Thema 5 Hypertensie Flashcards

(86 cards)

1
Q

De sympathicus verhoogt de hartfrequentie. Hoe?

A

Sneller drempelwaarde bereiken door meer lekken van Ca/Na

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De parasympathicus verlaagt de hartfrequentie. Hoe?

A

Kalium cel uit -> membraanpotentiaal negatiever, duurt langer voor bereiken drempelwaarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Medicatie welke de sympathicus afremmen

A

Sympathicolytica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Medicatie welke de sympathicus stimuleren

A

Sympathicomimetica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Cardiale reflexen (2)

A

Baroreceptoren
Chemoreceptoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar zitten baroreceptoren en wat doen ze?

A

Carotis en aortaboog
Vanaf receptor impuls naar medulla oblongata -> stimulatie sympathicus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat doen chemoreceptoren?

A

Registreren O2 en CO2
Impuls naar medulla oblngata -> stimuleert wel (O2 laag, CO2 hoog) of niet de sympathicus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is van invloed op de hartfrequentie? (4)

A

Cardiale reflexen
Veneuze afvloed
Atriale reflex
Hormonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Atriale reflex wordt ook wel … reflex genoemd.
Hoe werkt deze?

A

Bainbridge
Rek receptoren wand atrium -> impuls medulla oblongata -> stimulatie sympathicus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat gebeurt er bij rek op de sinusknoop?

A

Meer lekkage natrium kanaaltjes -> sneller drempelwaarde -> hartfrequentie omhoog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke hormonen hebben invloed op de hartfrequentie?

A

Adrenaline/noradrenaline
Schildklierhormoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Formule slagvolume

A

EDV - ESV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de ejectiefractie?

A

% EDV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Slagvolume is afhankelijk van (3)

A

Preload
Contractiliteit
Afterload

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat heeft invloed op de preload? (3)

A

Veneuze afvloed
Tijd voor vulling ventrikel
Sarcomeer (om te kunnen samentrekken heb je myofibrillen nodig. Lengte sarcomeer wordt beinvloed door mate van vulling en dus invloed op hoeveel kracht je kan leveren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe zorgt de sympathicus voor een betere contractiliteit?

A

Calcium kanalen open, calcium zorgt voor verbinding in sarcomeer -> stevigere sarcomeer -> betere contractie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke hormonen hebben effect op de contractiliteit? (3)

A

(Nor)adrenaline
Glucagon
Schildklierhormoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe zorgt de parasympathicus voor minder contractiliteit?

A

Verlaging slagvolume

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe zorgt een betablokker voor minder contractiliteit?

A

Remt sympathicus in synaps, vermindering slagvolume

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe vermindert een calciumkanaalblokker de contractiliteit?

A

Minder calcium, minder stevige sarcomeren, contractie vermindert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Type arterien (3)

A

Elastische arterien (windketelfunctie)
Musculaire arterien (glad spierweefsel)
Arteriolen (in orgaan, net voor capillairen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Volgorde vaten vanaf hart

A

Arterie - arteriolen - capillairen - venulen - vene

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Systole is afhankelijk van: (3)

A

Cardiac output
SVR
Compliance vaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Polsdruk =

A

Systole - diastole
Bij een verhoogde polsdruk een hoger slagvolume

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Welke vaten vormen de perifere weerstand?
Arteriolen
26
Bij vasoconstrictie arteriolen gaat de diastole/systole omhoog/omlaag.
Diastole omhoog
27
Bij vasodilatatie arteriolen gaat de diastole/systole omhoog/omlaag
Diastole omlaag
28
Wat gebeurt er bij atherosclerose?
Stuggere vaten -> geisoleerde stijging bloeddruk
29
Bloeddruk stijging kan onder andere via zenuwstelsel + bloedvaten. Route?
Baroreceptoren -> sympathicus -> hartfrequentie omhoog + vasoconstrictie -> bloeddruk stijging
30
Bloeddruk stijging kan onder andere door de hersenen. Route?
Hypofyse -> ADH -> vocht vasthouden -> bloedvolume omhoog -> EDV omhoog -> bloeddruk stijging
31
Bloeddruk stijging kan onder andere door de nieren. Route? Effecten angiotensine II? (5)
Afferente arteriolen -> baroreceptoren + minder voorurine -> renine aanmaak -> renine zet angiotensinogeen (lever) om naar angiotensine I. Angiotensene I wordt door ACE (longen) omgezet naar angiotensine II -> - stimuleren sympathicus - terugresorptie water en zout - Aldosteron aanmaak in bijnierschors - Vasoconstrictie - ADH afgifte
32
Bloeddruk daling door … en … geproduceerd in .. en .. bij rek
ANP en BNP Wand atrium en ventrikel
33
Wat doen ANP en BNP? (5)
Verhogen natrium secretie Verhogen urine productie Verminderen ADH en aldosteron afgifte Vasodilatatie Verminderen dorstprikkel Dit alles leidt tot bloeddruk daling
34
Wat is osmose
Aantrekking van water door hogere concentratie eiwitten
35
COD
Colloid osmotische druk
36
Hydrostatische druk
Druk die ontstaat door hogere druk waardoor “uitpersen” vocht
37
P x V = c
Druk x volume = constant
38
Belangrijkste eiwit COD ? Waar wordt dit eiwit gemaakt?
Albumine, gemaakt in de lever
39
Wat gebeurt er bij levercirrose of nefrotisch syndroom met de COD?
Levercirrose/nefrotisch syndroom -> minder albumine -> COD omlaag -> oedeem (vocht wordt niet terug het vat in getrokken)
40
Eiwitten kunnen in de capillairen niet door de celwand heen. Ze gaan door … naar het interstitium.
Cytopempsis Hierna afvoer via lymfevaten.
41
Capillairen: Aan de arteriele zijde gaat het vocht het vat … en aan de veneuze zijde gaat het vocht het vat …
Uit In
42
COD = … - …
COD plasma - COD interstitium
43
Atherosclerose
Arteriele obstructie (weinig of geen doorbloeding orgaan)
44
Arteriosclerose
Verharding vaatwand -> vermindering elasticiteit -> verminderde doorbloeding orgaan
45
… % primaire hypertensie … % secundaire hypertensie
90-95% 5-10%
46
Oorzaken secundaire hypertensie: nieraandoeningen: hypertensie bij …% nierschade. Wat gebeurt er?
10%, activatie RAAS, verbindweefseling glomerulus
47
Oorzaken secundaire hypertensie: (reno)vasculaire hypertensie (5 oorzaken)
Atherosclerose kleine vaatjes nieren Atherosclerose a. Renalis (nierarteriestenose) Fibromusculaire dysplasie grote vaten Arteriitis/vasculitis Coarctatio aortae
48
Wat is een gevolg van nierarteriestenose en waar moet je op letten mbt antihypertensiva?
De nier meet een lagere bloeddruk -> RAAS -> hypertensie Tevens verschrompelt de nier aan de stenotische kant, zieke nier blijft wel renine maken. Let op antihypertensiva: geen RAAS inhibitie (anders kans op nierinsufficientie
49
Hoe herken je fibromusculaire dysplasie aan de grote vaten? Behandeling?
Kralensnoer PTA
50
Oorzaken secundaire hypertensie: endocrinologische aandoeningen (4)
Primair hyperaldosteronisme Hypercortisolisme (M Cushing) Hyper- of hypothyreoidie Feochromocytoom (bijniermergtumor)
51
Verschil primair hyperaldosternosime vs secundair? Wat gebeurt er? Mogelijk elektrolyten gevolg?
Primair: aotonome productie (bij)nieren bij bijvoorbeeld hyperplasie Secundair: bv renine stimulatie bij dehydratie of nierarteriestenose Bij hyperaldosteronisme ontstaat er resorptie van zout en soms kalium daling
52
Hoe veroorzaakt OSA hypertensie?
OSA = dichtklappen bovenste luchtweg Verlaging O2 en verhoging CO2 -> sympathicusactivatie en hypertensie
53
Wat is een hypertensief spoedgeval?
Ook wel hypertensieve crisis of maligne hypertensie genoemd. = vaak acute, zeer sterke verhoging bloeddruk
54
Boven welke bloeddruk waarde spreek je van hypertensie?
> 140/90
55
Wat is het therapeutisch doel bij de behandeling van hypertensie?
Cardiovasculair risico verlagen
56
Wat moet je doen aan behandeling hypertensie bij een: - SCORE <5% - jongeren met DM1 zonder risicofactoren
Leefstijladvies
57
Wat moet je doen aan behandeling hypertensie bij een: - SCORE > of gelijk aan 5% en <10% - ernstig verhoogde risicofactoren (een RR>180 of TC >8) - DM zonder zeer hoog risico - matige chronische nierschade
Leefstijl advies Overweeg medicatie
58
Wat moet je doen aan behandeling hypertensie bij een: - SCORE > of gelijk aan 10% - eerder vastgestelde HVZ - DM + orgaanschade of belangrijke risicofactoren (roken, proteinurie, TC>8, RR>180) - ernstige chronische nierschade
Leefstijl advies Medicatie
59
Aan de hand van welke gegevens wordt de SCORE (CVRM) berekend? (5)
Man/vrouw Roken Leeftijd Bloeddruk TC/HDL ratio
60
Antihypertensiva, 4 groepen, welke?
A - ACE remmers en ARB’s B - Betablokkers C - Calciumantagonisten D - (thiazide)Diuretica
61
ACE remmers eindigen op
Pril
62
Belangrijke interactie ACE remmer / ARB
NSAID
63
Belangrijke contra indicatie ACE remmer / ARB
Pre-terminaal nierfalen
64
ARB’s staat voor … En eindigen op ..
Angiotensine receptor blokkers -tan
65
Welke groepen antihypertensiva remmen het RAAS en welke niet?
Wel: A en B Niet: C en D
66
Betablokkers eindigen op …
Lol
67
Twee soorten beta blokkers, namelijk:
Selectief: B1 receptoren Niet-selectief: B1 en B2 receptoren
68
2 belangrijke contra indicaties beta blokkers:
AV-blok Astma
69
Calciumantagonisten eindigen op … … en … zijn ook calciumantagonisten
-dipine Verapamil Diltiazem
70
Calciumantagonisten bestaan uit 2 groepen:
Dihydropyridines Non-dihydropyridines
71
Verschillen dihydropyridines en non-dihydropyridines (2)
Non-hydropyridines blokkeren ook calciumkanalen in het hart + vermindering werking CYP enzymen
72
Belangrijke bijwerking (thiazide)diuretica
Uitdroging
73
Chloortalidon en indapamide zijn …
Diuretica
74
Hoe werkt een (thiazide)diuretica?
Remt terugresorptie van NaCl in distale tubulus
75
Bij een verhoogd albumine > 3 mg/mmol geef je het liefst een antihypertensiva uit groep:
A
76
Bij een eerder myocardinfarct/coronairlijden geef je het liefst een antihypertensiva uit groep:
A of B
77
Bij AP klachten geef je het liefst een antihypertensiva uit groep:
B of C
78
Bij hartfalen geef je het liefst een antihypertensiva uit groep:
A, B of D (of mineralocorticoidereceptorantagonist)
79
Bij atriumfibrilleren geef je het liefst een antihypertensiva uit groep:
A of B of C (non-dihydropyridine) (of mineralocorticoidereceptorantagonist)
80
Bij perifeer arterieel vaatlijden geef je het liefst een antihypertensiva uit groep:
A (maar geen ARB)
81
Bij een patient met DM geef je het liefst een antihypertensiva uit groep:
A
82
Bij een zwangere patient geef je het liefst een antihypertensiva uit groep:
C (of labetalol of methyldopa)
83
Bij zwarte personen geef je het liefst een antihypertensiva uit groep:
C of D
84
B1 receptoren grijpen aan op (3 gevolgen)
Hart: contractiekracht vermindert en daling hartfrequentie door verminderde AV-geleiding) Nieren: RAAS vermindert
85
B2 receptoren grijpen aan op (2 gevolgen)
Longen: bronchusvernauwing Kleine bloedvaten: vasoconstrictie
86
SMAK
Situatie Mogelijkheden Argumentatie Keuze