Voc le sport et la forme physique Flashcards
(186 cards)
1
Q
de sportbeoefening
A
la pratique du sport
2
Q
een sport beoefenen
A
pratiquer un sport
3
Q
een sport doen
A
faire du sport
4
Q
een passie hebben voor
A
être passionné de …
5
Q
(voortdurend) trainen
A
s’entrainer (sans relâche)
6
Q
een training
A
un entrainement
7
Q
een trainer, een coach
A
un entraineur, un coach
8
Q
een sportclub
A
un club de sport
9
Q
een sporter, sportster
A
un sportif, une sportive
10
Q
sportief
A
sportif, sportive
11
Q
een atleet
A
un(e) athlète
12
Q
een speler, een speelster
A
un joueur, une joueuse
13
Q
sport +spelen
A
jouer à + sport
14
Q
sport + doen
A
faire du / de la…
15
Q
een amateur
A
un amateur
16
Q
een pro(fessional)
A
un professionnel
17
Q
een topspeler, topspeelster
A
un joueur, une joueuse de haut niveau
18
Q
een individuele sport
A
un sport individuel
19
Q
ploegsport
A
un sport d’équipe
20
Q
de competitie
A
la compétition
21
Q
aan een competitie (wedstrijd) deelnemen
A
participer à une compétition
22
Q
een tornooi doen
A
faire un tournoi
23
Q
zich inschrijven voor een tornooi
A
s’inscrire à un tournoi
24
Q
een match
A
un match
25
een gelijkspel
un match nul
26
een ontmoeting
une recontre
27
een thuismatch
un match à domicile
28
een match buiten huis
un match à l'extérieur
29
een heen- en terug wedstrijd
un match aller - un match retour
30
een partij(tje) (geen competitie)
une partie
31
een sportevent
une épreuve sportive
32
een sportwedstrijd
un concours sportif
33
het WK (wereldkampioenschap)
le championnat du monde
34
het EK (Europees kampioenschap)
le championnat d'Europe
35
de olympische zomerspelen
les jeux olympiques d'été / les JO
36
de olympische winterspelen
les jeux olympiques d'hiver
37
de paralympische spelen
les jeux paralympiques
38
een (gouden - zilveren - bronzen) medaille
winnen
gagner une médaille (d'or - d'argent - de
bronze)
39
een trofee in de lucht houden
brandir une coupe/une trophée
40
een record verbreken
battre un record
41
z'n grenzen verleggen
repousser ses limites
42
punten/een doelpunt scoren
marquer des points / un but
43
winnen
gagner
44
verliezen
perdre
45
de overwinning (behalen)
(remporter) la victoire
46
het verlies (lijden)
(subir) la défaite
47
de ploeg, het team
l'équipe
48
de kapitein
la capitaine
49
een (jonge) beloften
un (jeune) espoir
50
een (jong) talent
un (jeune) prodige
51
de favoriet
le favori
52
de outsider
l'outsider
53
de fair-play
le fair-play
54
de man van de match
l'homme du match
55
zich kwalificeren - de kwalificatie
se qualifier - la qualification
56
het nationale team
l'équipe nationale
57
de bondscoach
le sélectionneur national
58
de supporters
les supporters
59
supporteren voor zijn team
soutenir son équipe
60
de spelers aanmoedigen
encourager les joueurs
61
de aanmoedigingen van de massa / het
publiek
les encouragements de la foule / du public
62
klappen - het geklap
applaudir - les applaudissements
63
zingen - de stadion gezangen
chanter - les chants de stade
64
het chauvinisme
le chauvinisme
65
de hooligan
le hooligan
66
het stadionverbod
l'interdiction de stade
67
de mascotte
la mascotte
68
de vlag
le drapeau
69
de fan zone
le fan zone
70
een handtekening vragen
demander un autographe
71
de sportuitrusting
les équipements sportifs
72
het sportmateriaal
le matérial sportif
73
de sportkledij
le tenue de sport
74
het truitje - het rugnummer
le maillot - le dossard
75
de sportschoenen
les chaussures de sport
76
de beschermingen
les protections
77
de bal (groot)
le ballon
78
de bal (klein)
la balle
79
het net
le filet
80
het doel (de keeper)
le but (le gardien de but)
81
de raket
la raquette
82
de sporttas
le sac de sport
83
de weerstandsband
la bande de résistance
84
de sportinfrastructuur
les infrastructures sportives
85
binnensport
le sport indoor
86
buitensport
le sport outdoor
87
het (sport) stadion
le stade (de sport)
88
het terrein/veld
le terrain de...
89
de piste
la piste
90
het zwembad
la piscine
91
de schaatsbaan
la patinoire
92
de velodroom/fietsbaan
le vélodrome
93
de sportzaal
la salle de sport
94
de danszaal
la salle de danse
95
de gymzaal (sportzaal)
le gymnase
96
de fitness
la salle de fitness
97
de klimmuur
le mur d'escalade
98
de green
le green
99
het trainingscentrum
le centre d'entrainement
100
het sportcomplex
le complexe sportif
101
de kleedkamer
le vestiaire
102
de douche
la douche
103
de sportieve kwaliteiten
les qualités sportives
104
de lenigheid - lenig
l'agilité - agile
105
de snelheid - snel
la rapidité - rapide
106
de flexibiliteit - flexibel
la flexibilité - flexible
107
de soepelheid - soepel
la souplesse - souple
108
de mentale kracht - mentaal sterk zijn
la force mentale - être fort mentalement
109
de uithouding - met een goede uithouding
l'endurance - endurant
110
de weerstand - die goed weerstand biedt
la résistance - résistant
111
de volharding - volhardend
la persévérance - persévérant
112
de spieren - gespierd
la musculature - musclé
113
de prestatie - performant / efficiënt
la performance - performant
114
de kracht - sterk, krachtig
la force - fort
115
de motivatie - gemotiveerd
la motivation - motivé
116
de voeding van de sporter
l'alimentation du sportif
117
de energiedrank
la boisson énergétique
118
de hydratatie
l'hydratation
119
de drinkbus
la gourde
120
de energiereep
la barre énergétique
121
een tussendoortje
un en-cas
122
de vitamines
les vitamines
123
een evenwichtige voeding
la nourriture / l'alimentation (f.) équilibrée
124
bergbeklimmen
l'alpinisme
125
atletiek
l'athlétisme
126
roeien
l'aviron
127
badminton
le badminton
128
basket
le basket(ball)
129
baseball
le baseball
130
boksen
la boxe
131
lopen (of race voor auto's)
la course
132
cricket
le cricket
133
wielrennen
le cyclisme, le vélo
134
klassieke, moderne dans
la danse classique, moderne, ...
135
paardrijden
l'équitation
136
klimmen
l'escalade
137
schermen
l'escrime
138
fitness
le fitness
139
voetbal
le foot(ball)
140
turnen
le gymnastique
141
golf
le golf
142
gewichtheffen
l'haltérophilie
143
hockey
le hockey (sur glace)
144
judo
le judo
145
kayak
le kayak
146
karaté
le karaté
147
kite surfen
le kite surf
148
windsurfen
la planche à voile
149
ski / langlaufen / waterski
le ski (alpin) / le ski de fond / le ski nautique
150
snowboard
le snowboard
151
zwemmen
la natation
152
padel
le padel
153
duiken
la plongée
154
skateboard
le skateboard
155
surfen
le surf
156
taekwondo
le taekwondo
157
tennis
le tennis
158
boogschieten
le tir à l'arc
159
triatlon
le triathlon
160
zeilen
la voile
161
volleybal
le volley(ball)
162
mountainbiken
le VTT
163
waterpolo
le water-polo
164
de positieve effecten
les effets bénéfiques
165
gespierd worden
se muscler
166
sterker worden
se renforcer
167
beter worden
s'améliorer
168
zich ontspannen
se détendre
169
z'n gedachten verzetten
se changer les idées
170
zich goed in z'n vel voelen
se sentir bien dans sa peau
171
zich top voelen
se sentir au top
172
zich fit voelen
se sentir en forme
173
z'n fysiek versterken
renforcer son physique
174
terug in vorm geraken
se remettre en forme
175
het terug in vorm geraken
la remise en forme
176
de negatieve effecten
les effets négatifs
177
zich kwetsen - een kwetsuur
se blesser - une blessure
178
z'n arm breken - een armbreuk
se fracturer le bras - une fracture au bras
179
een spier scheuren - een spierscheur
se déchirer un muscle - une déchirure
musculaire
180
z'n enkel verstuiken - een verstuiking
se fouler la cheville - une foulure
181
zich uitputten - de uitputting
s'épuiser - l'épuisement (m.)
182
bigorexia (dwangmatig sporten) -
bigorexisch
la bigorexie - bigorexique
183
zich doperen - de doping
se doper - le dopage
184
de dopingcontrole
le contrôle antidopage
185
positief testen
être positif
186
geschorst worden
être suspendu
