Voc. l'article Flashcards
(79 cards)
1
Q
het koekje
A
le biscuit/ le gateau
2
Q
invullen
A
remplir
3
Q
De telefoon rinkelt
A
le téléphone sonne
4
Q
de bril
A
les lunettes
5
Q
de kast
A
une armoire
6
Q
in panne zijn
A
être en panne
7
Q
een medisch attest opstellen
A
établir un certificat médical
8
Q
bijwerkingen
A
un effet secondaire
9
Q
de behandeling
A
le traitement
10
Q
de handtekening
A
une signature
11
Q
de verantwoordelijke
A
un responsable
12
Q
de cinema
A
le cinéma
13
Q
eerst
A
d’abord
14
Q
een wandelstok
A
une canne
15
Q
een vergadering
A
une réunion
16
Q
een spoedig herstel wensen
A
souhaiter un prompte rétablissement
17
Q
een tarief
A
un tarif
18
Q
opstellen
A
établir
19
Q
de soep
A
la soupe
20
Q
alle dagen
A
tous les jours
21
Q
het succes
A
le succès
22
Q
het karakter
A
un caractère
23
Q
de suiker
A
le sucre
24
Q
de koffie
A
le café
25
de vitamine
la vitamine
26
de koelkast
le frigo
27
de koorts
la fièvre
28
melkproducten
des produits laitiers
29
peninciline
la péninciline
30
liever dan
préférer à
31
veel
beaucoup
32
heel veel
énormément
33
genoeg
assez de
34
weinig
peu de
35
meer
plus de
36
meer (maar in een meer fancy manier)
davantage de
37
minder
moins
38
te veel
trop de
39
even veel/ net zoveel
autant de
40
de wind
le vent
41
een menigte van
une foule de
42
het loket
le guichet
43
hoestsiroop
le sirop antitussif
44
een printer
une imprimante
45
de meeste
la plupart du/ de la/des
46
het geluk
la chance
47
de oplossing
la solution
48
de formaliteiten
des formalités
49
meestel
la plupart du temps
50
ontwikkelen
déveloper
51
soms
parfois
52
nog
encore
53
plat water
eau minerale
54
spuitwater
eau gazeuse
55
de boter
le beurre
56
een uitleg
une explication
57
bij iedere maaltijd
à chaque repas
58
de alcohol
l'alcool
59
kostbaar
précieux
60
zulke, dergelijke
de tels
61
anderen
d'autres
62
vergezeld zijn van vrienden
être accompagné de copains
63
omringd zijn door familie
Être entouré de famille
64
gevuld zijn met wijn
Être rempli de vin
65
voorafgegaan worden door reclame
Être précédé de publicités
66
gevolgd worden door zijn familieleden
Être suivi de membres de sa famille
67
bedekt zijn met verf / onder de verf zitten
Être couvert de peinture
68
vitamines nodig hebben
Avoir besoin de vitamines
69
spotten met je zus
Se moquer de sa sœur
70
tekort hebben
Manquer de
71
zin in iets hebben
avoir envie de qqch
72
wenen van iets
pleurer de qqch
73
droefheid
la tristesse
74
wenen, huilen
pleurer
75
rode uitslag
eruptions rouge
76
verdragen
supporter
77
de lepel
la cuiller
78
de vork
la fourchette
79
een bord
une assiette
