Trajet 2 : Parler Des Droits De L’homme Flashcards
(46 cards)
1
Q
De afschaffing
A
L’abolition
2
Q
De inbreuk
A
L’atteinte
3
Q
De schuld
A
La culpabilité
4
Q
De waardigheid
A
La dignité
5
Q
De opsluiting, de gevangenisstraf
A
L’emprisonnement
6
Q
De slavernij
A
L’esclavage (m)
7
Q
De onschuld
A
L’innocence (f)
8
Q
De vrije meningsuiting
A
La liberté d’expression
9
Q
De tegenstander
A
L’opposant
10
Q
De tegenstand, de oppositie
A
L’opposition
11
Q
De verdrukking
A
L’oppression
12
Q
De vrede
A
La paix
13
Q
Het standpunt
A
Le point de vue
14
Q
De verzoening
A
La réconciliation
15
Q
De vluchteling
A
Le réfugié
16
Q
De foltering
A
La torture
17
Q
De rechtbank
A
Le tribunal
18
Q
Het slachtoffer
A
La victime
19
Q
De schending
A
La violation
20
Q
Het geweld
A
La violence
21
Q
Schuldig
A
Coupable
22
Q
Gelijkwaardig
A
Égal(e)
23
Q
Onmenselijk
A
Inhumain(e)
24
Q
Onverantwoord, ongerechtvaardigd
A
Injustifié(e)
25
Onschuldig
Innocent(e)
26
Vreedzaam
Pacifique
27
Gewelddadig
Violent(e)
28
Afschaffen
Abolir
29
Beschuldigen van
Accuser de
30
Het recht hebben om
Avoir le droit de
31
Bekennen, toegeven
Avouer
32
Schenden (verkrachten)
Bafouer / violer
33
Genieten van
Bénéficier de
34
Bestrijden
Combattre
35
Bewijzen, aantonen
Démontrer
36
Aanklagen
Dénoncer
37
Gevangenhouden
Détenir
38
Gevangennemen, opsluiten
Emprisonner
39
Oordelen
Juger
40
Mishandelen
Maltraiter
41
Schenden, inbreuk maken op
Porter atteinte à
42
Bewijzen
Prouver
43
(Zich) verzoenen
(Se) réconcilier
44
Behandelen
Traiter
45
Veilig, in veiligheid
En sécurité
46
Het slachtoffer zijn van
Être victime de
