Voc: Dossier 1 Flashcards
(644 cards)
1
Q
Heten
A
S’appeler
2
Q
De naam, de voornaam, de bijnaam
A
le nom, le prénom, le surnom
3
Q
De mevrouw
A
La dame
4
Q
Mevrouw, … (aanspreking)
A
Madame, …
5
Q
De mevrouw (ongetrouwd), de juffrouw
A
La demoiselle
6
Q
Juffrouw, …. (aanspreking)
A
Mademoiselle
7
Q
De meneer
A
Le monsieur
8
Q
De handtekening
A
La signature
9
Q
De leeftijd
A
L’âge
10
Q
Geboren zijn in …
A
être né(e)
11
Q
Ik ben … jaar
A
J’ai … ans
12
Q
Het adres
A
L’adresse
13
Q
De geboortedatum
A
La date de naissance
14
Q
De geboorteplaats
A
La place de naissance
15
Q
Afkomstig zijn uit
A
être originaire de
16
Q
Ik woon in België, ik ben Belg
A
J’habite en Belgique, je suis Belge
17
Q
Ik woon in … (stad of dorp)
A
J’habite à ….
18
Q
Roeselare
A
Roulers
19
Q
Kortrijk
A
Courtrai
20
Q
Brugge
A
Bruges
21
Q
Gent
A
Gand
22
Q
Antwerpen
A
Anvers
23
Q
Ik woon in … (provincie)
A
J’habite en / dans le …
24
Q
In West-Vlaanderen
A
En flandre-occidentale
25
In Oost-Vlaanderen
En flandre-orientale
26
In Vlaams Brabant
Dans le Brabant Flamand
27
In Waals Brabant
Dans le Brabant Wallon
28
Pendelen, ik pendel
Faire la navette, je fais la navette
29
Op kot zitten, ik zit op kot
Koter, je kote
30
De burgerlijke staat
L'état civil
31
Ik ben getrouwd
Je suis marié(e)
32
Ik ben gescheiden
Je suis divorcé(e) / séparé(e)
33
Ik ben vrijgezel
Je suis célibataire
34
De religie, de godsdienst
La religion
35
Godsdienstig, kerkelijk
Religieux, religieuse
36
Het geloof
La foi, la croyance
37
Gelovig
Croyant, croyante
38
Het christendom
Le christianisme
39
Christelijk
Chrétien, chrétienne
40
De Bijbel
La Bible
41
De kerk
L'église
42
de islam
L'islam
43
Islamitisch
Islamique
44
Moslim
Musulman, musulmane
45
de Koran
le Coran
46
De moskee
la mosquée
47
het jodendom
le judaïsme
48
joods
Juif, juive
49
de synagoge
la synagogue
50
bidden
prier
51
het gebed
la prière
52
de familiale situatie, de gezinsomstandigheden
la situation de famille
53
we zijn thuis met vijf
nous sommes cinq à la maison
54
de ouders
les parents
55
de mama, de moeder
la maman, la mère
56
de papa, de vader
le papa, le père
57
de grootouders
les grands-parents
58
de grootvader
Le grand-père
59
de grootmoeder
la grand-mère
60
de kleinkinderen
les petits-enfants
61
de kleindochter
la petit-fille
62
de kleinzoon
la petit-fils
63
het huwelijk
le mariage
64
Trouwen
se marier
65
Trouwen, huwen
épouser
66
de man, de echtgenoot
le mari
67
de echtgenoot / de echtgenote
l'époux, l'épouse
68
de verloofde, de vaste vriend(in)
le fiancé / la fiancée
69
De schat, de lievelin
le chéri, la chérie
70
de ring
la bague
71
de partner, de levensgezel(lin)
Le compagnon, la compagne
72
het paar, het stel
le couple
73
omhelsen, kussen, zoen
s'embrasser
74
Scheiden, uit elkaar gaan
se séparer
75
(niet meer) samen wonen
(ne plus) vivre ensemble
76
De baby
le bébé
77
Het kind
l'enfant
78
De jongste (v/d kinderen)
Le cadet, la cadette
79
De oudste (v/d kinderen)
L'ainé, l'ainée
80
De middelste (v/d kinderen)
Celui / celle du milieu
81
Het enig kind
le fils unique, la fille unique
82
De tweelingbroer, -zus
le frère jumeau, la soeur jumelle
83
de halfbroer, -zus
le demi-frère, la demi-soeur
84
Lijken op
ressembler à
85
Goed / slecht overeenkomen met
s'entendre bien / mal avec
86
Ruzie maken met
se disputer avec
87
De opvoeding
l'éducation
88
De familiale band
le lien familial
89
de grote familie
la famille nombreuse
90
de oom
l'oncle
91
de tante
la tante
92
de neef, nicht (kinderen van oom/tante)
Le cousin, la cousine
93
De neef, nicht (kinderen van broers of zussen)
Le neveu, la nièce
94
De peter, de meter
le parraine, la marriane
95
de beste vriend(in)
le meilleur ami, la meilleure amie
96
De vriendschap
l'amitié
97
het gezelschap
la compagnie
98
de liefde
l'amour
99
aantrekken
attirer
100
de minnaar / minares
l'amante, l'amante
101
de (liefdes)relatie, de (liefdes)verhouding
la liaison
102
De sociale contacten
les contacts sociaux
103
De sociale banden
les liens sociaux
104
Een relatie hebben met iemand
avoir une relation avec, sortir ensemble
105
Een vriend(in) hebben (relatie)
Avoir un (petit) copain/ami, une (petite) copine / amie
106
Verliefd zijn (op)
être amoureux, -euse de
107
Verliefd worden (op)
tomber amoureux, -euse de
108
Bevallen, in de smaak vallen
plaire à
109
Verleiden
séduire
110
De tederheid
la tendresse
111
(niet meer) samen zijn
(ne plus) être ensemble
112
Met iemand anders samen zijn
Sortir avec quelqu'un d'autre
113
(een relatie) verbreken
Rompre
114
Verlaten, in de steek laten
Abandonner
115
Verlaten
Quitter
116
Bedriegen
Tromper
117
Storen, hinderen
Déranger
118
De hulp
L'aide
119
De relatie
la relation
120
Respecteren, in waarde laten - het respect
Respecter - le respect
121
Behandelen
Traiter
122
Troosten
consoler
123
Beïnvloeden
influencer
124
vergeven
pardonner
125
persoonlijk
personnellement
126
Intiem; privé, persoonlijk
intime
127
De vrouw
la femme
128
de man, de mens
l'homme
129
het meisje
la fille
130
de jongen
le fils
131
Het uiterlijk, de aanblik
l'aspect
132
eruit zien, lijken
Avoir l'air
133
De volwassen
L'adulte
134
Mooi
beau, bel / belle, joli / jolie
135
Blond
Blond(e)
136
Bruin(harig), donkerharig
Brun, brune
137
Rossig, roodharig
Roux, rousse
138
Groot, lang
Grand, grande
139
Klein
petit, petite
140
Dik
gros, grosse
141
Jong
Jeune
142
Oud
vieux, vieille
143
De jongeren
Les jeunes, la jeunesse
144
Lelijk
Laid, laide
145
Breed, wijd
large
146
Mager
Maigre
147
Dun, slank
Mince
148
Lelijk
Moche
149
Bleek
pâle
150
Het karakter
Le caractère
151
De karaktertrek
le trait de caractère
152
de persoonlijkheid
la personnalité
153
Persoonlijk
personnel, personnelle
154
het gedrag
le comportement
155
Een negatieve eigenschap
Un défaut
156
Een positieve eigenschap
Une qualité
157
Hij/zij is nogal/eerder ...
Il/elle est assez/plutôt
158
Hij/zij is heel/echt
Il/elle est très/vraiment
159
Het is een ... persoon
C'est quelqu'un de ....
160
Actief
Active, active
161
Prettig, aangenaam
Agréable
162
Ambitieus
Ambitieux, -euse
163
Toegewijd
Appliqué(e)
164
Asociaal
Asocial(e)
165
Aandachtig
Attentif, -ive
166
Gierig
Avare, radin
167
Babbelziek
Bavard(e)
168
Raar, vreemd
Bizarre
169
Rustig
calme
170
Grillig, wispelturig
Capricieux, -euse
171
Charmant, innemend
Charmant(e)
172
Moedig
Courageux, -euse
173
(on)afhankelijk
(in)dépendant(e)
174
Kwistig (met geld)
Dépensier, -ière
175
Verstrooid
Distrait(e)
176
Dynamisch
Dynamique
177
Spaarzaam
économe
178
egoïstisch
égoïste
179
Energiek
énergique
180
Veeleisend
Exigeant(e)
181
Extrovert
Extraverti(e)
182
De trouw - trouw
La fidélité - Fidèle
183
Trots
Fier, fière
184
Oprecht
Franc, franche
185
Vrijgevig, gul
Généreux, -euse
186
Vriendelijk
Gentil, -ille / aimable
187
Onaangenaam, vervelend, onaardig
Déagréable
188
Grof, heel onbeleefd
Grossier, -ière
189
Dom, onnozel
Bête
190
Handig (met de handen)
Habile (avec les mains)
191
(on)eerlijk
(mal)honnête
192
Achterbaks
Hypocrite
193
Beïnvloedbaar
Influençable
194
Intelligent
Intelligent, intelligente
195
Introvert
Introverti(e)
196
Braaf, zoet, lief
Sage
197
Jaloers
Jaloux, jalouse
198
(On)rechtvaardig
(in)juste
199
Traag
Lent(e)
200
Grappig, komisch
Marrant(e) / drôle
201
Gemeen, boosaardig
méchant(e)
202
Bescheiden
modeste
203
Naïef
Naïf, naïve
204
Slordig, niet stipt
Négligent(e)
205
Zenuwachtig
Nerveux, -euse
206
Koppig
Têtu(e), obstiné(e)
207
Optimisch
Optimiste
208
Lui
Parreseux, -euse
209
(on)geduldig
(im)patient(e)
210
Perfectionistisch
Perfectioniste
211
Pessimistisch
Pessimiste
212
Punctueel
Ponctuel(le)
213
Pragmatisch
Pragmatique
214
Pretentieus
prétentieux, -ieuse
215
(on)voorzichtig
(im)prudent(e)
216
Realistisch
Réaliste
217
Gesloten
Renfermé(e)
218
Gereserveerd, terughoudend
Réservé(e)
219
Vreemd, raar
Étrange
220
(on)gevoelig
(in)sensible
221
Ernstig
Sérieux, -se
222
Hulpvaardig
Serviable
223
Streng
Sévère
224
Oprecht, eerlijk
Sincère
225
Sociaal
Sociable
226
Spontaan
Spontané(e)
227
ijverig (studies)
Studieux, -ieuse
228
Sympathiek, aardig
Sympa(thique)
229
Gespannen
Tendu, tendue
230
Verlegen
Timide
231
(on)verdraagzaam
(in)tolérant(e)
232
Vlijtig (harde werker)
Travailleur, -euse
233
Goed/slecht opgevoed
bien/mal élevé(e)
234
De interessevelden
Les centres d'intérêts
235
De lievelingshobby's
Les loisirs préférés
236
De favoriete hobby's
Les passe-temps favoris
237
De activiteit, de bezigheid
L'activité
238
Veel tijd besteden aan
Consacrer beaucoup de temps à
239
De passie
La passion
240
Zijn/haar tijd doorbrengen met
Passer son temps à
241
De liefhebber, liefhebster
L'amateur, l'amatrice
242
Vermakelijk, grappig, leuk
Amusant, amusante
243
Zich amuseren, zich vermaken
S'amuser à
244
Zich interesseren voor
S'intéresser à
245
De interesse
L'intérêt
246
De zin, de behoefte
l'envie
247
Naar TV, films feuilletons kijken
Regarder la télé, des films, des feuilletons
248
Naar reportages, het nieuws kijken
Regarder des reportages, le journal télévisé
249
Naar series kijken
Regarder des séries télévisées
250
Naar de bioscoop gaan
Aller au cinema
251
de jeugdbeweging
Le mouvement de jeunesse
252
Leider/leidster/monitor zijn in/bij
être moniteur/monitrice dans...
253
Een sport beoefenen
Pratiquer un sport
254
Sporten
Faire du sport
255
Sportief
Sportif, sportive
256
De sport(st)er
Le sportif, la sportive
257
Vroeger + verleden tijd >< nu
'Avant' + temps au passé >< maintenant
'Avant je faisais beaucoup de sport, mais maintenant je n'ai plus de temps.'
258
De individuele sport
Le sport individuel
259
De ploegsport
Le sport collectif
260
In groep, in team
En groupe, en équipe
261
De club, de sportvereniging
Le club, l'association sportive
262
De sensationele, moeilijke (zware) sport
Le sport sensationnel, dur
263
De gemakkelijke, gevaarlijke sport
Le sport facile, dangereux
264
Trainen
s'entrainer
265
Een goede conditie hebben
Avoir une bonne condition physique
266
In (top)vorm blijven
Avoir la forme, être en (pleine) forme
267
De spieren
Les muscles
268
In vorm blijven
Rester en forme
269
Gespierd zijn
êtres musclé(e)
270
De beweging
Le mouvement
271
Het materiaal, de uitrusting
Le matériel, l'équipement
272
De ploeggeest
L'esprit d'équipe
273
De competitiegeest
L'esprit de compétition
274
De wedstrijd, de match
Le match
275
Winnen
Gagner
276
verslaan, overwinnen
Battre, vaincre
277
De sterkste zijn, overheersen
Dominer
278
Verliezen
Perdre
279
De categorie, de klasse
La catégorie
280
de kick
La sensation forte
281
Zin voor avontuur, risico
Le gout de l'aventure, du risque
282
Het doorzettingsvermogen
La persévérance
283
De discipline
La discipline
284
De concentratie
La concentration
285
Goede reflexen
De bons réflexes
286
Het talent
Le talent
287
Aanleg hebben voor
être doué pour
288
Dansen, van dansen houden
danser, aimer la danse
289
Wandelen
Se promener
290
Wandelingen maken
Faire du promenades
291
Zijn hond uitlaten
Promener son chien
292
De (trek)tocht, van trektochten houden
La rando(nnée), aimer la rando
293
De speler, speelster
Le joueur, la joueuse
294
Het (stuk) speelgoed
le jouet
295
De tegenstand(st)er
L'adversaire
296
De bal (klein)
La balle
297
De bal (groot)
Le ballon
298
Gooien
Jeter, lancer
299
Het doel, het doelpunt
Le but
300
(een balsport) beoefenen
Jouer au (foot, basket, tennis)
301
(een sport) beoefenen
Faire du (vélo, jogging, zumba, ...)
302
Op wintersport gaan
aller aux sports d'hiver
303
alpineskiën, langlaufen, snowboarden
Faire du ski aplin, du ski de fond, du snowboard
304
Aanmoedigen
Encourager
305
Verdelen, delen
Partager
306
Muziek spelen / beluisteren
Jouer/écouter de la musique
307
Van muziek houden
Aimer la musique
308
De muzikant(e)
Le musicien, la musicienne
309
Zingen
Chanter
310
Het orkest
L'orchestre
311
(een instrument) bespelen
Jouer du, de la, de l' (piano, violin, flute, ....)
312
pokeren, kaarten
Jouer à + jou (au poker, aux cartes)
313
Internetten
Surfer sur internet
314
Chatten
Chatter
315
De chat
le chat
316
Verslaafd zijn aan
être accro à
317
Uren voor het scherm zitten
passer des heures devant l'écran
318
Muziek downloaden
Télécharger de la musique
319
Op facebook zitten
être inscrit sur facebook
320
Online (dingen) kopen
Acheter en ligne
321
Met vrienden afspreken
Voir des amis
322
Iets gaan drinken
Prendre un verre
323
Uitgaan
Sortir
324
Gaan dansen (discotheek)
Sortir en boite, aller danser
325
Samenkomen, bij elkaar komen
Se réunir
326
Feesten
Faire la fête
327
Lang slapen
Dormir longtemps
328
Uitslapen
Faire la grasse matinée
329
Zich ontspannen
Se détendre, se relaxer
330
Zich vermaken, zich ontspannen
Se distraire
331
Zich vervelen
S'ennuyer
332
Koken
Cuisiner
333
Gaan winkelen/shoppen
Faire du shopping
334
Tof, leuk <=> vervelend
Chouette, amusant <=> ennuyeux
335
Uitstapjes doen
Faire des excursions
336
Reizen
Voyager
337
Verzamelen
collectioner
338
Van knutselen, fotografie, tekenen, schilderen houden
Aimer le bricolage, la photographie, le dessin, la peinture
339
Knustelen, fotograferen, tekenen, schilderen, lezen
Bricoler, prendre des photos, dessiner, peindre, lire
340
Het genre, de stijl
Le genre
341
De krant, het dagblad
Le journal, le quotidien
342
Het tijdschrift
La revue
343
De pers
La presse
344
De publicatie, het publiceren, de uitgave
La publication
345
De tekst
La texte
346
Publiceren, uitgeven
Publier
347
De lezer(er)
Le lecteur, la lectrice
348
De leesstof, de lectuur, het lezen
La lecture
349
De literatuur, de letterkunde
La littérature
350
Het boek
Le livre
351
De roman
Le roman
352
Klassiek
Classique
353
Hedendaags, modern
Contemporain, contemporaine
354
De romanschrijver, -schrijfster
Le romancier, la romancière
355
Het oeuvre, het (gehele) werk
L'oeuvre
356
De schrijver, schrijfster
L'écrivain
357
De poëzie, de dichtkunst
La poésie
358
Het gedicht
La poème
359
De dichter(es)
La poète
360
De strip, het stripboek
La bande dessinée, la BD, la bédé
361
Van tuinieren houden
Aimer la jardinage
362
Naar een museum, naar toneel, naar een concert, op restaurant gaan
Aller au musée, au théâtre, au concert, au restaurant
363
Naar festivals, concerten, tentoonstellingen, voorstellingen gaan
Aller à des festivals, à des concerts, à des expositions, à des spectacles.
364
Een theaterstuk, een dansvoorstelling, een opera, een congres gaan bijwonen
Assister à une pièce de théâtre, à une spectacle de danse, à un opéra, à un congrès
365
Toneel spelen
Faire du théâtre
366
De rol
Le rôle
367
Monumenten bezoeken
Visiter des monuments
368
Het begin van het schooljaar
La rentrée
369
De kleuterschool
L'école maternelle
370
De lagere school
L'école primaire
371
De middelbare school
L'école secondaire
372
ik ben naar de ... school gegaan
J'ai allé(e) à l'école ...
373
Middelbare schoolstudies
Les études secondaires
374
ASO (moderne klassieke)
Les humanités modernes / classiques
375
TSO
L'enseignement technique
376
BSO
L'enseignement professionnel
377
Ik heb ... gevolgd
J'ai suivi ...
378
Ik heb .... gedaan
J'ai fait ...
379
wiskunde, moderne talen, wetenschappen
Les maths, les langues modernes, les sciences
380
Latijn-wiskunde, economie-talen
Latin-maths, économie-langues
381
Handel, toerisme, hotelschool
Le commerce, le tourisme, l'hôtellerie
382
Kantoor en verkoop
Bureau et vente
383
Informatica, boekhouden
L'informatique, la comptabilité
384
De opleiding
la formation
385
Studeren
Faire des études, étudier
386
De docent, lesgever
Le professeur, l'enseignant, enseignante
387
De professor, de hoogleraar
Le professeur
388
Het onderwijs, het lesgeven
L'enseignement
389
Lesgeven
Enseigner
390
De student(e)
L'étudiant(e)
391
Ik studeer ... (richting)
Je fais des études de ...
392
De les, de cursus
Les cours
393
Ik volg ... les
Je suis des cours de ...
394
Het academiejaar
L'année académique / universitaire
395
De methode, de leergang
La méthode
396
De klas, het klaslokaal
La classe
397
De agenda (de planning)
L'emploi du temps
398
Aanwezig
Présent, présente
399
Afwezig
Absent, absente
400
De les
La leçon
401
Het vak
La matière
402
De grondbeginselen, de basiskennis
Les notions
403
De praktijk
La pratique
404
Het schoolbord
le tableau
405
je hand opsteken
Lever la main
406
Ik wil een diploma .... halen
Je préparé un diplôme de...
407
Hogere studies
Les études supérieures
408
Universitaire studies
Les études universitaires
409
Hoger onderwijs
L'enseignement supérieur
410
Universitair onderwijs
L'enseignement universitair
411
De universiteit
L'université
412
De hogeschool
La haute école
413
De faculteit (universiteit)
La faculté
414
Het studiegebied
Le département
415
Het instituut
L'institut
416
De bachelor bedrijfsmanagement
Le bachelor en gestion d'entreprise
417
De bachelor officemanagement
Le bachelor en gestion de secrétariat
418
De afstudeerrichting
La section
419
Accountancy-fiscaliteit
Comptabilité et fiscalité
420
Marketing
Markéting
421
Eventmanagement
Gestion évènementielle
422
Logistiek
Management logistique
423
Financie- en verzekeringswezen
finances et assurances
424
Immobiliën, vastgoed
Immobilier
425
De master
Le master
426
Het diploma
Le diplôme
427
Een diploma behalen
Obtenir un diplôme
428
Een beroepsopleiding
La formation professionelle
429
Zich verder bekwamen, zich specialiseren
Se perfectionner, se spécialiser en
430
Het examen
L'examen
431
(een examen) afleggen
Passer (un examen)
432
De overhoring
L'interrogation
433
Overhoren, vragen stellen
Interroger
434
Oplossen
Résoudre
435
De oplossing
La solution
436
De (examen)uitslag
Le résultat (de l'examen)
437
Het niveau
Le niveau
438
Opschrijven, noteren
Noter
439
Ergens voor slagen, een voldoende halen voor iets
Réussir quelque chose
440
Niet slagen voor iets, iets niet halen, mislukken
Échouer à quelque chose
441
Iets niet halen
Rater quelque chose
442
Onjuist, fout
Faux, fausse
443
Juist, correct
Correct(e)
444
De stagiair
Le stagiaire
445
De stage
Le stage
446
Ik zou graag stage doen bij / in
J'aimerais faire un stage chez / dans ...
447
Voltijds, deeltijds werken
travailler à temps plain, à temps partiel
448
Hard werken
Travailler dur
449
Als een gek werken
Travailler comme un fou, une folle
450
Werken
Bosser
451
(iemand) aanwerven, in dienst nemen
Embaucher, engager
452
(iemand) ontslaan
Licencier
453
De baan, de job, het werk
Le poste, le job, l'emploi, le boulot
454
Een (belangrijke) functie bezetten
occuper un poste (important)
455
De collega
Le/la collèque
456
De vennoot
L'associé(e)
457
De partner
Le partenaire
458
de klant(e)
Le cliente, la cliente
459
De bediende
L'employé(e)
460
De werkgever
L'employeur
461
In dienst hebben, tewerkstellen
Employer
462
Het vrij beroep
La profession libérale
463
Dokter zijn
être médecin
464
Specialist zijn
être spécialiste
465
Advocaat zijn
être avocat
466
Het zelfstandig beroep
La profession indépendante
467
Werken als
Travailler comme (geen lidwoord als je zegt welk beroep je wilt uitoefenen)
468
Landbouwer
Agriculteur, agricultrice
469
Tuinman, tuinierster
Jardinier, jardinière
470
Bakker
Boulanger, boulangère
471
Kok
Cuisiner, cuisinière
472
Het commercieel beroep
La profession commerciale
473
Ik wil werken als...
Je voudrais travailler comme
474
(kleine) middenstander winkelier
(petit) commerçante
475
Producent(e)
Producteur, -trice
476
Fabrikant(e)
Fabricant(e)
477
Groothandelaar(ster)
Grossiste
478
Kleinhandelaar(ster)
Détaillant(e)
479
Zelfstandige
Indépendant(e)
480
Vertegenwoordiger, -ster
Représentant(e)
481
Gerant(e)
Gérant(e)
482
Verkoper, verkoopster
Vendeur, -euse
483
Leverancier
Fournisseur
484
Leider
Leader
485
Chef(fin), hoofd
Chef
486
Bedrijfsleider
Chef d'entreprise
487
Directeur, -trice
Directeur, -trice
488
CEO
PDG
489
Manager
Manager
490
Ondernemer, -neemster
Entrepreneur, -euse
491
Kaderlid (leidinggevende, manager)
Cadre
492
Een leidinggevende functie uitoefenen
Occuper une fonction de cadre
493
Zakenman, -vrouw
Homme-, femme d'affaires
494
Boekhouder
comptable
495
Telefonist(e)
Téléphoniste
496
Receptionist(e)
Réceptionniste
497
Secretaris, -esse
Secrétaire
498
Verzekeringsagent(e)
Agent d'assurence
499
Bankier
Banquier, -ière
500
Bankbediende
Employé(e) de banque
501
Ambtenaar, -nares
Fonctionnaire
502
Ik zou graag verantwoordelijk zijn voor ...
Je voudrais être responsable de
503
de verkoop
la vente
504
de aankoop
l'achat
505
de administratie
l'administration
506
de boekhouding
la comptabilité
507
de productie
la production
508
de promotie
la promotion
509
de marketing
le markéting, la mercatique
510
de communicatie
la communication
511
de website
le site web
512
de distributie
la distribution
513
de levering
la livraison
514
de organisatie van ...
l'organisation de...
515
de PR
les relations publiques
516
de stock (voorraad), het assortiment, het gamma
le stock, l'assortiment, la gamme
517
De producten, de artikelen, koopwaar
Les produits, les articles, la marchandise
518
Ik zou willen werken in / voor
Je voudrais travailler pour / dans
519
Een bedrijf waar een leuke sfeer is
Une entreprise où il y a une bonne ambiance
520
een bedrijf dat extralegale voordelen biedt zoals een bedrijfswagen, GSM, maaltijdcheques
Une entreprise qui offre des avantages extra-légaux comme une voiture de société, un portable, des chèques-repas, ....
521
Bouw-, transportbedrijf
une entreprise de construction, de transport, ...
522
Een familiebedrijf
une entreprise familiale
523
Eenmanszaak
Une entreprise individuelle
524
Een vennootschap
une société
525
een BVBA
Une SPRL (société privé à responsabilité limitée)
526
een NV
Une SA (société anomyne)
527
een KMO
Une PME (petit et moyenne entreprise)
528
een (verzekerings-) maatschappij
une compagnie (d'assurances)
529
een fabriek
une usine
530
een kantoor
un bureau
531
een bank
une banque
532
een winkel
un magasin
533
een grootwarenhuis
un grand magasin
534
een zelfbedieningszaak
un magasin à libre service
535
een boetiek
une boutique
536
een supermarkt, een hypermarkt
un supermarché, un hypermarché
537
een vzw
une asbl (association sans but lucratif)
538
een salon
un salon
539
een beurs (de boekenbeurs)
une foire (la foire du livre)
540
een expo
une exposition
541
een stand
un stand
542
een forum
un forum
543
een congres
un congrès
544
een workshop
un atelier
545
een event
un évènement
546
Ik zou graag een job hebben ...
J'aimerais avoir un job ...
547
goed betaald
bien payé
548
met een goed loon
avec un bon salaire
549
dicht bij huis
près de chez moi
550
niet zo ver van huis
pas trop loin de chez moi
551
Nog enkele andere beroepen
encore quelques autres professions
552
Een handwerkman
un artisan
553
een loodgieter
un plombier
554
een postbode
un factuer
555
een ingenieur
un ingénieur
556
een arbeider, een arbeidster
un ouvrier, une ouvrière
557
een piloot, een pilote
un/une pilote
558
een wetenschapper
un scientifique
559
een steward
un steward
560
een airhostess
une hôtesse de l'air
561
Handig zijn
être adroit, adroite
562
de capaciteit
la capacité
563
de carrière
la carrière
564
op zich nemen
se charger de
565
bijdragen aan
contribuer à
566
ontwikkelen
développer
567
een bedrijf leiden, besturen
diriger une entreprise
568
uitoefenen, vervullen
exercer
569
ondernemen, beginnen
entreprendre
570
de voorschriften, de instructies
les instructions
571
een rapport, verslag opstellen
rédiger un rapport
572
het onderzoek
la recherche
573
de verantwoordelijkheid
la responsabilité
574
de vergadering
la réunion
575
de wetenschap
la science
576
zich in iets specialiseren
se spécialiser dans quelque chose
577
de taak
la tâche
578
het vertrouwen
la confiance
579
afhankelijk zijn (van)
dépendre de
580
verhinderen, niet toestaan
empêcher
581
de werkloosheid
le chômage
582
de werkloze
le chômeur, la chômeuse
583
de collega
le/la collègue
584
de arbeidsomstandigheden
les conditions de travail
585
het contract
le contrat
586
de sector
le domaine
587
het personeel
le personnel
588
het loon, het salaris
le salaire
589
de werknemer, de werkneemster
le salarié, la salariée
590
de staking
la grève
591
het pensioen
la retraite
592
met pensioen gaan
partir à la retraite
593
de vakbond
le syndicat
594
op kantoor
au bureau
595
naar het kantoor gaan
aller au bureau
596
het werk
le boulot
597
de planning
le planning
598
overstelpt zijn (met werk)
être débordé(e) de travail
599
een afspraak vastleggen
fixer un rendez-vous
600
een agenda
un agenda
601
een zakenlunch
un déjeuner d'affaires
602
als loontrekkende in een kantoor werken
travailler comme salarié(e) dans un bureau
603
de vergadering
la réunion
604
de zakenreis
le voyage d'affaires
605
de zakenman
l'homme d'affaires
606
de zakenvrouw
la femme d'affaires
607
de telefoon
le téléphone
608
de smartphone
le smartphone
609
de app, de toepassing
l'application
610
bellen, telefoneren
téléphoner
611
bellen
appeler
612
gaan, rinkelen
sonner
613
de computer, (de laptop)
l'ordinateur, (portable)
614
het (beeld)scherm
l'écran
615
het toetsenbord
le clavier
616
de toets
la touche
617
de muis
la souris
618
installeren
installer
619
het installeren
l'installation
620
werken, het doen
fonctionner
621
de werking
le fonctionnement
622
de hardware
le matériel informatique
623
de software
le logiciel
624
de IT, de informatica
l'informatique
625
de (harde) schijf
le disque (dur)
626
elektronisch
électronique
627
elektrisch
électrique
628
de gegevens, de data
les données
629
typen, intikken
taper
630
het menu
le menu
631
het internet, op het internet zoeken
l'internet, chercher sur internet
632
het draadloos internet
l'internet sans fil
633
het netwerk
le réseau
634
de website
le site web
635
een programma uploaden / downloaden
télécharger un programme
636
het mailadres
l'adresse électronique
637
de mail
le message électronique, le courriel, l'e-mail
638
een mail sturen
envoyer un e-mail
639
een mail ontvangen
recevoir un e-mail
640
mails beantwoorden
répondre à des courriels
641
@, het apestaartje
arrobas, arobas, arobase
642
de gsm / de laptop
le portable
643
de printer
l'imprimante
644
afdrukken, printen
imprimer
