vocabulaire en fhrases-clés chapitre 1 Flashcards
(190 cards)
1
Q
la France
A
Frankrijk
2
Q
les vacances (vrouwelijk meervoud)
A
de vakantie
3
Q
la piscine
A
het zwembad
4
Q
un peu
A
een beetje
5
Q
attention
A
pas op
6
Q
je suis
A
ik ben
7
Q
tu parles
A
jij spreekt
8
Q
français
A
Frans
9
Q
salut
A
hoi
10
Q
bonjour
A
hallo, goedendag
11
Q
petit(e)
A
klein
12
Q
grand(e)
A
groot
13
Q
d’accord
A
oké
14
Q
mais
A
maar
15
Q
pour
A
voor
16
Q
et
A
en
17
Q
bien
A
goed
18
Q
j’aime
A
ik vind (het) leuk
19
Q
on joue
A
wij spelen
20
Q
j’habite
A
ik woon
21
Q
la famille
A
de familie, het gezin
22
Q
le frére
A
de broer
23
Q
la soeur
A
de zus
24
Q
le chien
A
de hond
25
le chat
de kat
26
le poisson
de vis
27
le jour
de dag
28
la fille
het meisje
29
le garçon
de jongen
30
le copain
de vriend
31
la tente
de tent
32
il y a
er is, er zijn
33
ici
hier
34
aussi
ook
35
pourquoi
waarom
36
donc
dus
37
on reste
wij blijven
38
c'est
het is
39
bon appétit
eet smakelijk
40
et toi?
en jij?
41
la plage
het strand
42
la mer
de zee
43
le problème
het probleem
44
le message
het bericht
45
le truc
het ding
46
regarde
kijk
47
aider
helpen
48
on adore
wij zijn gek op
49
merci
bedankt
50
de rien
niets te danken
51
aujourd'hui
vandaag
52
demain
morgen
53
voilà
hier is, hier zijn
54
alors
dan
55
peut-être
misschien
56
beaucoup
veel
57
dans
in
58
quelque chose
iets
59
beau
mooi
60
super
super
61
le pére
de vader
62
la mére
de moeder
63
le cousin
de neef
64
la cousine
de nicht
65
l'oncle (mannelijk)
de oom
66
la tante
de tante
67
le grand-père
de grootvader
68
la grand-mère
de grootmoeder
69
le jardin
de tuin
70
la photo
de foto
71
la musique
de muziek
72
le dessin
de tekening
73
le prix
de prijs
74
drôle
grappig
75
fou
gek
76
on rigole
wij lachen
77
souvent
vaak
78
toujours
altijd
79
avec
met
80
vraiment
echt
81
j'ai
ik heb
82
tu as
jij hebt
83
il a
hij heeft
84
elle a
zij heeft
85
on a
wij hebben
86
nous avons
wij hebben
87
vous avez
jullie hebben/u heeft
88
ils ont
zij hebben
89
elles ont
zij hebben
90
Tu as un frère?
Heb jij een broer
91
Oui, j'ai un frère, Romain.
Ja, ik heb een broer, Romain.
92
Il a quel âge?
Hoe oud is hij?
93
Il a treize ans.
Hij is dertien jaar.
94
Et tois, tu as quel âge?
En jij, hoe oud ben jij?
95
Moi, j'ai douze ans
Ik ben twaalf jaar.
96
Frankrijk
la France
97
de vakantie
les vacances (vrouwelijk meervoud)
98
het zwembad
la piscine
99
een beetje
un peu
100
pas op
attention
101
ik ben
je suis
102
jij spreekt
tu parles
103
Frans
français
104
hoi
salut
105
hallo, goedendag
bonjour
106
klein
petit(e)
107
groot
grand(e)
108
oké
d'accord
109
maar
mais
110
voor
pour
111
en
et
112
goed
bien
113
ik vind (het) leuk
j'aime
114
wij spelen
on joue
115
ik woon
j'habite
116
de familie, het gezin
la famille
117
de broer
le frére
118
de zus
la soeur
119
de hond
le chien
120
de kat
le chat
121
de vis
le poisson
122
de dag
le jour
123
het meisje
la fille
124
de jongen
le garçon
125
de vriend
le copain
126
de tent
la tente
127
er is, er zijn
il y a
128
hier
ici
129
ook
aussi
130
waarom
pourquoi
131
dus
donc
132
wij blijven
on reste
133
het is
c'est
134
eet smakelijk
bon appétit
135
en jij?
et toi?
136
het strand
la plage
137
de zee
la mer
138
het probleem
le problème
139
het bericht
le message
140
het ding
le truc
141
kijk
regarde
142
helpen
aider
143
wij zijn gek op
on adore
144
bedankt
merci
145
niets te danken
de rien
146
vandaag
aujourd'hui
147
morgen
demain
148
hier is, hier zijn
voilà
149
dan
alors
150
misschien
peut-être
151
veel
beaucoup
152
in
dans
153
iets
quelque chose
154
mooi
beau
155
super
super
156
de vader
le pére
157
de moeder
la mére
158
de neef
le cousin
159
de nicht
la cousine
160
de oom
l'oncle (mannelijk)
161
de tante
la tante
162
de grootvader
le grand-père
163
de grootmoeder
la grand-mère
164
de tuin
le jardin
165
de foto
la photo
166
de muziek
la musique
167
de tekening
le dessin
168
de prijs
le prix
169
grappig
drôle
170
gek
fou
171
wij lachen
on rigole
172
vaak
souvent
173
altijd
toujours
174
met
avec
175
echt
vraiment
176
ik heb
j'ai
177
jij hebt
tu as
178
hij heeft
il a
179
zij heeft
elle a
180
wij hebben
on a
181
wij hebben
nous avons
182
jullie hebben/u heeft
vous avez
183
zij hebben
ils ont
184
zij hebben
elles ont
185
Heb jij een broer
Tu as un frère?
186
Ja, ik heb een broer, Romain.
Oui, j'ai un frère, Romain.
187
Hoe oud is hij?
Il a quel âge?
188
Hij is dertien jaar.
Il a treize ans.
189
En jij, hoe oud ben jij?
Et tois, tu as quel âge?
190
Ik ben twaalf jaar.
Moi, j'ai douze ans
