Visies op verslaving Flashcards

(6 cards)

1
Q

Ontwikkeling

A

experimenteren (normaal) –> actief zoeken –> systematisch gebruik (automatisme) –> misbruik (interfereert met dagelijkse) –> afhankelijkheid
–>19 % chronisch gebruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Verlies van controle

A

Streven naar effect –> dwangmatig –> verlies van controle
= onvermogen weerstand te bieden aan zucht van verslaving
= kern van verslaving
–> 2 pathogenetische dimensies:
1. Duale procespathologie: hoge waarde hecht aan middelen
2. Bottom-up sturing: speelt rol in controleren van impuls
(3.Topdown zelfsturingmechanismen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Mens, middel en milieu model/biopsychosociaal model

A

Biologische = biologisch organisme
Sociaal = sociale, culturele, economische invloed
Psychologische = gedrag, beleving
–> gedrag: impulsiviteit speelt belangrijke rol => niet goed kunnen onderdrukken reactie, ongepast gedrag, niet gevoelig op straf, overhaast zijn zonder nadenken over gevolgen
–> zelfbeleving: jezelf overschatten, drugskenmerken onderschatten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Verslaving als hersenenziekte (Leshner)

A
  • Ontregeling beloningsysteem: bij natuurlijke beloning komt dopamine vrij –> bij middelen komt er een enorme hoeveelheid dopamine vrij waardoor natuurlijke beloning niet voldoende meer is
  • Ontregeling leer en geheugenprocessen: onderscheid liking en wanting is ontregelt
  • Ontregeling zelfcontrole: prefrontale cortex kan gedrag niet meer afremmen/sturen
  • Defect in genot (ook niet meer in seks)

=> verschillende hersensystemen worden betrokken maar soms hebben mensen van nature een ontbreking!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Sociaal aangeleerd

A

Sociaal leren, klassieke conditionering, operante conditionering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Duale procesmodel

A

Paard en ruiter
Ruiter = bewuste (trager, nadenken en veranderen)
Paard = automatische (snel, impulsief)
–> 3 automatismen:
Aandacht = aandacht voor dingen die belangrijk of aantrekkelijk zijn voor ons
Geheugenlinken = ons geheugen maakt associaties
Gedrag = gedrag waar we niet verder bij nadenken = gewoontegedrag (wordt aangeleerd en is moeilijk van af te wijken)
=> doel: ruiter versterken en paard temmen
(inzicht in automatismen, signalen/triggers herkennen, bewuster zijn en proberen stilstaan bij dingen, ….)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly