theoretisch kader en kwalitatieve onderzoeksmethode Flashcards

(20 cards)

1
Q

Methodologie

A

= leer van de methoden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Realisme

A

1) er is maar één objectieve waarheid
2) we kunnen die werkelijkheid door wetenschap alsmaar nauwkeuriger leren kennen
3) wetenschap moet neutraal zijn om die werkelijkheid zo min mogelijk te beïnvloeden met eigen perspectieven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Etic benadering

A

Bevindingen uit één cultuur worden voorgesteld alsof ze op alle mensen van toepassing zijn.
Men verwacht dat dat de meetmethodes en -procedures die in een WEIRDe context opgesteld werden, voor iedereen relevant zijn en als hetzelfde worden begrepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Constructivisme of postmodernisme

A

1) er is helemaal geen objectieve “waarheid” of “werkelijkheid”
2) wetenschap laat telkens maar een bepaalde perspectief op de werkelijkheid zien
3) onderzoekers kunnen nooit neutraal zijn (ze handelen zelf vanuit een eigen perspectief)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Emic benadering

A

Wordt verwacht dat ieder meetinstrument/onderzoeksprocedure moet ontwikkeld worden obv betekenissen in de specifieke context.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Thematische analyse

A

codeert en groepeert antwoorden op basis van grotere thema’s + bestudeert wat de samenhang is tussen verschillende thema’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Discoursanalyse

A

techniek die de verschillende manieren van praten over een thema in kaart brengt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Facilitator

A

onderzoeker introduceert het thema van de focusgroep door vragen te stellen, gebruik te maken van probes en door ervoor te zorgen dat alle deelnemers aan het woord komen en het gesprek niet te ver afglijdt van de vooropgestelde onderzoeksvraag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Participerende observaties

A

onderzoeker gaat tijdelijk in de geobserveerde gemeenschap leven en tijdens dagelijkse activiteiten nota’s nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Paradox van de waarbeming

A

vaststelling dat het gedrag van mensen kan veranderen puur en alleen omdat ze geobserveerd worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Construct equivalentie

A

1) het begrip bestaat n de verschillende culturen
2) het komt op dezelfde manier tot uiting in verschillende culturen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Metrische equivalentie

A

1) Het fenomeen dat je wil onderzoeken bestaat in de culturen die je bestudeert
2) Het komt op dezelfde manier tot uiting in de bestudeerde culturen

3) Dezelfde stijging in het psychologische fenomeen geeft dezelfde stijging in de geobserveerde scores

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

volledige score equivalentie

A

de intervallen en het nulpunt is hetzelfde in alle groepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bronnen van vertekening

A

1) Constructvertekening
2) Methodevertekening
3) Itemvertekening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Methode-effecten

A

effecten veroorzaakt door de meetmethode, niet door het onderzochte fenomeen
3 vormen:
1) Instrumentvertekening
2) Afnamevertekening
3) Steekproefvertekening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Differentiële methodevertekening

A

methodevertekening komt sterker, minder sterk of anders naar voren in de ene culturele groep dan in de andere, waardoor resultaten niet zomaar met elkaar te vergelijken zijn.

17
Q

Instrumentvertekening

A

ingebakken in de assesmentmethode zelf. Eén van de belangrijkste bronnen van instrumentvertekening is het verschil van hoe vertrouwd deelnemers zijn met de inhoud van de items en taken of met de vorm van anwtoordschalen

18
Q

Afnamevertekening

A

alles wat mogelijk mis kan lopen tijdens het afnemen an een assessmentinstrument

19
Q

Steekproefvereteking

A

tot verkeerd conclusies komen door onvergelijkbaarheid van de steekproeven

20
Q

Itemvertekening

A

vertekening van de elementaire bouwstenen van de assessment => de individuele items