unité 5 vol Flashcards
(55 cards)
1
Q
wensen
A
souhaiter
2
Q
om
A
afin de
3
Q
een moeite
A
une peine
4
Q
ondanks
A
malgré
5
Q
verwezenlijken
A
realiser
6
Q
soms
A
parfois
7
Q
helpen
A
aider
8
Q
tijdens/ bij
A
lors de
9
Q
stem
A
voix
10
Q
beëindigen
A
terminer
11
Q
hopen
A
esperer
12
Q
stoppen
A
s’ arrêter /
cesser
13
Q
gelegenheid
A
occasion
14
Q
parlementslid
A
député
15
Q
kijken naar
A
regarder
16
Q
dde aarde
A
la terre
17
Q
waard zijn
A
valoir
18
Q
binnenlands
A
intérieur
19
Q
vertrouwen
A
confiance
20
Q
voorzien
A
prevoir
21
Q
in het bijzonder
A
notamment
22
Q
een doel
A
un but
23
Q
ochtend
A
matin
24
Q
het nemen
A
une prise
25
vervangen
remplacer
26
vooruitgaan
avancer
27
waarde
valeur
28
volledig
entier/ entière
29
helpen
aider
30
hoofd
principal
31
opvoeden
élever
32
toch
pourtant
33
vervolger
poursuivre
34
behouden
maintenir
35
tijdperk
époque
36
uitdrukken
exprimer
37
laag
bus/ busse
38
opleggen
imposer
39
helft
moitié
40
een toekomst
un avenir /
un futur
41
een installatie
un mise (en place)
42
behalve
sauf
43
bijna
presque
44
beweging
mouvement
45
vormen
former /
constituer
46
rijden
conduire
47
functie / betrekking
un poste
48
vraag
question /
demande
49
daad
acte
50
verdwijnen
disparaître
51
ontzeggen
priver
52
een akkoord
un accord
53
linken (aan)
lier
54
verplichten
obliger
55
vrezen
conduire