VOC Le sport & la physique Flashcards
(333 cards)
1
Q
pratiquer un sport
A
een sport beofenen
2
Q
faire du sport
A
aan sport doen
3
Q
être passionné de…
A
een passie hebben voor…
4
Q
s’entrainer (sans relâche)
A
(voortdurend) trainen
5
Q
un entrainement
A
een training
6
Q
un entraineur, un coach
A
een trainer, een coach
7
Q
un club de sport
A
een sportclub
8
Q
un sportif, une sportive
A
een sporter, sportser
9
Q
sportif, sportive
A
sportief
10
Q
un(e) athlète
A
een atleet
11
Q
un joueur, une joueuse
A
een speler, een speelster
12
Q
jouer à + sport
A
sport + spelen
13
Q
faire du / de la…
A
sport + doen
14
Q
un amateur
A
een amateur
15
Q
un professionnel
A
een pro(fessional)
16
Q
un joueur, une joueuse de haut niveau
A
een topspeler, topspeelster
17
Q
un sport d’équipe <-> individuel
A
ploegsport <-> een individuele sport
18
Q
participer à une compétition
A
aan een competitie (wedstrijd) deelnemen
19
Q
faire un tournoi
A
een tornooi doen
20
Q
s’inscrire à un tournoi
A
zich inschrijven in een tornooi
21
Q
un match / un match nul
A
een match / een gelijkspel
22
Q
une recontre
A
een ontmoeting
23
Q
un match à domicile <-> à l’extérieur
A
een thuismatch
24
Q
un match aller - un match retour
A
een heen- en terugwedstrijd
25
une partie
een partij(tje) (geen competitie)
26
une épreuve sportive
een sportevent
27
un concours sportif
een sportwedstrijd
28
le championnat du monde
het WK (het wereldkampioenschap)
29
le championnat d'Europe
het EK (het Europees kampioenschap)
30
les jeux olympiques d'été / les JO
de olympische zomerspelen
31
les jeux olympiques d'hiver
de olympische winterspelen
32
les jeux paralympiques
de paralympische spelen
33
gagner une médaille (d'or - d'argent - de bronze)
een (gouden - zilveren - bronzen) medaille winnen
34
brandir une coupe / un thropée
een trofee in de lucht houden
35
battre un record
een record verbreken
36
repousser ses limites
z'n grenzen verleggen
37
marquer des points / un but
punten / een doelpunt scoren
38
gagner <-> perdre
winnen <-> verliezen
39
(remporter) la victoire <-> (subir) la défaite
de overwinning (behalen) <-> het verlies (lijden)
40
l'équipe (f.)
de ploeg, het team
41
le capitaine
de kapitein
42
un (jeune) espoir
een (jonge) belofte
43
un (jeune) prodige
een (jong) talent
44
le favori <-> l'outsider
de favoriet <-> de outsider
45
le fair-play
de fair-play
46
l'homme du match
de man van de match
47
se qualifier - le qualification
zich kwalificeren - de kwalificatie
48
l'équipe (f.) nationale
het nationale team
49
le sélectionneur national
de bondscoach
50
soutenir son équipe
supporteren voor z'n team
51
encouragers les jouers
de spelers aanmoedigen
52
les encouragements de la foule / du public
de aanmoediging van de masse / het publiek
53
applaudir - les applaudissements (m.)
klappen - het geklap
54
chanter - les chants (m.) de stade
zingen - de stadion zingen
55
le chauvinisme
het chauvinisme
56
le hooligan
de hooligan
57
l'interdiction (f.) de stade
het stadionverbod
58
la mascotte
de mascotte
59
le drapeau
de vlag
60
la fan zone
de fan zone
61
demander un autographe
een handtekening vragen
62
le matériel sportif
het sportmateriaal
63
la tenue de sport
de sportkledij
64
le maillot - le dossard
het truitje - het rugnummer
65
les chaussures de sport
de sportschoenen
66
les protections
de beschermingen
67
la ballon
de bal (groot)
68
la balle
de bal (klein)
69
le filet
het net
70
le but (le gardien de but)
het doel (de keeper)
71
la raquette
de raket
72
le sac de sport
de sporttas
73
la bande de résistance
de weerstandsband
74
le sport indoor <-> outdoor
binnensport <-> buitensport
75
le stade (de sport)
het (sport) stadion
76
le terrain de...
het terrein / veld
77
la piste
de piste
78
la piscine
het zwembad
79
la patinoire
de schaatsbaan
80
le vélodrome
de velodroom / fietsbaan
81
la salle de sport
de sportzaal
82
la salle de danse
de danszaal
83
le gymnase
de gymzaal (sportzaal)
84
la salle de fitness
de fitness
85
le mur d'escalade
de klimmuur
86
le green
de green
87
le centre d'entrainement
het trainingscentrum
88
le complexe sportif
het sportcomplex
89
le vestiaire
de kleedkamer
90
la douche
de douche
91
l'agilité - agile
de lenigheid - lenig
92
la rapidité - rapide
de snelheid - snel
93
la flaxibilité - flexible
de flexibiliteit - flexibel
94
la souplesse - souple
de soepelheid - soepel
95
la force mentale - être fort mentalement
de mentale kracht - mentaal sterk zijn
96
l'endurance - endurant
de uithouding - met een goede uithouding
97
la résistance - résistant
de weerstand - die goed weerstand biedt
98
la persévérance - persévérant
de volharding - volhardend
99
la musculature - musclé
de spieren - gespierd
100
la performance - perfomant
de prestatie - performant / efficiënt
101
la force - fort
de kracht - sterk, krachtig
102
la motivation -motivé
de motivatie - gemotiveerd
103
la boisson énergétique
de energiedrank
104
l'hydratation
de hydratatie
105
la gourde
de drinkbus
106
la barre énergétique
de energiereep
107
un en-cas
een tussendoortje
108
les vitamines
de vitamines
109
la nourriture / l'alimentation (f.) équilibrée
een evenwichtige voeding
110
l'alpinisme
bergbeklimmen
111
l'athlétisme
atletiek
112
l'aviron (m.)
roeien
113
le badminton
badminton
114
le basket(ball)
basket
115
le baseball
baseball
116
la boxe
boksen
117
la course
lopen (of race voor auto's)
118
le cricket
cricket
119
le cyclisme, le vélo
wielrennen
120
la danse classique, moderne...
klassieke, moderne dans
121
l'équitation
paardrijden
122
l'escalade
klimmen
123
l'escrime
schermen
124
le fitness
fitness
125
le foot(ball)
voetbal
126
la gymnastique
turnen
127
le golf
golf
128
l'haltérophilie (f.)
gewichtheffen
129
le hockey (sur glace)
hockey
130
le judo
judo
131
le kayak
kayak
132
la karaté
karaté
133
le kite surf
kite surfen
134
le planche à voile
windsurfen
135
le ski (alpin) / le ski de fond / le ski nautique
ski / langlaufen / waterski
136
le snowboard
snowboard
137
la natation
zwemmen
138
le padel
padel
139
la plongée
duiken
140
le skateboard
skateboard
141
le surf
surfen
142
le taekwondo
taekwondo
143
le tennis
tennis
144
le tir à l'arc
boogschieten
145
le triathlon
triatlon
146
la voile
zeilen
147
le volley(ball)
volleybal
148
le VTT
mountainbiken
149
la water-polo
waterpolo
150
se muscler
gespierd worden
151
se renforcer
sterker worden
152
s'améliorer
beter worden
153
se détendre
zich ontspannen
154
se changer les idées
z'n gedachten verzetten
155
se sentir bien dans sa peau
zich goed in z'n vel voelen
156
se sentir au top
zich top voelen
157
se sentir en forme
zich fit voelen
158
renforcer son physique
z'n fysiek versterken
159
se remettre en forme
terug in vorm geraken
160
la remise en forme
het terug in vorm geraken
161
se blesser - une blessure
zich kwetsen - een kwetsuur
162
se fracturer le bras - une fracture en bras
z'n arm breken - een armbreuk
163
se déchirer un muscle - une déchirure musclulaire
een spier scheuren - een spierscheur
164
se fouler la cheville - une foulure
z'n enkel verstuiken - een verstuiking
165
s'épuiser - l'épuisement (m.)
zich uitputten - de uitputting
166
la bigorexie - bigorexique
bigorexia (dwangmatig sporten) - bigorexisch
167
se doper - le dopage
zich doperen- de doping
168
le contrôle antidopage
de dopingscontrole
168
être positif
positief testen
169
être suspendu
geschorst worden
170
een sport beoefenen
pratiquer un sport
171
aan sport doen
faire du sport
172
een passie hebben voor...
être passiononné de...
173
een training
un entrainement
174
een trainer, een coach
un entraineur, un coach
175
een sportclub
un club de sport
176
een sporter, sportster
un sportif, une sportive
177
sportief
sportif, sportive
178
een atleet
un(e) athlète
179
een speler, een speelster
un joueur, une joueuse
180
sport + spelen
jouer à + sport
181
sport + doen
faire du / de la
182
een amateur
un amateur
183
een pro(fessional)
un professionnel
184
een ploegsport <-> een individuele sport
un sport d'équipe <-> individuel
185
aan een competitie (wedstrijd) deelnamen
participer à un compétition
186
een tornooi doen
faire un tournoi
187
zich inschrijven in een tornooi
s'inscrire à un tournoi
188
een match / een gelijkspel
un match / un match nul
189
een ontmoeting
une recontre
190
een thuismatch
un match à domicile <-> à l'extérieur
191
een heen- en terugwedstrijd
un match aller <-> un match retour
192
een partij(tje) (geen competitie)
une partie
193
een sportevent
une épreuve sportive
194
een sportwedstrijd
un concours sportif
195
het WK (wereldkampioenschap)
le championnat du monde
196
het EK (Europees kampioenschap)
le championnat d'Europe
197
de olympische zomerspelen
les jeux olympiques d'été / les JO
198
de olympische winterspelen
les jeux olympiques d'hiver
199
een (gouden - zilveren - bronzen) medaille winnen
gagner une médaille (d'or - d'argent - de bronze)
200
een trofee in de lucht houden
brandir une coupe / un trophée
201
een record verbreken
battre un record
202
z'n grenzen verleggen
repousser ses limites
203
punten / een doelpunt scoren
marquer des points / un but
204
winnen <-> verliezen
gagner <-> perdre
205
de overwinning (behalen) <-> het verlies (lijden)
(remporter) la victoire <-> (subir) la défaite
206
de ploeg, het team
l'équipe (f.)
207
de kapitein
le capitain
208
een (jonge) belofte
un (jeune) espoir
209
een (jong) talent
un (jeune) prodige
210
de favoriet <-> de outsider
le favori <-> l'outsider
211
de fair-play
le fair-play
212
de man van de match
l'homme du match
213
zich kwalificeren - de kwalificatie
se qualifier - la qualification
214
het nationale team
l'équipe (f.) nationale
215
de bondscoach
le sélectionneur national
216
supporteren voor z'n team
soutenir son équipe
217
de spelers aanmoedigen
encourager les joueurs
218
de aanmoediging van de massa / het publiek
les encouragements de la foule / du publique
219
klappen - het geklap
applaudir - l'applaudissements (m.)
220
zingen - de stadion gezangen
chanter - les chants (m.) de stade
221
het chauvinisme
le chauvinisme
222
een hooligan
le hooligan
223
het stadionverbod
l'interdiction (f.) de stade
224
de mascotte
la mascotte
225
de vlag
le drapeau
226
de fan zone
la fan zone
227
een handtekening vragen
demandr un autographe
228
het sportmateriaal
le matériel sportif
229
de sportkledij
la tenue de sport
230
het truitje - het rugnummer
le maillot - le dossard
231
de beschermingen
les protections
232
de bal (groot)
le ballon
233
de bal (klein)
la balle
234
het net
le filet
235
het doel (de keeper)
le but (le gardien de but)
236
de raket
la raquette
237
de sporttas
le sac de sport
238
de weerstandsband
la bande de résistance
239
binnensport <-> buitensport
le sport indoor <-> outdoor
240
het (sport) stadion
le stade (de sport)
241
het terrein / veld
le terrain de piste...
242
de piste
la piste
243
het zwembad
la piscine
244
de schaatsbaan
la patinoire
245
de velodroom / fietsbaan
le vélodrome
246
de sportzaal
la salle de sport
247
de danszaal
la salle de danse
248
de gymzaal
le gymnase
249
de fitness
la salle de fitness
250
de klimmuur
le mur d'escalade
251
de green
le green
252
het trainingscentrum
le centre d'entrainement
253
de kleedkamer
le vestiaire
254
de douche
la douche
255
de lenigheid - lenig
l'agilité - agile
256
de snelheid - snel
la rapidité - rapide
257
de flexibiliteit - flexibel
la flexibilité - flexible
258
de soepelheid - soepel
la souplesse - souple
259
de mentale kracht - mentaal sterk zijn
la force mentale - etre fort mentalement
260
de uithouding - met een goede uithouding
l'endurance - endurant
261
de weerstand - die goed weerstand biedt
la résistance - résistant
262
de volharding - volhardend
la persévérance - persévérant
263
de spieren - gespierd
la musculature - musclé
264
de prestatie - performant / efficiënt
la performance - performant
265
de motivatie - gemotiveerd
la motivation - motivé
266
de energiedrank
la boisson énergétique
267
de hydratatie
l'hydratation
268
de drinkbus
la gourde
269
de energiereep
la barre energétique
270
een tussendoortje
un en-cas
271
de vitamines
les vitamines
272
een evenwichtige voeding
la nourriture / l'alimentation (f.) équilibrée
273
bergklimmen
l'alpinisme
274
atletiek
l'athlétisme
275
roeien
l'aviron (m.)
276
badminton
le badminton
277
basket
le basket(ball)
278
baseball
le baseball
279
boksen
la boxe
280
lopen (of race voor auto's)
la course
281
cricket
le cricket
282
wielrennen
le cyclisme, le vélo
283
klassieke, moderne dans
la danse classique, monderne
284
paardrijden
l'équitation
285
klimmen
l'escalade
286
schermen
l'escrime
287
fitness
le fitness
288
voetbal
le foot(ball)
289
turnen
la gymnastique
290
golf
le golf
291
gewichtheffen
l'haltérophilie (f.)
292
hockey
le hockey (sur glace)
293
judo
le judo
294
kayak
le kayak
295
karaté
le karaté
296
kite surfen
le kite surf
297
windsurfen
la planche à voile
298
ski / langlaufen / waterski
le ski (alpin) / le ski de fond / le ski nautique
299
snowboard
le snowboard
300
zwemmen
la natation
301
padel
le padel
302
duiken
la plongée
303
skateboard
le skateboard
304
surfen
le surf
305
taekwondo
le taekwondo
306
tennis
le tennis
307
boogschieten
le tir à l'arc
308
triatlon
le traithlon
309
zeilen
la voile
310
volleybal
le volley(ball)
311
mountainbiken
le VTT
312
waterpolo
le water-polo
313
gespierd worden
se muscler
314
sterker worden
se renforcer
315
beter worden
s'améliorer
316
zich ontspannen
se détendre
317
z'n gedachten verzetten
se changer les idées
318
zich goen in z'n vel voelen
se sentir bien dans sa peau
319
zich top voelen
se sentir au top
320
zich fit voelen
se sentir en forme
321
z'n fysiek versterken
renforcer son physique
322
terug in vorm geraken
se remttre en forme
323
het terug in vorm geraken
la remise en forme
324
zich kwesten - een kwetsuur
se blesser - une blessure
325
z'n arm breken - een armbreuk
se fracturer le bras - une fracture au bras
326
een spier scheuren - een spierscheur
se déchirer un muscle - une déchirure musculaire
327
z'n enkel verstuiken - een verstuiking
se fouler la cheville - une foulure
328
zich uitputten - de uitputting
s'épuiser - l'épuisement (m.)
329
bigorexia (dwangmatig sporten) - bigorexisch
la bigorexie - bigorexique
330
zich doperen - de doping
se doper - le dopage
331
de dopingcontrole
le contrôle antidopage
332
positief testen
être positif
