T1 VOC Flashcards
(116 cards)
1
Q
De kledingstukken
A
les vêtements (m)
2
Q
de boxershort
A
le caleçon
3
Q
de sokken
A
les chaussettes (f)
3
Q
de onderbroek
A
le slip
4
Q
het kostuum
A
le costume
5
Q
de jeans
A
le jean
6
Q
de short
A
le short
6
Q
de rok
A
la jupe
7
Q
de lange broek
A
le pantalon
8
Q
het kleedje
A
la robe
9
Q
het hemd
A
la chemise
9
Q
de T-shirt
A
le T-shirt
9
Q
de trui
A
le pull
10
Q
de mantel
A
le manteau
11
Q
de jas/ het vest
A
la veste
12
Q
de sneakers
A
les baskets (f)
13
Q
de laarzen
A
les bottes (f)
14
Q
de schoenen
A
les chaussures (f)
15
Q
de sandalen
A
les sandales (f)
16
Q
de accessoires
A
les accessoires (m)
17
Q
de muts
A
le bonnet
18
Q
de oorbellen
A
les boucles d’oreille (f)
19
Q
de pet
A
la casqeutte
20
Q
de riem
A
la ceinture
21
de halsketting
le collier
22
de sjaal
l'écharpe (f)
23
de handschoenen
les gants (m)
24
de (zonen)bril
les lunettes (de soleil) (f)
25
wit
blanc/blanche
26
blauw
bleu(e)
27
bruin
brun
28
grijs
gris
29
geel
jaune
30
paars
mauve
31
zwart
noir(e)
32
oranje
orange
33
roze
rose
34
rood
rouge
35
groen
vert(e)
36
het artikel / product
l'article (m)
37
de mening
l'avis (m)
38
het model
le modèle
39
de kleur
la couleur
40
de kritiek / recensie
la critique
41
comfortabel
confortable
42
tof
chouette
43
licht
clair(e)
44
donker
foncé(e)
45
origineel
original(e)
46
sportief
sportif/sportive
47
(schoen)maat hebben
chausser du
48
passen
essayer
49
schoenmat hebben
faire la pointure
50
kledingmaat hebben
faire la taille
51
(kleding)maat hebben
faire du
52
functioneren / werken
fonctionner
53
leveren
livrer
54
betalen
payer
55
verkiezen
préférer
56
voorstellen
proposer
57
(iets) aanbevelen
recommander (quelque chose)
58
terugnemen
rependre
59
bovendien
en plus
60
helemaal niet
ne pas du tout
61
Hallo. Kan ik u helpen?
Bonjour. Je peux vous aider?
62
Zoekt u iets?
Vous cherchez quelque chose?
63
Welke maat heeft u?
Vous faites quelle taille?
64
Welke schoenmaat heeft u?
Vous faites quelle pointure?
65
Welke model verkiest u?
Vous préférez quelle modèle?
66
Dan heb ik deze twee modellen?
Alors, j'ai ces deux modèle?
67
Wilt u ze graag passen?
Vous voudriez les essayer?
68
De pashokjes zijn daar, aan de rechterkant.
Les cabines sont là, à droite.
69
Het is heel mooi.
C'est très beau.
70
De kleur staat u heel goed.
La couleur vous va très bien.
71
Het korte kleedje kost 31,99 euro.
La robe courte est à 31,99 euros.
72
Die strakke jeans kost 59 euro.
Ce jean étroit coûte 59 euros.
73
Daar, achter u.
Là, derrière vous.
74
Hoe gaat u betalen?
Vous payez comment?
75
Ziezo, dat is in orde. Hier is uw ticket.
Voilà, c'est fait. Voici votre ticket.
76
Ik zoek een blauw hemd.
Il me faut une chemise bleue.
77
Ik zoek een rood kleedje.
Je cherche une robe rouge.
78
Ik zoek een blauwe, strakke jeans.
Je cherche une jean bleu étroit.
79
Ik zoek witte sneakers.
Je cherche des baskets blanches.
80
Nee, bedankt. Dat is vriendelijk.
Non, Merci. C'est gentil.
81
Ik heb een S / M / L.
Je fais du S / M / L.
82
Ik heb een 38 / 40 / 42.
Je fais du 38 / 40 / 42.
83
Ik heb schoenmaat 37 / 39 / 41 / 44.
Je chausse du 37 / 39 / 41 / 44.
84
Ik verkies een sportief / klassiek model.
Je préfère un modèle sportif / classique.
85
Ja, graag. Waar zijn de pashokjes?
Oui, j'aimerais bien. Où sont les cabines?
86
Hoeveel kost het?
Quel est le prix.
87
Ik neem het / ze.
Je le / la / les prends.
88
Ik ga het / ze kopen.
Je vais l' / les acheter.
89
Waar kan ik betalen? Waar zijn de kassa's?
Je paie où? / Les caisses sont où?
90
Met de kaart. / Cash. / Cash.
Par carte. / En espèces. / Cash.
91
Bedankt. Prettige dag. / Tot ziens.
Merci. Bonne Journée. / Au revoir.
92
Is de winkel aan te bevelen?
Le magasin est à recommander?
93
Wat vind jij van dit product?
Que penses-tu de ce produit.
94
Ben je tevreden over dit product?
Tu es content(e) de ce produit?
95
Zonder twijfel! / Zeker en vast! / Absoluut!
Sans aucun doute! / Certainement! / Absolument!
96
De producten zijn goedkoop en van goede kwaliteit.
Les produits sont bon marché et de bonne qualité.
97
De promoties zijn interessant.
Les promotions sont intéressantes.
98
Ze hebben veel keuze / stock.
Ils ont beaucoup de choix / de stock.
99
De verkopers zijn vriendelijk.
Les vendeurs sont gentils.
100
De levering is altijd snel / gratis.
La livraison est toujours rapide / gratuite.
101
Helemaal niet! / Niet echt! / Absoluut niet!
Pas du tout! / Pas vraiment! / Absolument pas!
102
De producten zijn (vaak) van slechte kwaliteit.
Les produits sont (souvent) de mauvaise qualité.
103
Er is niet veel stock.
Il n'y a pas beaucoup de stock.
104
Het product stemt vaak niet overeen met de afbeelding op de site.
Souvent, le produit ne correspond pas à l'image sur le site.
105
Ik beveel deze rugzak aan.
Je recommande ce cas à dos.
106
Hij is heel elegant/ mooi /praktisch en niet te duur.
Il est très élégant/ joli/ pratique et pas trop cher.
107
Bovendien is hij licht en heel cool.
En plus, il est léger et très cool.
108
Het is een product van goede kwaliteit.
C'est un produit de bonne qualité.
109
Hij is beschadigd/ vuil.
Il est endommagé/ sale.
110
Het is een product van slechte kwaliteit.
C'est un produit de mauvaise qualité.
111
Het is te duur.
C'est trop cher.
112
Het is ouderwets/ Het is niet meer in de mode.
C'est démodé/ Ce n'est plus à la mode.
