Vacabulaire En Phrases-clés Chapitre 3 Flashcards
(226 cards)
1
Q
Mon
A
Mijn (mannelijk enkelvoud)
2
Q
Nul, nulle
A
Slecht
3
Q
Travailler
A
Werken
4
Q
Het (school)cijfer
A
La note
5
Q
Na
A
Aprés
6
Q
Les devoirs (mannelijk meervoud)
A
Het huiswerk
7
Q
Houden van
A
Aimer
8
Q
Heel
A
Très
9
Q
Bon/bonne
A
Goed
10
Q
Toujours
A
Altijd
11
Q
De school
A
L’école (vrouwelijk)
12
Q
Moi aussi
A
Ik ook
13
Q
Iedereen
A
Tout Le monde
14
Q
Donner
A
Geven
15
Q
L’anglais (mannelijk)
A
Engels
16
Q
Génial(E)
A
Geweldig
17
Q
De klas
A
La classe
18
Q
Encore
A
Nog (steeds)
19
Q
Aujourd’hui
A
Vandaag
20
Q
Sa
A
Haar
21
Q
Le rendez-vous
A
De afspraak
22
Q
Aardrijkskunde
A
La géographie
23
Q
Goed
A
Bon/bonne
24
Q
Dans
A
In
25
Manger
Eten
26
je suis
ik ben
27
L’école (vrouwelijk)
De school
28
Serieus
Sérieux/sérieuse
29
Vrai
Waar
30
mardi
dinsdag
31
La gym
Gym
32
Haar
Sa
33
De les
Le cours
34
Ik ben bang
J’ai peur
35
Vreselijk
Terrible
36
Premier
Eerste
37
Het huis
La maison
38
Votre
Jullie/uw
39
Jouw (mannelijk enkelvoud)
Ton
40
Hun
Leur
41
De afspraak
Le rendez-vous
42
La blague
De mop
43
tu es
jij bent
44
Rijk
Riche
45
Zien
Voir
46
Slecht
Mauvais(e)
47
ils sont
zij zijn
48
zij zijn
elles sont
49
Je kunt
Tu peux
50
La note
Het (school)cijfer
51
Tekenen
Le dessin
52
Préférer
Liever hebben
53
Tu peux
Je kunt
54
Le secret
Het geheim
55
De ouders
Les parents (mannelijk meervoud)
56
Noël
Kerstmis
57
Ton
Jouw (mannelijk enkelvoud)
58
zij zijn
ils sont
59
Geweldig
Génial(E)
60
De leerling
L’élève (vrouwelijk en mannelijk)
61
La géographie
Aardrijkskunde
62
Beginnen
Commencer
63
Jouw (meervoud)
Tes
64
Het huiswerk
Les devoirs (mannelijk meervoud)
65
Gaan
Aller
66
Het is warm
il fait chaud
67
Ta
Jouw (vrouwelijk enkelvoud)
68
Ses
Zijn/haar (meervoud)
69
ce sont
het zijn
70
Waar
Vrai
71
dinsdag
mardi
72
In
Dans
73
Je vais
Ik ga
74
Le contrôle
De toets
75
wij zijn
nous sommes
76
Zoals
Comme
77
Nog (steeds)
Encore
78
Jullie/uw
Votre
79
Hun(meervoud)
Leurs
80
Aardig
Sympa
81
La cantine
De kantine
82
Waarom
Pourquoi
83
Notre
Ons
84
Streng
Sévère
85
Les parents (mannelijk meervoud)
De ouders
86
La maison
Het huis
87
Geven
Donner
88
Pourquoi
Waarom
89
Niet slecht
Pas mal
90
Vandaag
Aujourd’hui
91
woensdag
mercredi
92
J’ai peur
Ik ben bang
93
Mijn (mannelijk enkelvoud)
Mon
94
Rentrer
Naar huis gaan
95
Eten
Manger
96
‘S ochtends
Le matin
97
Ce soir
Vanavond
98
De week
Le semaine
99
vendredi
vrijdag
100
ik ben
je suis
101
het is
c'est
102
De kantine
La cantine
103
De mobiele telefoon
Le portable
104
Mes
Mijn (meervoud)
105
c'est
het is
106
Zijn
Son
107
Vallen
Tomber
108
Je suis d’accord
Ik ben het eens
109
samedi
zaterdag
110
L’élève (vrouwelijk en mannelijk)
De leerling
111
Le dessin
Tekenen
112
hij is
il est
113
Enthousiaste
Enthousiast
114
Parler
Praten, spreken
115
Ons
Notre
116
Le semaine
De week
117
Marrant(e)
Grappig
118
Liever hebben
Préférer
119
Zijn/haar (meervoud)
Ses
120
Riche
Rijk
121
Aimer
Houden van
122
Sérieux/sérieuse
Serieus
123
Aller
Gaan
124
Les maths (vrouwelijk meervoud)
Wiskunde
125
elle est
zij is
126
Wiskunde
Les maths (vrouwelijk meervoud)
127
het zijn
ce sont
128
Lievelings
Préféré(E)
129
Gym
La gym
130
Het geheim
Le secret
131
Je finis
Ik eindig/ben klaar
132
Altijd
Toujours
133
wij zijn
on est
134
Ik ook
Moi aussi
135
La classe
De klas
136
mercredi
woensdag
137
De toets
Le contrôle
138
Le portable
De mobiele telefoon
139
Dragen
Porter
140
De leraar/ de lerares
Le/la prof
141
Détester
Een hekel hebben aan
142
vrijdag
vendredi
143
De taal
La langue
144
Le cadeau
Het cadeau
145
Commencer
Beginnen
146
Ma
Mijn (vrouwelijk enkelvoud)
147
Ik eindig/ben klaar
Je finis
148
Le cours
De les
149
Geschiedenis
L’histoire ( vrouwelijk)
150
Engels
L’anglais (mannelijk)
151
Werken
Travailler
152
maandag
lundi
153
Comme
Zoals
154
Le/la jeune
De jongere
155
Het cadeau
Le cadeau
156
Slecht
Nul, nulle
157
lundi
maandag
158
Le matin
‘S ochtends
159
Bovendien
En plus
160
L’histoire ( vrouwelijk)
Geschiedenis
161
Praten, spreken
Parler
162
jullie zijn/ u bent
vous êtes
163
Nos
Onze
164
Naar huis gaan
Rentrer
165
Le/la prof
De leraar/ de lerares
166
jij bent
tu es
167
Ik ga
Je vais
168
Een hekel hebben aan
Détester
169
Enthousiast
Enthousiaste
170
Vanavond
Ce soir
171
Pas mal
Niet slecht
172
Porter
Dragen
173
zij is
elle est
174
Ik ben het eens
Je suis d’accord
175
La langue
De taal
176
Jouw (vrouwelijk enkelvoud)
Ta
177
zaterdag
samedi
178
Faire
Doen,maken
179
L’après-midi (mannelijk)
‘Smiddags
180
on est
wij zijn
181
Très
Heel
182
De middelbare school
Le collège
183
La biologie
Biologie
184
De jongere
Le/la jeune
185
Préféré(E)
Lievelings
186
Jullie/uw(meervoud)
Vos
187
Tes
Jouw (meervoud)
188
Son
Zijn
189
zondag
dimanche
190
Terrible
Vreselijk
191
Tomber
Vallen
192
Le sac à dos
De rugzak
193
De rugzak
Le sac à dos
194
Biologie
La biologie
195
En plus
Bovendien
196
Grappig
Marrant(e)
197
Kerstmis
Noël
198
donderdag
jeudi
199
De mop
La blague
200
jeudi
donderdag
201
Leurs
Hun(meervoud)
202
Le français
Frans
203
Mauvais(e)
Slecht
204
Vos
Jullie/uw(meervoud)
205
elles sont
zij zijn
206
vous êtes
jullie zijn/ u bent
207
Mijn (vrouwelijk enkelvoud)
Ma
208
Le collège
De middelbare school
209
Leur
Hun
210
Aprés
Na
211
‘Smiddags
L’après-midi (mannelijk)
212
Frans
Le français
213
nous sommes
wij zijn
214
Eerste
Premier
215
Le musée
Het museum
216
Onze
Nos
217
il est
hij is
218
Mijn (meervoud)
Mes
219
dimanche
zondag
220
Tout Le monde
Iedereen
221
Sévère
Streng
222
Het museum
Le musée
223
Doen,maken
Faire
224
Voir
Zien
225
il fait chaud
Het is warm
226
Sympa
Aardig
