Thema 3 Bovenste Luchtweginfecties Flashcards

(138 cards)

1
Q

Ontstekingstekenen

A

Rubor
Calor
Tumor
Dolor
Functio leasa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Rubor

A

Roodheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Calor

A

Warmte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Tumor

A

Zwelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Dolor

A

Pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Functio leasa

A

Functieverlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een acute ontsteking en wat is een chronische ontsteking?

auto-immuunziekte, allergische reactie, obesitas, kanker, hart- en vaatziekten, infectie, trauma

A

Acute ontsteking: allergische reactie, infectie, trauma
Chronische ontsteking: auto-immuunziekte, obesitas, kanker, hart- en vaatziekten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat gebeurt er bij een afwijking in de aangeboren afweer?

A

Ontsteking op eigen lichaam: auto-inflammatoir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat gebeurt er bij een afwijking in de verworven afweer?

A

Cellulaire + humorale immuniteit gaan op eigen lichaam: auto-immuunziekten, allergie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Aangeboren afweer: 1e linie (7 voorbeelden)

A

Aangeboren barrieres (huid, ogen, bronchi, maag, darm, urinewegen, vagina)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Aangeboren afweer: 2e linie, wat gebeurt er in ons lichaam? (5 stappen)

A
  1. Vrijkomen van antigenen
  2. Herkenning door receptoren op mestcellen en macrofagen in weefsel, leuko’s en NK cellen in circulatie waardoor fagocyose + productie ontstekingsstoffen (antigenen, activatie andere cellen voor hulp)
  3. Ontstekingsstoffen komen vrij
  4. Vasodilatatie, verhoging permeabiliteit
  5. Opruimen, littekenweefsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Antigenen

A

Stoffen die het afweersysteem triggeren bijvoorbeeld micro-organismen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ontstekingsstoffen (3)

A

Cytokines
Chemokines
Activatie van complement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de reden van vasodilatatie bij een ontstekingsreactie?

A

Verhoging permeabiliteit -> toename bloedflow -> verhoging afweerstoffen, voeding, zuurstof etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Verworven immuniteit: 3e linie bestaat uit (2)

A

Cellulaire immuniteit
Humorale immuniteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Cellulaire immuniteit zijn ook wel de … lymfocyten

A

T

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

T-lymfocyten zitten in de

A

Thymus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Cellulaire immuniteit bestaat uit 4 verschillende cellen, welke?

A

Helper T-cellen
Cytotoxische T-cellen
Regulatoire T-cellen
Geheugencellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat doen helper T-cellen?

A

Productie cytokines
Activeren van B-cellen, cytotoxische T-cellen en macrofagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat doen cytotoxische T-cellen?

A

Herkennen antigenen op targetcellen en doden deze door onder andere productie van perforinen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat doen regulatoire T-cellen?

A

Reguleren (remmen) immuunsysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat doen geheugencellen?

A

Herinnering van immuniteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

De humorale immuniteit bevat de … lymfocyten

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

De B-lymfocyten zitten in het …

A

Beenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
De humorale immuniteit bestaat uit twee soorten cellen, welke?
Plasma cellen Geheugencellen
26
Wat doen plasma cellen? (Humorale immuniteit)
Productie antilichamen die binden aan antigenen -> betere herkenning door afweercellen
27
Hoe werkt in het kort de humorale immuniteit? Dus virus wordt door T-helpercel herkend en dan…
Virus wordt door T-helpercel herkend, deze stimuleert B-cel om plasmacel te worden + specifieke antilichamen te maken gericht tegen antigen van dat virus + memorycellen maken tegen dat virus
28
Antilichaam
Immuunglobuline gemaakt door plasmacellen om specifiek antigeen te herkennen
29
Wat doet een antilichaam? (3)
Onschadelijk maken van effect micro-organismen Lyseren (het uit een laten vallen) micro-organismen + andere cellen m.b.v. complement Opsoniseren (‘merken’) -> sneller fagocytose
30
IgM
Eerste respons
31
IgG
2e respons Placenta passage Neutraliseert toxinen + opsonisatie (‘merken’)
32
IgA
Slijmvliezen, tranen, speeksel, moedermelk
33
IgE
Allergie + parasieten
34
Bij negatief IgM en negatief IgG is er: Kies uit: - Geen immuniteit - Recente infectie, nog geen blijvende immuniteit - Recente infectie, al wel blijvende immuniteit - In verleden infectie gehad, immuun
Geen immuniteit
35
Bij positief IgM en negatief IgG is er: Kies uit: - Geen immuniteit - Recente infectie, nog geen blijvende immuniteit - Recente infectie, al wel blijvende immuniteit - In verleden infectie gehad, immuun
Recente infectie, nog geen blijvende immuniteit
36
Bij positief IgM en positief IgG is er: Kies uit: - Geen immuniteit - Recente infectie, nog geen blijvende immuniteit - Recente infectie, al wel blijvende immuniteit - In verleden infectie gehad, immuun
Recente infectie, al wel blijvende immuniteit
37
Bij negatief IgM en positief IgG is er: Kies uit: - Geen immuniteit - Recente infectie, nog geen blijvende immuniteit - Recente infectie, al wel blijvende immuniteit - In verleden infectie gehad, immuun
In verleden infectie gehad, immuun
38
Verworven immuniteit: natuurlijk: actief
Antigenen in lichaam -> immuniteit
39
Verworven immuniteit: natuurlijk: passief
Moeder -> kind via placenta of moedermelk
40
Verworven immuniteit: kunstmatig: actief
Vaccinatie met antigenen
41
Verworven immuniteit: kunstmatig: passief
Vaccinatie met antilichamen
42
Verschillende micro-organismen (5)
Bacterie Virus Schimmel Parasiet Prion
43
Incubatie periode
Tijd tussen infectie en optreden klachten
44
Latentiefase
Tijd tussen infectie en optreden van besmettelijkheid
45
Incidentie
Deel populatie dat in een periode een ziekte oploopt
46
Prevalentie
Deel populatie dat op een bepaald moment de ziekte heeft
47
Mortaliteit
Sterfgevallen door ziekte in populatie
48
Letaliteit
Mortaliteit in de zieke populatie
49
R (basic reproductive rate)
Gemiddeld aantal mensen door 1 persoon geinfecteerd
50
Endemie
Constante aanwezigheid infectieuze ziekte (Malaria)
51
Epidemie
% geinfecteerden hoger dan verwachte % (griep)
52
Pandemie
Wereldwijde epidemie (COVID)
53
Uitbraak
(Nieuwe) infectieziekte ontstaat in een populatie
54
Kudde immuniteit
Mate waarin populatie immuun is (vaccinatie of besmet)
55
Community acquired infectie
In samenleving (niet in het ziekenhuis) opgelopen
56
Nosocomiale infectie
In het ziekenhuis/zorginstelling opgelopen
57
Iatrogene infectie
Door (be)handeling zorgmedewerker
58
Import- en reizigersziekte
Een ziekte die in NL niet meer endemisch is
59
Heeft een bacterie een celkern?
Nee (prokaryoot)
60
Een bacterie heeft een: (4)
Plasma membraan DNA Cytoplasma Ribosomen
61
Verschillende vormen bacterien (4)
Coccen, staven, spirocheten, helix
62
Verschillende ligging t.o.v. elkaar (bacterien) (3)
Diplo (2) Strepto (in een ketting/slang) Staphylo (als druiventros)
63
Hoe noem je de haarvormige uitsteeksels bij bacterien?
Flagellen
64
Wat kleurt aan? Gram positief of negatief?
Gram positief kleurt aan (gram negatief niet)
65
Wat is een virus?
Geen zelfstandig levend organisme, heeft een gastheercel nodig
66
Wat bevat een virus?
Eiwitmantel (capside) met envelop met DNA/RNA Soms spikes
67
Verschillende soorten schimmel (2)
Eencellig (gist) Vertakkende draden Soms dimorf (beide vormen aannemen)
68
Ectoparasiet (+ voorbeeld)
Op gastheer -> schurft
69
Endoparasiet
In gastheer -> wormen
70
Verschillende soorten parasieten, namelijk eencellig, meercellig en insecten. Noem voorbeelden.
Eencellig: protozoen Meercellig: wormen (endoparasieten) Insecten: vlo, luis, mijt, wants (ectoparasieten)
71
Bacteriemie, viremie, candidemie =
Micro organisme gekweekt in het bloed
72
empyeem
Pus in bestaande holte
73
Abces
Pus in nog niet bestaande holte
74
SIRS afkorting
Systemisch inflammatoire respons syndroom
75
Sepsis
SIRS bij een (ernstige) infectie
76
Ernstige sepsis
Sepsis met orgaanfalen (MOF)
77
Sagittaal (vlak)
Verdeelt lichaam in links/rechts
78
Sinistra
Links
79
dextra
Rechts
80
Coronaal (vlak)
Verdeelt lichaam in voor/achter
81
Ventraal
Voor
82
Dorsaal
Achter
83
Transversaal (vlak)
Verdeelt het lichaam in onder/boven
84
Craniaal
Boven
85
Caudaal
Onder
86
Het buitenoor bestaat uit (4)
Oorschelp (auricula) Oorlel (lobulus) Gehoorgang (meatus aucusticus externus) -> loopt in een boog Trommelvlies (membrana tympani)
87
Het middenoor bestaat uit (3)
Mediane deel trommelvlies Gehoorbeenketen Tuba auditiva (buis van Eustachius)
88
Gehoorbeenketen
Malleus (hamer) Incus (aambeeld) Stapes (stijgbeugel)
89
Middenoorsholte/trommelholte = … Gevuld met …
Cavum tympani Lucht
90
Het binnenoor bestaat uit (1)
Slakkenhuis
91
Slakkenhuis ook wel …. genoemd. Wat is de werking?
Cochlea Vloeistof -> trillen -> cellen bewegen mee, in verbinding met zenuw -> gehoorzenuw (NVIII/N8) N. Cochleavestibularis
92
Waarvoor is de NVIII/N8/N cochleavestibularis
Gehoorzenuw, ook voor evenwicht, ruimtelijke orientatie en stabilisatie visus
93
Bovenste luchtwegen bestaat uit wat voor weefsel? En onderste luchtwegen?
Boven: verhoornend plaveiselepitheel Onder: trilhaarepitheel
94
Waar ligt de scheiding tussen onderste en bovenste luchtwegen?
Stembanden (plica)
95
Botten van de neusholte (3)
Os nasalis Os maxilaris Vomer
96
Neusschelpen worden ook wel … genoemd Functie?
Conchae Vergroot oppervlakte -> lucht verwarmen, reinigen en bevochtigen
97
1e hersenzenuw: … Zit met sprietjes door de schedel, wat gebeurt er bij trauma?
N. Olfactorius Bij trauma scheuren de takjes af, groeien langzaam weer terug
98
Sinussen (neusbijholten) (4) Functie?
Sinus frontalis (voorhoofdsholte) Sinus maxillaris (bovenkaaksbijholte) Sinnus sphenoidalis Sinus ethmoidalis Functie: draineren tussen de neusschelpen
99
Huig is ook wel … genoemd Functie?
Uvula Slikactie -> afsluiten nasopharynx
100
Verschil palatum durum en palatum molla
Durum: hard Molla: zacht
101
Tonsillen - ring van Waldeyer (4)
Adenoid (neusamandel) Tubal tonsillen Palatine tonsillen (keelamandelen) Tonsil lingualis
102
Keelholte wordt ook wel de … genoemd en bestaat uit 3 onderdelen namelijk:
Pharynx Nasopharynx, oropharynx, laryngofarynx
103
Wat doet de epiglottis?
Afsluiten trachea bij slikactie
104
Strottenhoofd, ook wel … genoemd. Bestaat uit verschillende kraakbenen, namelijk: (3)
Larynx Cricoid, cartilago thyroidea, adamsappel
105
De stembanden liggen achter cartilago thyroidea. Je hebt 2 verschillende soorten stembanden:
Valse stembanden (plica vestibularis) Echte stembanden (plica vocalis)
106
Waarom heb je heesheid bij een longtoptumor?
De nervus recurrens loopt eerst naar beneden (richting longtop), en daarna pas weer omhoog naar de larynx
107
Waar liggen anatomisch gezien de schildklieren?
In de larynx, bovenop cartilago thyroidea
108
Acute keelpijn = <7-10 dagen Mogelijke ziektebeelden
Faryngitis, faryngo-tonsillitis, epiglottitis, gebits- of tandvleesproblemen, reflux oesofagitis, mononucleosis infectiosa (Pfeiffer) Overig: chronische irritatie (roken, droge lucht, verkeerd stemgebruik), trauma (visgraat, botje), carcinoom mondkeelholte
109
GEEN spatel bij verdenking … of …
Epiglottitis Obstructie bovenste luchtwegen
110
Palperen klieren Allemaal vergroot past bij … 1 Alleen de voorste vergroot past bij … 2
1. Pfeiffer (EBV serologie na 7 dagen) 2. Bacteriele infectie
111
Meest voorkomende verwekker bacteriele faryngotonsillitis
Streptococcen
112
Complicaties bacteriele faryngotonsillitis Purulente complicaties (pus) -> 4 Niet-purpulente complicaties (groep A-streptokok) -> 3
Purulent: - Peritonsillair infiltraat en abces (unilateraal) - sinuisitis - otitis media - lymfadenitis colli Niet purulent: - roodvonk - acuut reuma - post streptokokken glomerulonefritis (nierontsteking)
113
Roodvonk is te herkennen aan
Erytheem, narcosekapje vrij, frambozentong
114
Wanneer geef je AB bij een bacteriele faryngotonsillitis?
Ernstig ziek Verhoogd risico op complicaties (immuunsuppresiva, corticosteroid, DM, maligniteit, HIV, sikkelcel, alcoholabusus, IV drugsgebruik) Doel is dan complicaties voorkomen, AB smal (NHG standaard)
115
Wanneer tonsillectomie?
Kinderen vaker of gelijk aan 7x/jaar Volwassenen vaker of gelijk aan 4x/jaar
116
Waar moet je op letten bij een loopoor? Wat is het?
Loopoor (otorroe) = spontane trommelvliesperforatie -> niet zwemmen of uitspuiten, anders direct in binnenoor bij evenwichtsorgaan -> duizeligheid
117
Wanneer geef je antibiotica bij een OMA? (4) Wat geef je?
Risicofactoren voor complicaties Ernstig ziek <2 jaar met bilaterale OMA Loopoor bij 1e presentatie + koorts/pijn Je geeft dan amoxicilline 7 dagen
118
Complicaties OMA (2)
Meningitis Mastoiditis (pijn en zwelling achter oor)
119
Wat is een otitis media met effusie (OME)?
Ophoping van vocht in het middenoor zonder tekenen van acute infectie
120
Wat zijn de symptomen bij een OME? (3) En bij lichamelijk onderzoek? (1) Behandeling? (1)
Symptomen: Gehoorverlies, Lichte oorpijn, vertraagde spraak/taal ontwikkeling LO: vloeistofspiegel of luchtbellen achter trommelvlies Behandeling: buisjes
121
Hoe ontstaat een otitis externa?
Verstoring lokale zure milieu (zeep, zwemmen, oordoppen etc.)
122
Hoe zie je het verschil tussen een natte of een droge otitis externa?
Nat: exsudaat Droog: schilfering
123
Behandeling otitis externa (3)
Uitspuiten, ontzwellen door tamponeren, zure oordruppels met corticosteroiden
124
Meningitis bullosa
Blaasvormige ontsteking trommelvlies (virus)
125
Cholesteatoom
Bij veel oorontstekingen -> definitieve beschadiging gehoor Daarom wanneer loopoor niet stopt doorverwijzen
126
Is dit een gram neg of pos bacterie? Opbouw wand: Buitenmembraan, dunne peptiodoglycaanlaag, celmembraan Rood/roze bij gramkleuring
Gram negatief (vaak in het lichaam)
127
Is dit een gram neg of pos bacterie? Opbouw celwand: Geen buitenmembraan, dikke peptiodoglycaanlaag, celmembraan (Blauw)paars bij gramkleuring
Positief (vaak huid)
128
Vormen van resistentie: - Intrinsiek (natuurlijk) - Verworven (… en … transmissie)
Verticale transmissie -> mutatie DNA Horizontale transmissie -> besmettelijke resistentie
129
Types resistentie (4)
Binnendringen blokkeren Vernietigen Wegpompen Aangrijpingspunt veranderen
130
Wat gebeurt er bij een penicilline resistentie?
Penicillinase producerende bacterien (bv s. Aureus), penicillinase breekt beta-lactamring af -> antibiotica werkt niet meer
131
Beta-lactamase inhibitors (2) Hoe werken deze?
Clavulaanzuur Tazobactam Penicilline knipt dan liever de ring van de inhibitor dan van penicilline
132
Via welke 4 stappen maak je een antibiotica keuze?
1. Verwekkers? 2. Grote kans op resistentie? 3. Komt de AB op de plek van infectie? 4. Veilig voor patient? (WHO-6-step)
133
4 antibiotica groepen
Celwand synthese remmers Remmers van DNA-synthese Remmers van eiwit-synthese Remmers van citroenzuurcyclus
134
3 groepen celwand synthese remmers (AB)
Beta-lactam AB Glycopeptide AB Overige groep
135
Wat zijn de complicaties van remmers van DNA-synthese? (Antibiotica) Wanneer echt niet geven?
Grijpen aan op specifiek type bindweefsel -> cave aneurysmata, dissecties, tendinopathie NIET geven tijdens de zwangerschap!
136
Noem remmers van eiwit-synthese (AB) (3)
Aminoglycosiden Macroliden Tetracyclines
137
Macroliden hebben invloed op de QT-tijd. Wat doen ze met het CYP3A4 enzym?
Remmen CYP3A4 enzym -> verhoging concentratie simvastatine, DOAC’s etc.
138
Wat is een bijwerking van tetracyclines (AB)? Wanneer geef je dit liever niet?
Verkleuring tong/tanden (aangetrokken tot calcium) Cave kind in de groei of zwangerschap