Trajet 5 : Économie Flashcards
(106 cards)
1
Q
De koper
A
L’acheteur
2
Q
De koopster
A
L’acheteuse
3
Q
Het voordeel
A
L’avantage
4
Q
De consument (m)
A
Le consommateur
5
Q
De consument (f)
A
La consommatrice
6
Q
Het afval
A
Les déchets
7
Q
Het nadeel
A
Le désavantage
8
Q
De verspilling
A
Le gaspillage
9
Q
Voordelig
A
Avantageux, avantageuse
10
Q
Hip, in de mode
A
Branché(e)
11
Q
Zelf (ver) zeker (d)
A
Confiant(e)
12
Q
Duurzaam
A
Durable
13
Q
Redelijk
A
Raisonnable
14
Q
Vergelijken
A
Comparer
15
Q
Bijdragen tot
A
Contribuer à
16
Q
Uitgeven
A
Dépenser
17
Q
Waard zijn
A
Valoir
18
Q
Het trucje
A
L’astuce (f)
19
Q
De 2dehandszaak
A
La friperie
20
Q
Vernieuwend
A
Novateur, novatrice
21
Q
Genieten / profiteren van
A
Bénéficier (de)
22
Q
Op de kop tikken
A
Dénicher
23
Q
Uitwisselen, ruilen
A
Échanger
24
Q
Beheersen
A
Maîtriser
25
Grijpen, vastpakken
Saisir
26
Het voordeel, de winst
Le bénéfice
27
De goederen, de spullen
Les biens
28
Het koopje
La bonne affaire
29
De korte keten
Le circuit court
30
Het koopgedrag
Le comportement d’achat
31
De uitgave
La dépense
32
De deeleconomie
L’économie de partage / l’économie collaborative
33
Het ondernemerschap
L’entrepreneuriat (m)
34
De tussenpersoon
L’intermédiaire
35
Het bezit
La possession
36
Besparen
Économiser
37
Investeren
Investir
38
Onderhandelen, afdingen
Marchander
39
Onderhandelen (over)
Négocier
40
Herwaarderen
Valoriser
41
Tweedehands
De seconde main
42
In bulk
En vrac
43
Verbeteren
Acharné(e)
44
Onvoorspelbaar
Imprévisible
45
Doordacht
Réflechi(e)
46
Vertrouwen op
Faire confiance à
47
Een koopje doen / een goede zaak doen
Faire une bonne affaire
48
Aan de verleiding weerstaan
Résister à la tentation
49
Met kennis van zaken
En connaissance de cause
50
In opmars zijn
Être en essor
51
Met zich meebrengen
Entraîner
52
Beklemtonen
Mettre l’accent sur
53
Bevoordelen
Privilégier
54
Zich baseren op
Reposer sur
55
Het nadeel, het ongemak
L’inconvénient
56
Defect
Défecteux, défecteuse
57
Milieu- , ecologisch
Environnemental(e)
58
Eerlijk
Équitable
59
Dol zijn op
Raffoler de
60
De bestelzuil
La borne de commande
61
De cryptomunt
La cryptomonnaie
62
Het saldo
Le solde
63
De rekeninghouder
Le titulaire (du compte)
64
De (online) overschrijving
Le virement (en ligne)
65
Beveiligd
Sécurisé(e)
66
Debiteren ( geld minderen)
Débiter
67
Een betaling uitvoeren
Effectuer un paiement
68
(De code, de uitgaven) invoeren
Introduire (le code, les dépenses)
69
Delen
Partager
70
Mobiel betalen
Payer avec un mobile
71
Via een QR-code betalen
Payer par code QR
72
Contactloos betalen
Payer sans contact
73
Terugbetalen
Rembourser
74
Scannen
Scanner
75
De code invoeren
Taper le code (/introduire le code)
76
Het voorschot
L’acompte
77
Het contant geld
L’argent liquide
78
Het bankbiljet
Le billet de banque
79
De webshop
La boutique en ligne
80
De cadeaubon
Le chèque-cadeau
81
De vervaldatum van de kaart
La date d’expiration de la carte
82
De oplichting
L’escroquerie (f)
83
De leveringskosten
Les frais de livraison
84
De bestelling bevestigen
Confirmer la commande
85
Zenden, versturen
Expédier (/envoyer)
86
Binnen 24u leveren
Livrer sous 24h
87
De bestelling valideren
Valider la commande
88
De begunstigde
Le bénéficiaire
89
De (geheime) code
Le code (secret)
90
De rekening
Le compte
91
Het rekeningsuitreksel
L’extrait de compte
92
Het kleingeld
La monnaie
93
Het winkelmandje
Le panier
94
Het muntstuk
La pièce (de monnaie)
95
De lening
Le prêt
96
Het bonnetje
Le reçu
97
De korting
La remise
98
Bank-
Bancaire
99
Verschuldigd
Dû, due
100
Financieel
Financier, financière
101
(Een som geld van iemand) lenen
Emprunter (une somme à quelqu’un)
102
In het rood staan
Être dans le rouge
103
Sparen
Faire des économies
104
Financieren
Financer
105
(Een som geld aan iemand) lenen
Prêter (une somme à quelqu’un)
106
Geld afhalen
Retirer de l’argent
