Trajet 3 : Parler D’un Séjour à L’étranger Flashcards
(73 cards)
1
Q
De raad, het advies
A
Le conseil
2
Q
Het vertrek
A
Le départ
3
Q
De woonst, de slaapgelegenheid
A
Le logement
4
Q
De korting
A
La réduction
5
Q
De inlichting
A
Le renseignement
6
Q
Het verblijf
A
Le séjour
7
Q
De stage, de cursus, het kamp
A
Le stage
8
Q
De wereldreis
A
Le tour du monde
9
Q
Betaalbaar
A
Abordable
10
Q
Heerlijk
A
Délicieux, déliceuse
11
Q
Landen
A
Atterrir
12
Q
Ontwikkelen
A
Développer
13
Q
Iemand vertrouwen
A
Faire confiance à quelqu’un
14
Q
Aarzelen, twijfelen
A
Hésiter
15
Q
Logeren, overnachten
A
Loger
16
Q
Vlot (Frans…) praten
A
Parler couramment (le français)
17
Q
Reserveren
A
Réserver
18
Q
Zich aanpassen aan
A
S’adapter à
19
Q
Zich uit de slag trekken / zelf rondkomen
A
Se débrouiller
20
Q
Zich zorgen maken
A
Se faire du soucis
21
Q
Zich vervelen
A
S’ennuyer
22
Q
Verloren lopen, verloren rijden
A
Se perdre
23
Q
Zich bezighouden met, zorgen voor
A
S’occuper de
24
Q
Nauwelijks
A
À peine
25
Eigenlijk, in feite
En fait
26
Bovendien
En plus
27
Ook niet
Pas … non plus
28
Het voorschot
L’acompte
29
Het reisagentschap
L’agence de voyages
30
De annulering
L’annulation
31
Het huurcontract
Le contrat de location
32
De kostprijs
Le coût
33
De gewoonte, het gebruik
La coutume
34
De uitwisseling
L’échange
35
Het gastgezin
La famille d’accueil
36
De reisweg
L’itinéraire
37
De deelnemer
Le participant
38
De deelneemster
La participante
39
De voorbereiding
Les préparatifs
40
Het dagelijkse leven
Le quotidien
41
Het traject, de route
Le trajet
42
De vakantieganger
Le vacancier, la vacancière
43
Het visum
Le visa
44
Typisch voor
Typique de
45
Verblijven
Séjourner
46
Inlichtingen inwinnen
Se renseigner
47
In de omgeving/buurt
Dans les environs
48
In het hoog seizoen
En haute saison
49
In het laagseizoen
En basse saison
50
De avonturier
L’aventurier
51
De avonturierster
L’aventurière
52
De uitdaging
Le défi
53
De onderdompeling
L’immersion
54
Het doel
L’objectif / le but
55
Het vooroordeel
Le préjugé
56
Angstig, benauwd
Angoissé(e)
57
Het hoofd bieden aan
Faire face à
58
De ervaring
L’expérience
59
De beheersing
La maîtrise
60
De opportuniteit
L’opportunité
61
Onafhankelijk, zelfstandig
Autonome
62
Verrijkend
Enrichissant(e)
63
Volwassen, rijp
Mature
64
Verdraagzaam
Tolérant(e)
65
Verwerven
Acquérir
66
Verbeteren
Améliorer
67
Vorderen, vooruitgang boeken
Progresser
68
Zich ontplooien
S’épanouir
69
Zich inzetten (voor)
S’investir (dans)
70
Ondersteunen, bijstaan
Soutenir
71
Een open geest hebben
Avoir l’esprit ouvert
72
Autonomer worden
Devenir plus autonome
73
Kennismaken met
Faire connaissance avec
