden daarom beschouwd als een maat voor het desbetreffende construct. Als een meetinstrument als schaal wordt gezien wordt dus vaak bedoeld dat er een reflectief meetmodel wordt gebruikt. Index: Bij een index wordt juist gesteld dat alle items niet hetzelfde construct meten. Dit correspondeert juist eerder met een formatief meetmodel (hoewel er sprake kan zijn van een index zonder dat er een construct bij hoort, of een index die meerdere constructen combineert).
30
Om psychologische constructen te meten moeten we gebruik maken van zogenaamde operationalisaties. Wat betekent operationaliseren?
Het specificeren van dingen die wel rechtstreeks te meten of te bevragen zijn en die informatief zijn voor het construct.
31
Wat is nodig om een construct te operationaliseren?
Een heldere definitie van het construct. Als een voldoende expliciete en uitgebreide definitie van een construct niet beschikbaar is, kan een meetinstrument ook nooit valide zijn
32
Hoe weet je of de meetinstrumenten van voldoende kwaliteit zijn? 2x
1. Validiteit: meet het instrument werkelijk het construct? 2. Betrouwbaarheid: hoe consistent meet het instrument? NB.Dit zijn geen statische aspecten van het instrument!!!
33
Waar hangen meetmodellen mee samen?
Het type construct dat je meet
34
Check vraag meetmodellen bij thema 1 meetinstrumenten.
35
Waar verwijst validiteit in onderzoek naar?
de mate waarin metingen en resultaten overeenkomen met 'de waarheid'.
36
Wat is cognitieve validiteit?
De mate waarin deelnemers de procedure, stimuli en responsregistratie van een meetinstrument of manipulatie interpreteren zoals bedoeld.
37
Validiteit gaat niet alleen gaat over het meten van het juiste construct, maar ook....
over het begrijpen van het responsmodel, waarbij het proces van blootstelling aan de procedure, responsregistratie en stimuli leidt tot het meten of veranderen van het doelconstruct.
38
Wat kan worden gebruikt om de validiteit van een meetinstrument te beoordelen? Wat is hierbij belangrijk? 2x
De responspatronen, vaak weergegeven op een continue schaal. 1. het belang van het vergelijken van waargenomen responspatronen met verwachte patronen 2. hoe afwijkingen kunnen wijzen op problemen met de validiteit in een specifieke populatie en context.
39
Valide conclusies vereisen vervolgens dat de verschillende onderdelen van een studie valide zijn. Welke 6?
1. de conclusies moeten in lijn zijn met de uitkomsten van de analyses 2. de conclusies moeten in lijn zijn met het studieontwerp 3. het studieontwerp moet voldoende intern valide zijn 4. het studieontwerp moet voldoende extern valide zijn 5. de meetinstrumenten en manipulaties moeten voldoende intern valide zijn 6. de meetinstrumenten en manipulaties moeten voldoende extern valide zijn
39
Wat is externe validiteit?
de mate waarin conclusies uit de studie te generaliseren zijn naar andere situaties,
39
Waarmee wordt cognitieve validiteit meestal onderzocht?
Cognitieve interviews
40
Wat is interne validiteit? Wat is de eerste voorwaarde hiervoor?
de mate van interne cohesie van een studie. Een eerste voorwaarde voor interne validiteit is dat de gebruikte meetinstrumenten valide zijn.
41
Waar gaat de validiteit van meetinstrumenten en manipulaties over?
De mate waarin blootstelling aan een meetinstrument of manipulatie leidt tot het meten of veranderen van het doelconstruct, en uitsluitend het doelconstruct.
42
Wat is het responsmodel?
over hoe blootstelling aan de procedure, responsregistratie(s) en eventuele stimuli van het meetinstrument een proces in gang zetten waarbij het doelconstruct de respons veroorzaakt.
43
Wat als je vooraf geen verwachtingen hebt over de verdelingsvorm van het responspatroon van een item?
In dat geval kun je dus niet beoordelen of de verdeling ‘goed’ is. Bij de ontwikkeling van het meetinstrument kun je er dan voor kiezen om items met een bepaalde verdelingsvorm te selecteren. Wil je bijvoorbeeld dat alle items normaal verdeeld zijn en heb je meerdere items tot je beschikking die hetzelfde meten, dan kun je uit die set de items met linksscheve of rechtsscheve verdelingen verwijderen. Deze luxe heb je echter niet altijd: een initiële itempool bevat lang niet altijd meerdere items die hetzelfde meten.
44
Als een meetinstrument eenmaal is ontwikkeld, willen mensen het gebruiken. Dat kan niet zomaar. Waarom niet?
Eerst moet er gecontroleerd worden of het meetinstrument ook valide is in de specifieke populatie en context van die studie
45
In de praktijk zal vaak voorkomen dat de deelnemers anders zijn én dat het meetinstrument minder valide is. Als de onderzoekers in zo’n geval besluiten om het meetinstrument in te zetten, wat is dan belangrijk?
is het belangrijk dat ze goed onderbouwen waarom ze ondanks de afwijkende verdelingen overtuigd zijn dat het meetinstrument voldoende valide is voor de populatie en context van de studie die ze willen doen.
46
Als de items in een meetinstrument valide zijn (meten wat ze moeten meten), is dat niet alleen te zien aan de responspatronen per item, maar ook aan...
de verbanden tussen de responsen op de items. Deze verbanden kunnen geïnspecteerd worden om te kijken of ze in een gegeven steekproef voldoende overeenkomen met de te verwachten verbanden.
47
Hoe kunnen verbonden tussen responsen op items worden onderzocht?
Door correlatiematrices te vergelijken
48
Als er geen duidelijk responsmodel beschikbaar is, dan...
zijn er geen theoretische voorspellingen mogelijk en moeten op zijn minst de betrouwbaarheidsintervallen voor de correlaties tussen de items bekend zijn.
49
De instructie om vast te stellen of een meetinstrument valide kan worden toegepast kan allerlei vormen aannemen. Wat is hierbij het belangrijkst?
Het belangrijkste is dat de instructies gespecificeerd worden op het moment dat het meetinstrument wordt ontwikkeld. De ontwikkelaars begrijpen het meetinstrument namelijk het beste, en als zij zulke instructies niet specificeren, kunnen andere onderzoekers nooit goed bepalen of zij dat meetinstrument ook kunnen gebruiken.
50
Afhankelijk van het responsmodel kunnen latente constructen ten grondslag liggen aan responspatronen op items van een meetinstrument. Hoe kunnen deze in kaart worden gebracht en worden geverifieerd?
Factoranalyse, exploratief of confirmatief resp.
51
De validiteit van een meetinstrument kan worden beoordeeld door verbanden met andere meetinstrumenten te onderzoeken. Wat betekenen convergente en divergente validiteit?
Convergente validiteit ontstaat als scores van twee meetinstrumenten die hetzelfde meten sterk samenhangen, terwijl divergente validiteit aangeeft dat scores op een meetinstrument niet samenhangen met scores op een meetinstrument dat een ongerelateerd construct meet.
52
Wat is constructvaliditeit?
Het idee van constructvaliditeit is dat als een construct wordt gedefinieerd in een theorie, dat altijd gepaard gaat met de specificatie van de rol van dat construct in de menselijke psychologie.
53
Wat is face validity?
Oftewel gezichtsvaliditeit, is de mate waarin een meetinstrument op het oog valide lijkt.
54
Wat is concurrent validiteit?
s een vorm van criteriumvaliditeit en verwijst naar de mate van samenhang tussen meetinstrumentscores en het criterium als deze tegelijkertijd worden gemeten.
55
Wat is predictieve validiteit?
ook een vorm van criteriumvaliditeit en verwijst naar de samenhang tussen meetinstrumentscores en het criterium als dat laatste later in de tijd wordt gemeten. De term predictieve validiteit wordt ook vaak gebruikt als niet naar het criterium wordt gekeken in de oorspronkelijke betekenis, maar naar een variabele die men graag wil voorspellen.
56
Validiteit is niet constant en kan variëren tussen steekproeven. Het voorbeeld van een ijsjesattitude-vragenlijst illustreert dat de validiteit afhankelijk is van de steekproef en populatie. Interne validiteit vereist zorgvuldige validatie van meetinstrumenten, manipulaties en procedures voorafgaand aan de studie om betrouwbare resultaten te waarborgen. Schendingen van interne validiteit zijn vaak onoplosbaar. Wat is daarom belangrijk?
pilotonderzoek is essentieel is om fouten te identificeren en te corrigeren voordat de hoofdstudie wordt uitgevoerd.
57
Waar of niet waar? Voor de bestudering van de convergente validiteit van meetinstrument A kunnen dezelfde meetinstrumenten (B, C, en D) worden gebruikt als voor de bestudering van de divergente validiteit van meetinstrument A.
Onjuist. Convergente validiteit is evidentie voor validiteit die bestaat uit voldoende sterke correlaties met andere meetinstrumenten. Divergente validiteit is evidentie voor validiteit die juist bestaat uit de afwezigheid van correlaties met andere meetinstrumenten.
58
Waar of niet waar? Validiteit is belangrijker dan betrouwbaarheid.
Juist. Validiteit betreft of een meetinstrument meet wat het moet meten. Als een meetinstrument dat niet doet, maakt het niet uit hoe betrouwbaar het is. Bovendien zijn er vaak oplossingen om de betrouwbaarheid van meetresultaten te verbeteren, aangezien lage betrouwbaarheid wordt veroorzaakt door willekeurige verstoringen.
59
Waar of niet waar? Als een meetinstrument hoge contentvaliditeit heeft, dan heeft het ook hoge constructvaliditeit.
Onjuist. Contentvaliditeit en constructvaliditeit zijn heel andere vormen van evidentie voor validiteit. Contentvaliditeit betreft de beoordeling door ‘experts’; constructvaliditeit wordt bestudeerd door een serie aan theoretische voorspellingen te toetsen. Beide vormen kunnen prima divergeren.
60
Waar of niet waar? Als je geen idee hebt van het responsmodel van een meetinstrument voor een psychologisch construct, kun je niet goed inschatten of het valide is.
Juist. Validiteit betekent dat het meetinstrument meet wat het moet meten. Om dat te kunnen bepalen, moet je weten hoe het meetinstrument werkt. Dat wil zeggen dat je het responsmodel moet kennen. Als het meetinstrument een ‘black box’ is, is er geen reden om aan te nemen dat het betreffende construct de scores op de items veroorzaakt.
61
Waar of niet waar? Een IQ-test die alleen afbeeldingen gebruikt en een IQ-test die verbale vragen gebruikt, meten allebei hetzelfde latente construct (intelligentie).
Onjuist. Visuele en verbale informatieverwerking verschillen van elkaar. Het responsmodel voor beide IQ-testen is dus noodzakelijkerwijs verschillend. Het tweede responsmodel betreft bijvoorbeeld ook iemands vocabulaire en taalvaardigheid. Hoewel het mogelijk is dat eenzelfde onderliggend latent construct in beide responsmodellen een rol speelt, zijn bij beide responsmodellen dus ook deels verschillende aspecten van de menselijke psychologie betrokken. De scores op de items worden dus niet door precies hetzelfde veroorzaakt, en ze meten dus beide deels iets anders. Afronden
62