Unité 6 : Au boulot! Flashcards

(139 cards)

1
Q

halftijds

A

à mi-temps

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

voltijds

A

à plein-temps / à temps plein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

deeltijds

A

à temps partiel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

een advertentie

A

une annonce

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de werkloosheid

A

le chômage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

aanwerven

A

embaucher, cf. engager

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de tewerkstelling

A

l’emploi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

een baan

A

un emploi (un job)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

aanwerven

A

engager, cf. embaucher

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

een sollicitatiegesprek

A

un entretien / une interview

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

werkloos zijn

A

être au chômage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

zich kandidaat stellen

A

poser sa candidature

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

betrekking / naar een betrekking solliciteren

A

un poste (solliciter un poste)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

een kaderlid

A

un cadre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

een werkgever

A

un employeur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

een bedeinde

A

un employé

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

een functionaris

A

un fonctionnaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

een zelfstandige

A

un indépendant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

een burgerlijk ingenieur

A

un ingénieur civil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

een interimaris

A

un intérimaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

een arbeider

A

un ouvrier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

een werknemer

A

un salarié

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

een werknemer

A

un travailleur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

gaan stempelen

A

aller pointer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
een (werkloosheids)uitkering
une allocation (de chômage)
26
opslag
une augmentation
27
de sociale lasten
les charges sociales
28
geld verdienen
gagner de l'argent
29
het bestaansminimum
le minimex
30
het BNP
le PNB (Produit National Brut)
31
een bezoldiging, een loon (alg.)
une rémunération
32
het vervroegd pensioen
la retraite anticipée
33
het inkomen
les revenus
34
een loon, een salaris (van een werknemer)
un salaire
35
een vervangingsinkomen
un salaire de remplacement
36
een loon trekken
toucher / percevoir un salaire
37
een loon, een salaris (van een ambtenaar)
un traitement
38
het pensioen / met pensioen gaan
la retraite / prendre sa retraite
39
de aankoop
l'achat
40
een aandeel
une action
41
een aandeelhouder
un actionnaire
42
een verlenging van de arbeidsduur
un allongement de la durée du travail
43
een VZW
une ASBL (Association sans but lucratif)
44
de winst
les bénéfices
45
de carrièrejacht
le carrièrisme
46
verkoopcijfers
les chiffres de vente
47
een medewerker
un collaborateur
48
een bestelling
une commande
49
het verlof (vrijaf nemen, in verlof zijn)
le congé (obtenir, être en congé)
50
een afdeling
un département
51
de uitgaven
les dépenses
52
de markteconomie
l'économie de marché
53
het personeelsbestand
l'effectif du personnel
54
overeenkomstig met
en raison de (son âge, du préjudice, ...)
55
een onderneming
une entreprise
56
terug zijn (van vakantie)
être de retour
57
een dochteronderneming
une filiale
58
stichten, oprichten
fonder
59
beheren
gérer
60
het beheer
la gestion
61
een staking
une grève
62
een levering
une livraison
63
een winstmarge
une marge de bénéfices
64
onderhandelen
négocier
65
de prestaties / presteren
les performances / réaliser des performances
66
smeergeld
des pots de vin
67
winst maken
réaliser des bénéfices
68
een netwerk
un réseau
69
een herstructurering
une restructuration
70
een maatschappij
une société
71
een filiaal
une succursale
72
een vakbond
un syndicat
73
het ploegwerk
le travail en équipe
74
de verkoop
la vente
75
een creditkaart
une carte de crédit
76
een lopende rekening
un compte courant
77
een spaarrekening
un compte d'épargne
78
een bankrekening
un compte de banque
79
een geldautomaat
un distributeur
80
financieel
financier / financière
81
een rekeninguittreksel
un relevé de compte
82
geld afhalen
retirer de l'argent
83
storten
verser
84
overschrijven
virer
85
graag gedaan, geen dank
(mais) je vous en prie
86
daar spreekt u mee
c'est lui-même / c'est elle-même
87
het spijt me
désolé(e)
88
spellen
épeler
89
ik luister
je vous écoute
90
ik verbind u door met ...
je vous passe ...
91
insgelijks, ook zoveel
à vous aussi
92
spreken met
parler à
93
een ogenblik
un instant
94
Wilt u een boodschap achterlaten?
Voulez-vous laisser un message?
95
heeft mijn aandacht getrokken
... a retenu mon attention
96
tot op de huidige dag
à ce jour (= jusqu'à ce jour)
97
verheugd zijn te ...
avoir le plaisir de
98
betreuren te ...
avoir le regret de
99
hopend op een positief antwoord ...
dans l'attente d'une réponse favorable
100
zo vlug mogelijk
dans les meilleurs délais
101
overgaan tot
effectuer, procéder à (des démarches, un paiement)
102
bijgevolg
en conséquence
103
+/- dank bij voorbaat
en vous remerciant d'avance
104
de nodige stappen ondernemen
entreprendre les démarches nécessaires
105
beschikken over (een diploma)
être titulaire (d'un diplôme)
106
ik ben zo vrij ...
je me permets de
107
ik verzoek u te ...
je vous prie de ...
108
u zou mij een groot plezier doen indien ...
je vous saurais gré (de bien vouloir ...)
109
ondanks onze herhaaldelijke herinneringen
malgré nos différents rappels
110
Geachte Heer
Monsieur,
111
schade
un préjudice
112
maatregelen nemen
prendre des mesures
113
iets in orde brengen
régulariser une situation
114
oprechte groeten
salutations sincères
115
zich genoodzaakt zien
se voir obligé de
116
een betaling
un paiement
117
aandelen kopen en verkopen
acheter et vendre des actions
118
een verzekering nemen
prendre une assurance
119
een bedrag overschrijven, een overschrijving
virer un montant, un virement
120
een bedrag storten, een storting
verser un montant, un versement
121
een bankrekening openen
ouvrir un compte en banque
122
de opening van een bankrekening
l'ouverture d'un compte en banque
123
portemonnee, beurs
une bourse
124
geldig
valable
125
chequeboekje
carnet de chèques
126
bankkaart
une carte de retrait
127
contant geld, klein geld
l'argent liquide
128
storten
déposer
129
een advies
un avis
130
een werkloze
un chômeur
131
belastingen
les taxes (f.), les impôts (m.)
132
opleggen van een belasting
prélever une taxe / un impôt sur
133
de fiscus, belastinginspectie
le fisc
134
bedrijfsleider (een bedrijf stichten en beheren)
chef d'entreprise (fonder et gérer une entreprise)
135
profijt, winst (profijt behalen, winst maken)
le profit, le bénéfice (réaliser du profit, réaliser des bénéfices)
136
BVBA (Besloten Vennootschap met Beperkte Aansprakelijkheid)
SPRL (Société Privée à Responsabilité Limitée)
137
NV (Naamloze Vennootschap)
SA (Société Anonyme)
138
stichting
fondation
139
verlof krijgen ( afscheid nemen)
obtenir un congé ( prendre congé)