vocabulaire 4.1 Flashcards
(46 cards)
een verschijning, voorkomen
une apparence
een werkgever, een werkgeefster
un employeur, une employeuse
een gesprek, onderhoud
un entretien
een echtgenoot, een echtgenote
un époux, une épouse
een kind
un gamin, une gamine
de oppas
la garde
een opdracht, taak, functie
une mission
een werkaanbieding
une offre d’emploi
het diepzeeduiken
la plongée sous-marine
een afwasser
un plongeur
een dagblad
un quotidien
een reden
une raison
een loon
une rémunération
de verantwoordelijkheidszin
le sens des responsabilités
het einde van de schooldag
la sortie d’école
een glimlach
un sourire
het schoolwerk
le travail scolaire
een stem
une voix
Engelstalig
anglophone
begaafd
doué(e)
betrouwbaar
fiable
tekenen
dessiner
gespannenraken, zich opwinden
(s’) énerver
veschijnen
paraître