unit 4: vocab Flashcards
(116 cards)
1
Q
bond
A
obligatie
2
Q
concierge
A
persoon die informatie geeft over restaurants, theater, etc. in een hotel
3
Q
connecting flight
A
aansluitende vlucht
4
Q
day spa
A
kuuroord
5
Q
discount
A
korting
6
Q
employee
A
werknemer
7
Q
employer
A
werkgever
8
Q
employment
A
tewerkstelling
9
Q
gaming
A
gokken
10
Q
hospitality
A
hotelwezen
11
Q
income
A
inkomen
12
Q
insurance
A
verzekering
13
Q
investment
A
investering
14
Q
king bed
A
heel groot dubbel bed
15
Q
manufacturing
A
industrie, productie
16
Q
mortgage
A
hypotheek
17
Q
non-stop service
A
directe vlucht
18
Q
payroll
A
loonlijst
19
Q
obligatie
A
bond
20
Q
persoon die informatie geeft over restaurants, theater, etc. in een hotel
A
concierge
21
Q
aansluitende vlucht
A
connecting flight
22
Q
kuuroord
A
day spa
23
Q
korting
A
discount
24
Q
werknemer
A
employee
25
werkgever
employer
26
tewerkstelling
employment
27
gokken
gaming
28
hotelwezen
hospitality
29
inkomen
income
30
verzekering
insurance
31
investering
investment
32
heel groot dubbel bed
king bed
33
industrie, productie
manufacturing
34
hypotheek
mortgage
35
directe vlucht
non-stop service
36
loonlijst
payroll
37
queen bed
groot dubbel bed
38
real estate
immobiliën
39
return flight
terugvlucht
40
revenue
inkomsten
41
room rate
prijs van een kamer
42
share
aandeel
43
stopover
tussenstop
44
suite
grote luxueuze hotelkamer
45
surcharge
extra kost
46
twin beds
twee eenpersoonsbedden
47
unemployment rate
werkloosheidgraad
48
valet parking
je auto wordt door iemand anders geparkeerd
49
workforce
beroepsbevolking, de werknemers
50
to employ
tewerkstellen
51
to strike
staken
52
coach
in economy klasse
53
complimentary
gratis
54
groot dubbel bed
queen bed
55
immobiliën
real estate
56
terugvlucht
return flight
57
inkomsten
revenue
58
prijs van een kamer
room rate
59
aandeel
share
60
tussenstop
stopover
61
grote luxueuze kamer
suite
62
extra kost
surcharge
63
twee eenpersoonsbedden
twin beds
64
werkloosheidgraad
unemployment rate
65
je auto wordt door iemand anders geparkeerd
valet parking
66
beroepsbevolking, de werknemers
workforce
67
tewerkstellen
to employ
68
staken
to strike
69
in economy klasse
coach
70
gratis
complimentary
71
corporate
m.b.t. bedrijven
72
gross
bruto
73
labour
m.b.t. werknemers en vakbonden
74
edge
voordeel
75
odds
kans
76
proportion
proportie, verhouding
77
slot machines
fruitautomaten
78
superstition
bijgeloof
79
tie
gelijkspel
80
addicted
verslaafd
81
random
toevallig, willekeurig
82
unpredictable
onvoorspelbaar
83
m.b.t. bedrijven
corporate
84
bruto
gross
85
m.b.t. werknemers en vakbonden
labour
86
voordeel
edge
87
kans
odds
88
proportie, verhouding
proportion
89
fruitautomaten
slot machines
90
bijgeloof
superstition
91
gelijkspel
tie
92
verslaafd
addicted
93
toevallig, willekeurig
random
94
onvoorspelbaar
unpredictable
95
excerpt
uittreksel
96
motive
motief, reden
97
narrator
verteller
98
passage
passage, deel van een verhaal
99
personification
personificatie, voorwerp beschrijven als een persoon
100
protagonist
protagonist, hoofdpersonage
101
reference
referentie, verwijzing
102
setting
plaats waar de actie gebeurt
103
theme
thema
104
juxtapose
naast elkaar zetten
105
autobiographical
autobiografisch, gebaseerd op het leven van de auteur
106
uittreksel
excerpt
107
motief, reden
motive
108
verteller
narrator
109
passage, deel van een verhaal
passage
110
personificatie, voorwerp beschrijven als een persoon
personification
111
protagonist, hoofdpersonage
protagonist
112
referentie, verwijzing
reference
113
plaats waar de actie gebeurt
setting
114
thema
theme
115
naast elkaar zetten
juxtapose
116
autobiografisch, gebaseerd op het leven van de auteur
autobiographical
