voc D2 Flashcards
(75 cards)
1
Q
een sfeer, een gezelligheid
A
une ambiance
2
Q
een stok
A
un bâton
3
Q
de bluf
A
le bluff
3
Q
een doos
A
une boite
4
Q
een doel
A
un but
5
Q
een dobbelsteen
A
un dé
6
Q
een dominosteen
A
un domino
7
Q
de tijd
A
la durée
8
Q
een behendigheidspel
A
un jeu d’adresse
9
Q
een kaartspel
A
un jeu de cartes
10
Q
een kennisspel
A
un jeu de connaissance
11
Q
een damspel
A
un jeu de dames
12
Q
een schaakspel
A
un jeu d’échecs
13
Q
een onderzoeksspel
A
un jeu d’enquête
14
Q
een kansspel
A
un jeu de hasard
15
Q
een letterspel
A
un jeu de lettres
16
Q
een geheugenspel
A
un jeu de mémoire
17
Q
een bordspel
A
un jeu de plateau
18
Q
een spel in zakformaat
A
un jeu de poche
19
Q
een gezelschapsspel
A
un jeu de société
20
Q
een strategiespel
A
un jeu de stratégie
21
Q
een speler
A
un joueur
22
Q
het boekje met de spelregels
A
le livret de règles
23
Q
een pion, een damschijf
A
un pion
24
een speelbord
un plateau
25
de spelregels
les règles de jeu (f.)
26
de spanning
le suspens
27
een steentje
une tuile
28
een spelletje
une partie
29
verslavend
addictif / addictive
30
leuk
amusant(e)
31
creatief
créatif / créative
32
tijdloos
indémodable
33
speels, ludiek, leuk
ludique
34
origineel
original(e)
35
belemmeren
entraver
36
verbinden
relier
37
winnen
remporter
38
vinden, achterhalen
retrouver
39
makkelijk te begrijpen zijn
être facile à comprendre
40
de eerste zijn om
être le premier à
41
schaken
jouer aux échecs
42
Mens-erger-je-niet!
Né t'en fais pas!
43
ongewoon zijn
sortir de l'ordinaire
44
een oplaadkabel
un câble de recharge
45
een camera
une caméra
46
een hoofdtelefoon
un casque d'écoute
47
een lader
un chargeur
48
een toetsenbord
un clavier
49
een (spel)console
une console (de jeu)
50
een scherm
un écran
51
een videospel
un jeu vidéo
52
een gamecontroller
une manette
53
een computer
un ordinateur
54
oortjes
des oreillettes (f.)
55
een smartphone
un smartphone
56
een muis
une souris
57
een tablet
une tablette
58
een muismat
un tapis de souris
59
een webcam
une webcam
60
virtueel
virtuel(le)
61
stoten
cogner
62
roepen, gillen
crier
63
overtuigen
convaincre
64
vernielen
démolir
65
zich boos maken
se fâcher
66
valsspelen
tricher
67
winnen, overwinnen
vaincre
68
dankzij
grâce à
69
bij gelegenheid, soms
occasionnellement
70
met meerderen
à plusieurs
71
in team, in een ploeg
en équipe
72
online
en ligne
73
zen blijven, rustig blijven
rester zen
74
een leeg moment
un moment creux