Thema 6 Begrippen Flashcards

(82 cards)

1
Q

Biotische factoren

A

Invloeden afkomstig van de levende natuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Abiotische factoren

A

Invloeden afkomstig van de levenloze natuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ecosystem engineer

A

Soorten die een grote invloed hebben op abiotische factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Kantelpunt

A

Overgang van het ene systeem naar het andere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Organisatieniveaus

A

Niveau waarop het leven kan worden bestudeerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Biosfeer/ systeem aarde

A

Het gedeelte van de aarde en de atmosfeer (Dampkring) dat door organismen wordt bewoond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ecosysteem

A

Een min of meer natuurlijk begrensd deel van de biosfeer (duingebied)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Levensgemeenschap

A

De verzameling van alle organismen die in een ecosysteem leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Populatie

A

Een groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied, die samen een voortplantingsgemeenschap vormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Individu

A

Één enkel organisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Genoom

A

De verzameling van alle verschillende DNA-moleculen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Emergente eigenschappen

A

Nieuwe eigenschappen die op elk hoger organisatieniveau verschijnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Verspreidingsgebied (areaal)

A

Het gebied op aarde waar individuen van een bepaalde soort voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Tolerantie

A

Het vermogen van organismen om schommelingen in een abiotische factor te verdragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Tolerantiegrens

A

de uiterste waarde van een abiotische milieufactor, waarbij individuen van een soort nog net in leven blijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Tolerantiegebied

A

Traject tussen minimum en maximum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Beperkende factor

A
  1. Factor die de snelheid van een proces laag houdt 2. Factor die het aantal individuen in een populatie laag houdt - bijv. voedsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Optimumkromme

A

Geeft de tolerantiegrenzen, het tolerantiegebied en het optimum weer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Stress

A

Wanneer een organisme zich in de stresszone bevindt. Hij ervaart dan stress, omdat hij zich dan niet in een optimale omgeving bevindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Klimaat

A

een combinatie van verschillende abiotische factoren zoals temperatuur, wind, licht en neerslag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Macroklimaat

A

Een groot gebied op aarde, waarbinnen (vrijwel) hetzelfde klimaat heerst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Microklimaat

A

Het klimaat in een heel beperkt begrensd gebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Poikilotherm

A

Koudbloedig, lichaamstemp ong gelijk aan omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Homoikilotherm

A

Warmbloedig, constante lichaamstemp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Cuticula (waslaagje)
Het vettige laagje op de bladeren van planten. De cuticula beschermt de plant tegen uitdroging.
26
Humus
uit humus ontstaan mineralen door activiteiten van reducenten. (Bacteriën en schimmels)
27
Uitspoeling
regenwater (met mineralen) spoelt snel weg naar diepere aardlagen (humusarme bodem)
28
Grondwaterstand
Hoeveel water zich in een bepaald deel grond bevindt
29
Competitie
Concurrentie proces waarbij individuen elkaar in hun bestaan nadelig beïnvloeden als gevolg van een gemeenschappelijke beperkende milieufactor. Competitie kan binnen de soort en tussen soorten optreden
30
Natuurlijke selectie
Verschijnsel dat individuen met een beter aan het milieu aangepast genotype een grotere overlevingskans en voortplantingskans hebben en daardoor meer in de populatie zullen voorkomen dan andere.
31
Territorium
Gebied dat door een of meer individuen van een soort wordt bezet en tegen binnendringende soortgenoten wordt verdedigd
32
Coöperatie
Samenwerking tussen individuen van dezelfde populatie
33
Paren
2 individuen
34
Groepen
Meerdere individuen bij elkaar
35
Staten
Samenlevingsvorm bij insecten, met daarbinnen een duidelijke taakverdeling
36
Populatiedichtheid
Het gemiddeld aantal individuen per oppervlakte-eenheid
37
Verspreidingspatroon
Gegroepeerde, regelmatige of willekeurige verspreiding.
38
Dichtheidsafhankelijke factoren
Factoren die de populatiedichtheid beïnvloeden, nemen af bij kleinere populatie
39
Dichtheidsonafhankelijke factoren
Factoren die de populatie beïnvloeden, los van de grootte van de populatie
40
Negatieve terugkoppeling
Verschijnsel dat een proces wordt beïnvloed door zijn eigen resultaat. Als de invloed remmend is spreekt men van negatieve terugkoppeling,
41
Biologisch evenwicht
Toestand waarbij de grootte van elke populatie in een ecosysteem schommelt om een bepaalde waarde
42
Zelfregulatie
Mechanismen van een organisme om zichzelf in leven te houden. Zelfregulatie komt tot stand door hormonen, zenuwen, zintuigen en transport van stoffen.
43
Geboortecijfer
Aantal individuen dat per tijdseenheid door voortplanting ontstaat in een populatie
44
Sterftecijfer
Aantal individuen dat per tijdseenheid sterft in een populatie
45
Immigratie
Individuen die een populatie binnen trekken
46
Emigratie
Individuen die wegtrekken uit een populatie
47
Exoten
Individuen van een andere soort die een bepaald gebied binnendringen
48
Exponentiële groei
Als de populatie snel groeit en met het zelfde percentage
49
Onbeperkte (hulpbronnen); J-vormige groeicurve
Grafiek die het verband weergeeft tussen de populatiegrootte en de tijd bij onbelemmerde exponentiële groei
50
Draagkracht
Maximale grootte van een populatie die over langere tijd in een ecosysteem kan worden gehandhaafd
51
Beperkte (hulpbronnen); S-vormige groeicurve
Grafiek die het verband weergeeft tussen de populatiegrootte en de tijd, waarbij de populatiegroei na een periode van exponentiële groei wordt afgeremd en tenslotte tot stilstand komt
52
Voedselrelaties
Relatie tussen organismen van twee soorten, waarbij de ene soort als voedsel dient voor de andere soort.
53
Vraat
Het eten van planten
54
Predatie
Het eten van dieren
55
Nis /Niche
Functie of positie van een organisme/populatie binnen een ecologische gemeenschap
56
Voedselketen
Een reeks van soorten, te beginnen bij een producent, waarbij elke soort voedselbron is voor de volgende
57
Toppredator
Dier dat aan het eind van de voedselketen staat
58
Voedselweb/voedselnet
Geheel van voedselrelaties binnen een levensgemeenschap
59
Trofisch niveau
Elke schakel van een voedselpiramide
60
Autotroof
M.b.v. zonlicht in staat zijn chemische energie vast te leggen met fotosynthese / uit anorganische stoffen organische stoffen kunnen maken
61
Heterotroof
Andere organismen nodig voor organische stoffen (niet zelf kunnen maken uit anorganische stoffen)
62
Producenten
Planten of autotrofe bacterie - organisme dat organische stoffen uitsluitend uit anorganische stoffen produceert met behulp van energie uit de levenloze natuur
63
Consumenten (1e orde, 2e orde, etc.)
Organisme, dat andere organismen als voedselbron gebruikt. Een cosument is dus een heterotroof organisme
64
Reducenten
Schimmel of heterotrofe bacterie, die dood organisch materiaal omzet in mineralen
65
Mineralisatie
Dode organische resten worden door reducenten omgezet tot anorganische stoffen
66
Competitie
Concurrentie proces waarbij individuen elkaar in hun bestaan nadelig beïnvloeden als gevolg van een gemeenschappelijke beperkende milieufactor. Competitie kan binnen de soort en tussen soorten optreden
67
Facilitatie
Een ondersteunende rol spelen
68
Symbiose
Langdurige samenleving van individuen van verschillende soorten. Er bestaan drie typen van symbiose: mutualisme, commensalisme en parasitisme
69
Mutualisme
Type van symbiose waarbij de individuen van beide soorten voordeel hebben
70
Commensalisme
Type van symbiose, waarbij de individuen van de ene soort voordeel hebben en de individuen van de andere soort geen nadeel
71
Parasitisme
Type van symbiose waarbij het ene individu voordeel heeft en het andere individu nadeel ondervindt, voordeel en nadeel in de zin van negatieve beïnvloeding van de levensverwachting
72
Parasiet
Individu dat op of in een individu van een andere soort leeft en er voedsel aan onttrekt
73
Gastheer
Individu waar een parasiet op/in leeft
74
Soortspecifiek
Parasieten soms, leven op/in een gastheer van 1 bepaalde soort (hier sterk op aangepast)
75
Piramide van aantallen
Een grafische weergave van de aantallen individuen per schakel in de voedselketen (trofisch niveau). Deze piramide heeft niet altijd een piramidevorm.
76
Piramide van biomassa
Een grafische weergave van de biomassa van elke schakel uit de voedselketen (trofisch niveau). Deze piramide heeft altijd een piramidevorm omdat er per trofisch niveau energie verloren gaat uit de voedselketen.
77
Piramide van energie
Een grafische weergave van de energie van elke schakel uit de voedselketen (trofisch niveau).
78
Biomassa
Totale hoeveelheid energierijk materiaal in een organisme (meestal het drooggewicht genomen)
79
Energiestroom
De stroom van chemische energie door het ecosysteem heen in een keten van eten en gegeten worden.
80
Bruto Primaire Productie (B.P.P.)
Alle energie die in en ecosysteem door producenten wordt vastgelegd in biomassa (in organische stoffen).
81
Netto Primaire Productie (N.P.P.)
Per tijdseenheid door producenten gevormde (meetbare) biomassa na aftrek van de door dissimilatie verbruikte organische stof. Dit is alle biomassa waarmee weefsels kunnen worden opgebouwd in autotrofe organismen.
82
Productiviteit
Hoeveelheid energie die wordt vastgelegd in organische stoffen