Trajet 3 vocabulaire Flashcards
NL -> FR (32 cards)
1
Q
Het autodelen
A
L’autopartage (M)
2
Q
De bestuurder
A
Le conducteur/La conductrice
3
Q
Het carpoolen
A
Le covoiturage
4
Q
Het afval
A
Les déchets (M)
5
Q
Het milieu
A
L’environment (M)
6
Q
De (onderhouds) kosten
A
Les frais (d’entretien) (M)
7
Q
De verspilling
A
Le gaspillage
8
Q
Het rijbewijs
A
Le permis de conduire
9
Q
De recyclage
A
Le recyclage
10
Q
De app/ De toepassing
A
L’application (F)
11
Q
De verzekering
A
L’assurance (F)
12
Q
De gegevens
A
Les données (F)
13
Q
De stap/ de aanpak/ de werkwijze
A
La démarche
14
Q
De benzine
A
L’essence (F)
15
Q
De garantie
A
La garantie
16
Q
De vrijheid
A
La liberté
17
Q
Bereikbaar/Toegankelijk
A
Accessible
18
Q
Goedkoop
A
Bon marché
19
Q
Gezellig
A
Convivial
20
Q
Dagelijks
A
Quotidien(ne)
21
Q
Beveiligd
A
Sécurisé(e)
22
Q
Besparen
A
Économiser
23
Q
Beschikken over
A
Disposer de
24
Q
Verspillen
A
Gaspiller
25
Toelaten
Permettre
26
Verminderen
Réduire
27
Sorteren
Trier
28
Lijken
Avoir l'air de
29
Vertrouwen hebben in
Avoir confiance en
30
Over de middelen beschikken (om te)
Avoir les moyens (de)
31
Geld opzijzetten/sparen
Faire des économies
32
Voltanken
Faire le plein
