Thema 3 Flashcards

(89 cards)

1
Q

Pubertijd

A

Periode waarin het lichaam volwassen word (10-17 jaar)
Lichamelijke en geestelijke veranderingen (voorbereiden voortplanting)
Geslachtshormonen
Secundaire geslachtskenmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geslachtshormonen

A

Ontwikkelen geslachtskenmerken reguleren + rol voortplanting
- concentratie man v vrouw verschillend
Regelen: lichamelijke en geestelijke verschillen
Mannelijk: testosteron
Vrouwelijk: oestrogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Secundaire geslachtskenmerken

A

Gedrag, geslachtscellen

Geslachtskenmerken die in de pubertijd komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hormonen

A

Chemische stoffen die door hormoonklieren aan het bloed worden afgegeven
- door hele lichaam
Signaalstoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Signaalstoffen

A

Rol celcommunicatie

- cellen die gevoelig zijn voor een hormoon reageren op verandering in concentratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Adolescentie

A

Periode waarin een mens geestelijk volwassen wordt

(17-20/25) soms pubertijd erbij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Testosteron

A

Veel: embryo > jongen
Weinig: embryo > meisje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Primaire geslachtskenmerken

A

Geslachtskenmerken die een kind bij de geboorte heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Overleven van een soort

A

Reproduceren
Evolutie:
Natuurlijke selectie
Seksuele selectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Reproduceren

A

Genen die kans hebben overleven komen vaker voor (gedrag + uiterlijke kenmerken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Natuurlijke selectie

A

Best aangepasten organismen overleven en geven genen door

Belagrijk uitgangspunt evolutie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Seksuele selectie

A

Selectie op basis van eigenschappen die de kans op voortplanten bevorderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Balts

A

Versierpatroon bij dieren

- mensen doen niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Seksueel gedrag

A

Al het gedrag dat met seksualiteit te maken heeft
- balts
- ongewenst: als iemand het ongewenst vind
Seksueel geweld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

DNA

A

Bevat informatie bouw veel verschillende eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Mutatie

A

Verandering in het dna

- verschillende dochtercellen kunnen ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Cerldeling

A

Bacteriën
Voor deling: DNA-replicatie
> 2 bacteriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Geslachtelijke voortplanting

A

Reproductie waarbij 2 individuen betrokken zijn
Bevruchting
Moet partner vinden
Genen gemengd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Bevruchting

A

Kern zaadcel versmelt met kern eicel

- aantal chromosomen verdubbelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Gameten

A

Ieder chromosoom komt enkel voor (n)

Voortplantingscellen, geslachtscellen (eicellen+zaadcellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Recombinatie

A

Chromosomen 2 individuen worden gemengd

- variatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Resistentie

A

Geslachtelijke voortplanting: door toevallige mutaties

Ongeslachtelijke voortplanting: 2 mutaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Antibiotica

A

Stoffen die bacterien doden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Celfusie

A

Versmelting 2 cellen (bevruchting)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Haploïd (n)
Cellen met een enkele set chromosomen | 23
26
Diploïd (2n)
Cellen met een dubbele set chromosomen | 46
27
Haploïde cellen productie
Testes: teelballen > spermacel: zaadcel Ovaria: eierstokken > oöcyt: eicel
28
Meiose
Proces waarbij het aantal chromosomen van een cel gereduceert wordt Meiose I + meiose II
29
FSH
Follikel stimulerend hormoon - door hypofyse afgegeven Vrouw: stimuleert follikelgroei en afgifte oestrogeen Man: stimuleert vorming zaadcellen
30
LH
Luteïniserend hormoon - door hypofyse afgegeven Vrouw: beïnvloedt ovulatie en ontstaan+in stand houden gele lichaam Man: stimuleert afgifte testosteron door testes
31
Spermatogenese
Vorming van zaadcellen (testes: gekronkelde buisjes: celdeling) Zaadcel > bijballen (opgeslagen) Testes + bijballen in huidplooi Zaadblaasjes + prostaat voegen vocht toe (eiwitten + energierijke stoffen) > sperma
32
Sperma
Vocht + zaadcellen (basisch) | Milieu vagina minder zuur : zaadcellen langer in leven
33
Oögenese
Ontstaan eicellen uit eicelmoeder In 1 ovaria ontwikkelt eicel door FSH Follikel + eicel groeit, neemt vocht op Meiose Ovulatie Eicel door trilharen + spierbewegingen: eileider > baarmoeder Secundaire eicel (halverwege meiose 2) Zaadcel dringt binnen : meiose 2 afgerond Poollichaampje ontstaat + cytoplasma blijft in bevruchte eicel
34
Meiose vrouw
2 haploïde cellen worden gevormd Poollichaampje: cel met bijna geen cytoplasma Grote eicel
35
Follikel
Blaasje met diploïde eicel (primaire eicel)
36
Secundaire eicel
Halverwege meiose 2 | In de baarmoeder
37
Ovaluatie
Het openbarsten van een follikel waardoor de eicel vrijkomt
38
Bevruchting
Enzymen kop zaadcel maken gat in geleilaag Herkenningsreactie zona pellucide en zaadcel Kop bindt aan celmembraan + kern in cytoplasma : bevruchting Zona pellucida: ondoordringbaar bevruchtingsmembraan
39
PMS
Premenstrueel syndroom | - regelmatige klachten: prikkelbaar, depresief etc.
40
Hypothalamus
Deel hersenen direct boven hypofyse - ontstaan RH - GnRH
41
RH
Releasing hormonen | Stimuleren hypofyse productie bepaalde hormonen
42
Hypofyse
Hormoonklier, onder hersenen Stimulerende hormonen: andere hormoonklieren bevorderen Geslachtshormonen: FSH, LH
43
GnRH
Gonadotropine releasing hormoon | Beïnvloedt afgifte FSH en LH
44
Menstruatiecyclus begrip
De (globaal) vierwekelijkse terugkeer van menstruatie
45
Menstruatiecyclus verloop
Hyposyfe: FSH en LH 14 dagen: ovulatie - door LH follikel veel vocht + barst Door LH gele lichaam (resten van follikel) in stand - produceert oestrogeen en progesteron Gele lichaam sterft af door gebrek aan LH 28 dagen: volgende menstruatie
46
Negatieve terugkoppeling
Stof remt zijn eigen aanmaak | - en +
47
Ontwikkeling embryo
In eileider: zygote > embryo Klievingsdelingen: delingen zonder groei Innesteling
48
Innesteling
Beginnende embryo groeit 7 dagen na ovaluatie in baarmoederslijmvlies Buitenste laagje bolletje cellen = buitenste vruchtvlies Placenta vormt o.a. het hormoon HCG Binnenzijde klompje: binnenste vruchtvlies + embryo Holte embryo = gevuld met vruchtwater
49
HCG
Houdt gele lichaam in stand | Gevormd door placenta
50
Placenta
? Uitwisseling van stoffen door diffusie en actief transport - voedingsstoffen + zuurstof: bloed moeder > bloed kind - afvalstoffen: bloed kind > bloed moeder Doorheen: ziekteverwerkkers, geneesmiddelen etc. Kunnen er ook door
51
Gele lichaam
Vormt progesteron waardoor geen nieuwe eicellen tot ontwikkeling komen
52
Navelstreng
Verbindt embryo met de placenta | Bloedvaten
53
Foetus
Embryo vanaf de 8ste week
54
Celdifferentiatie
Stamcellen > gespecialiseerde cellen
55
Alle cellen van een organisme bevatten dezelfde genen maar in verschillende cellen zijn verschillende genen actief
.
56
Apoptose
Geprogameerde celdood waardoor sommige overbodige ongewenste weefsels verdwijnen
57
Weeën begrip
Samentrekkingen van de baarmoeder
58
Indalen
Indalingsweeën> hoofdje foetus in buikholte
59
Ontsluiting
Door weeën aan het begin van de geboorte worden de baarmoederhals en baarmoederwond wijder Vruchtvliezen breken
60
Uitdrijving
Persweeën > kind komt ter wereld
61
Nageboorte
Placenta, resten navelstreng en vruchtvliezen worden uitgedreven
62
Lactatie
Hormoon prolactine (hypofyse) zorgt voor op gang komen melk door melkklieren
63
Oxytocine
Komt vrij: reflex zuigen aan tepel | Doel: melk uit melkklieren in melkafvoerfangen geperst
64
Doel seksualiteit
Genot ervaren | Vormen en onderhouden relatie
65
Seksualiteit begrip
Menselijke gevoelens en handelingen die een rol spelen bij lust en opwinding - bevestigd relatie - versterkt band
66
Soorten
Homo: zelfde geslachf Hetero: ander geslacht Bi: beide geslachten
67
Seksueel misbruik
Seksuele handelingen zonder instemming van de ander of door leeftijd, afhankelijkheid of geestelijke gezondheid niet mening duidelijk kunnen maken
68
Pedoseksualiteit
Volwassene voert seksuele handelingen uit tegen een kind
69
Soa
Seksueel overdraagbare aandoening | Door: sperma, bloed, vaginaal vocht en contact slijmvliezen
70
Veilig vrijen
Maatregelen nemen om kans op soa te verkleinen | - vaste partner, geen seks, condoom
71
Clamydia, gonorroe (druiper) en syfilis
Door bacteriën: te behandelen met antibiotica
72
Aids en herpes genitales
Door virussen: vaak slecht te behandelen
73
Seropositief
Met hiv besmet maar niet ziek
74
Geboorteregeling
Beperken aantal geboorten door voorkomen van zwangerschap - bevolkingspolitiek - vrouwen zelf bepalen - anticonceptiemethoden - anticonceptiemiddelen
75
Anticonceptiemethoden
Manieren om zwangerschap te voorkomen
76
Anticonceptiemiddelen
``` Anticonceptiepil Condoom Sterilisatie Spiraaltje Pessarium ```
77
Anticonceptiepil
Hormonden die werken als progesteron en oestrogeen - ovulatie onderdrukt > geen eicellen vrij - betrouwbaar en makkelijk
78
Condoom
Voorkomt dat zaadcellen in de vagina komen - beschermt tegen soa’s - betrouwbaar bij juist gebruik
79
Spiraaltje
Voorkomt innesteling - door arts in baarmoeder - betrouwbaar juist gebruik
80
Sterilisatie
Onderbreken van zaadleiders (man) of eileiders (vrouw) - definitief - erg betrouwbaar
81
Periodieke onthouding
Geen geslachtsgemeenschap tijdens vruchtbare periode - 3 dagen voor + na ovulatie - lichaamstemp stijgt tijdens ovulatie 0,1-0,4 graden - gaat vaak fout
82
Oorzaken verminderde vruchtbaarheid
Leeftijd: vrouwen na 30 Leefstijl: voeding, alcohol, roken etc. Hormoonstoornissen Aandoeningen aan geslachtsorganen
83
KI
Kunstmatige inseminatie: als man onvruchtbaar is/weinig zaadcellen in sperma - sperma inbrengen bij vrouw - IUI - ICSI
84
IUI
Sperma direct in baarmoeder gespoten | - gezonde zaadcellen niet door baarmoedermond kunnen
85
ICSI
Zaadcel in eicel geïnjecteerd
86
IVF
In-vitrofertilisatie: bevruchting buiten lichaam - als eileiders ondoorlaatbaar zijn - te weinig goed bewegende zaadcellen - cypropreservatie
87
Cypropreservatie
Resterende embryo’s van een IVF-behandeling worden ingevroren
88
OI
Ovulatie-inductie | Extra hormonen inspuiten
89
Harde buik
De baarmoeder trekt samen Buik voelt hard Na 5 maanden > weeën