Traject 2 vocabulaire Flashcards
(30 cards)
1
Q
De vrijwiliger
A
Le/La bénévole
2
Q
Het vrijwilligerswerk
A
Le bénévolat
3
Q
De ontwikkeling
A
Le développement
4
Q
De gift
A
Le don
5
Q
Het engagement / de inzet
A
L’engagement (m)
6
Q
Het doel
A
L’objectif (m)
7
Q
De steun
A
Le soutien
8
Q
De getuigenis
A
Le témoignage
9
Q
De vrijwilliger
A
Le volontaire
10
Q
Het vrijwilligerswerk
A
Le volontariat
11
Q
De activiteit
A
L’activité (f)
12
Q
De vereniging
A
L’association (f)
13
Q
Het (goede) doel
A
La (bonne) cause
14
Q
De omhaling/De inzameling
A
La collecte
15
Q
De bijdrage
A
La contribution
16
Q
De stichting
A
La fondation
17
Q
De broederschap/vereniging/verbondenheid
A
La fraternité
18
Q
De vrijgevigheid
A
La générosité
19
Q
Liefdadig
A
Caritatif/Caritative
20
Q
Benadeeld / minder begunstigd
A
Défavorisé(e)
21
Q
Humanitair
A
Humanitaire
22
Q
Solidair
A
Solidaire
23
Q
Vrijwillig
A
Volontaire
24
Q
Inzamelen
A
Collecter
25
Inzamelen
Récolter
26
Zich mobiliseren
Se mobiliser
27
Een beroep doen op
Faire appel à
28
Vrijwilligerswerk doen
Faire du bénévolat
29
Een gift doen
Faire un don
30
Op touw zetten
Mettre sur pied
