Thema 1.3 Flashcards

(10 cards)

1
Q

Celmembraan

A

Is het buitenste laag van een cel en bestaat uit vetmoleculen.

Scheidt het cytoplasma van het milieu buiten de cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Cytoplasma

A

bestaat uit water met daarin allerlei organellen en opgeloste stoffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

kernmembraan

A

zit om de kern heen en bevat kernplasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

celkern

A

ligt in het cytoplasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

vacuole

A

blaasje in het cytoplasma omgeven door een vacuolemembraan en gevuld met vacuolevocht.
-kan kleurstoffen bevatten en speelt belangrijke rol bij stevigheid van de cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Plastiden

A

-Bladgroenkorrels (chloroplasten) bevatten bladgroen.
-Chromoplasten bevatten kleurstof (rood,oranje,geel).
-leukoplasten dienen om stoffen zoals vet, zetmeel en eiwit op te slaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

celwand

A

een stevig laagje om de cel heen.
-is een tussencelstof.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Intercellulaire ruimten

A

Holten tussen celwanden, gevuld met vocht of lucht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

lichtmicroscoop

A

kan tot 1000x vergroten. Door zichtbare organellen kan je onderscheid maken van plantaardige en dierlijke cellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

elektronenmicroscoop

A

kan meer dan 100 000x vergroten. Verbonden met de computer en de beelden worden ingekleurd, zodat bepaalde structuren beter zichtbaar zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly