T2.2 Convergentie & divergentie Flashcards

(40 cards)

1
Q

Wat wordt bedoeld met de verbanden tussen items en interne consistentie van een meetinstrument?

A

Het verwijst naar de mate waarin de responsen op verschillende items van het meetinstrument samenhangen en consistent zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe kunnen onderzoekers de verbanden tussen items in een meetinstrument evalueren?

A

Onderzoekers kunnen de correlatiematrices vergelijken, waarin alle geobserveerde correlaties tussen alle items tegelijkertijd worden getoond.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn enkele statistische maten die worden gebruikt om de interne consistentie van een meetinstrument te schatten?

A

Enkele statistische maten zijn Cronbach’s alpha, McDonald’s omega, en de split-half betrouwbaarheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarom moeten correlaties tussen items samen met betrouwbaarheidsintervallen worden gerapporteerd?

A

Omdat correlaties uit een steekproef puntschattingen zijn en daarom niet informatief genoeg zijn, moeten ze worden gerapporteerd samen met betrouwbaarheidsintervallen om de nauwkeurigheid ervan aan te geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat betekent het als een meetinstrument valide kan worden toegepast in een specifieke populatie en context?

A

Het betekent dat de verbanden tussen items in die populatie en context overeenkomen met de verbanden van het oorspronkelijk gevalideerde meetinstrument.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat betekent een betrouwbaarheidsinterval van
r=[0.38,0.44] voor de correlatie tussen items in een meetinstrument?

A

Het betekent dat er met 95% zekerheid wordt verwacht dat de werkelijke correlatie tussen de items in de populatie binnen dit interval ligt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe kunnen onderzoekers bepalen binnen welke bandbreedte een meetinstrument nog als valide kan worden beschouwd?

A

Onderzoekers moeten richtlijnen opstellen over welke correlaties acceptabel zijn voor het behoud van de validiteit van het meetinstrument in verschillende populaties en contexten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke rol speelt een responsmodel bij het beoordelen van de validiteit van een meetinstrument?

A

Een responsmodel voorspelt hoe items in een meetinstrument met elkaar samenhangen. Dit model kan helpen bij het beoordelen van de validiteit van het meetinstrument in verschillende populaties en contexten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de verwachte verbanden tussen items in een meetinstrument?

A

Verwacht wordt dat items die vergelijkbare aspecten van een construct meten, sterker met elkaar samenhangen dan items die verschillende aspecten meten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de drie bijzondere meetmodellen voor het verwachte verband tussen items?

A

De drie bijzondere meetmodellen zijn: het parallelle meetmodel, het tau-equivalente meetmodel en het congenerieke meetmodel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat houdt het parallelle meetmodel in?

A

Het parallelle meetmodel stelt dat alle items exact hetzelfde meten, dezelfde variantie hebben en even sterk met elkaar samenhangen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het tau-equivalente meetmodel?

A

Het tau-equivalente meetmodel vereist dat items dezelfde onderliggende variabele meten, maar staat toe dat ze verschillende gemiddelden hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het congenerieke meetmodel?

A

Het congenerieke meetmodel vereist dat alle items hetzelfde onderliggende construct meten, maar staat toe dat ze verschillende subconstructen meten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is convergente validiteit?

A

Convergente validiteit wordt aangetoond wanneer de scores van een meetinstrument sterk samenhangen met de scores van een ander meetinstrument dat hetzelfde construct meet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is interne consistentie in relatie tot meetinstrumenten?

A

Interne consistentie is een maat voor de mate waarin items in een meetinstrument met elkaar samenhangen, vaak geassocieerd met de betrouwbaarheid van het meetinstrument.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is divergente validiteit?

A

Divergente validiteit wordt aangetoond wanneer de scores van een meetinstrument niet samenhangen met de scores van een ander meetinstrument dat een volledig ongerelateerd construct meet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarom is het onderzoeken van verbanden met andere meetinstrumenten belangrijk voor de validatie van een meetinstrument?

A

Het onderzoeken van verbanden met andere meetinstrumenten biedt inzicht in de convergente en divergente validiteit van het meetinstrument, wat helpt bij het beoordelen van de mate waarin het meetinstrument daadwerkelijk meet wat het zou moeten meten.

17
Q

Waarom kunnen verbanden met andere meetinstrumenten worden onderzocht op basis van responsen per item of samengevoegde responsen?

A

Dit hangt af van het responsmodel van het meetinstrument. Als alle items precies hetzelfde meten, is het logisch om naar de samenvoeging te kijken; als niet alle items hetzelfde meten, is het logischer om de verbanden per item te berekenen.

18
Q

Wat zijn enkele instructies voor het onderzoeken van convergente of divergente validiteit?

A

Een voorbeeld van instructies is het afnemen van het meetinstrument in een pilotsteekproef, waarbij de correlaties met andere relevante meetinstrumenten worden onderzocht en betrouwbaarheidsintervallen worden bepaald.

19
Q

Waarom is het belangrijk dat ontwikkelaars van een meetinstrument duidelijke instructies geven voor het bepalen van de validiteit ervan in verschillende populaties en contexten?

A

Duidelijke instructies helpen andere onderzoekers bij het beoordelen of zij het meetinstrument ook kunnen gebruiken, en bieden een gestandaardiseerde methode voor het evalueren van de validiteit.

20
Q

Wat zijn de verwachte verbanden tussen items in een meetinstrument?

A

Verwacht wordt dat items die vergelijkbare aspecten meten, sterker met elkaar samenhangen dan items die verschillende aspecten meten.

21
Q

Wat zijn de drie bijzondere meetmodellen voor het verwachte verband tussen items?

A

De drie bijzondere meetmodellen zijn het parallelle meetmodel, het tau-equivalente meetmodel en het congenerieke meetmodel.

22
Q

Wat is convergente validiteit en divergente validiteit?

A

Convergente validiteit wordt aangetoond wanneer de scores van een meetinstrument samenhangen met een ander meetinstrument dat hetzelfde construct meet, terwijl divergente validiteit aantoont dat scores op een meetinstrument niet samenhangen met scores op een ander meetinstrument dat een ongerelateerd construct meet.

23
Q

Waarom is het onderzoeken van verbanden met andere meetinstrumenten belangrijk voor de validatie van een meetinstrument?

A

Waarom is het onderzoeken van verbanden met andere meetinstrumenten belangrijk voor de validatie van een meetinstrument?

24
Wat is meetinvariantie en waarom is het belangrijk?
Meetinvariantie betekent dat een meetinstrument op dezelfde manier werkt in verschillende groepen. Dit is belangrijk voor het vergelijken van uitkomsten tussen groepen, omdat anders de betekenis van scores kan verschillen tussen groepen.
25
Wat zijn de mogelijke consequenties als er geen meetinvariantie is tussen groepen?
Als er geen meetinvariantie is, kunnen verschillen in gemiddelden tussen groepen worden veroorzaakt door verschillen in de interpretatie van stimuli of responsschalen, in plaats van door verschillen in het gemeten construct zelf.
26
Wat zijn de belangrijke aspecten die helder moeten zijn bij het onderzoeken van de validiteit van een meetinstrument?
De definitie van het construct, de aspecten van de psychologie die het construct omvat en niet omvat, de operationalisatie van het construct door het meetinstrument, en de responsmodellen bij de items.
27
Wat beschrijft het responsmodel van een meetinstrument?
Het responsmodel beschrijft de causale keten van hoe het doelconstruct de responsen veroorzaakt die door het meetinstrument geregistreerd worden.
28
Wat zijn enkele verwachtingen die voortkomen uit het responsmodel van een meetinstrument?
Verwachtingen over de verdeling van de responsen voor elk item, de verbanden tussen de items onderling, de verbanden tussen de items en andere meetinstrumenten, en de verbanden tussen de geaggregeerde scores van het meetinstrument en andere meetinstrumenten.
29
Wat zijn de stappen die moeten worden gevolgd als responsmodellen niet beschikbaar zijn voor een meetinstrument?
De geobserveerde verdeling van de responsen en verbanden tussen items worden gebruikt om instructies te volgen die zijn opgesteld door de ontwikkelaars of om zelf instructies te formuleren op basis van eerder onderzoek.
30
Waarom is het belangrijk om instructies te hebben bij het onderzoeken van de validiteit van een meetinstrument?
Instructies helpen onderzoekers om te bepalen of een meetinstrument voldoende overeenkomt met de manier waarop het zou moeten werken in een specifieke populatie en context
31
Wat zijn enkele bronnen die onderzoekers kunnen raadplegen als er geen instructies beschikbaar zijn voor het onderzoeken van de validiteit van een meetinstrument?
Andere onderzoeken over de ontwikkeling en validatie van het meetinstrument, evenals vervolgonderzoek in vergelijkbare populaties en contexten.
32
Wat willen onderzoekers vaak kunnen schatten voordat ze een studie uitvoeren?
Effectgroottes zoals de correlatiecoëfficiënt en betrouwbaarheidsintervallen met een bepaalde accuraatheid.
33
Wat wordt bedoeld met de helft van het betrouwbaarheidsinterval bij het schatten van een correlatie?
De helft van het betrouwbaarheidsinterval, oftewel de afstand van de puntschatting tot de rand van het interval, wordt ook wel de foutenmarge genoemd.
34
Hoe kan de benodigde steekproefomvang variëren afhankelijk van de verwachte correlatie en de gewenste betrouwbaarheidsinterval?
De benodigde steekproefomvang kan variëren van ruim 1500 deelnemers tot ruim 60 deelnemers, afhankelijk van de verwachte correlatie en de gewenste betrouwbaarheidsinterval.
35
Wat zijn enkele nadelen van bredere betrouwbaarheidsintervallen bij het schatten van correlaties?
Bredere betrouwbaarheidsintervallen kunnen resulteren in een minder nauwkeurige schatting van de populatiecorrelatie en kunnen leiden tot verschillende interpretaties van het verband als zwak of sterk.
36
Wat zijn de benodigde steekproefgroottes om correlaties te schatten met een 95%-betrouwbaarheidsinterval met foutenmarges van 0.05 tot 0.50 bij correlaties van 0.1 tot 0.9?
De benodigde steekproefgroottes variëren van enkele honderden tot duizenden deelnemers, afhankelijk van de gewenste foutenmarge en de verwachte correlatie.
37
Hoe wordt de benodigde steekproefgrootte beïnvloed door de power van de studie en de gewenste foutenmarge bij het schatten van correlaties?
De benodigde steekproefgrootte neemt toe bij lagere power en kleinere foutenmarges, wat resulteert in grotere steekproeven die nodig zijn voor nauwkeurige schattingen van correlaties.
38
Maak verwerkingsopdrachten 2.2!!!
39