vocabulaire piste 4 deel 3 ned - fra Flashcards
(43 cards)
1
Q
de triomfboog
A
l’arc de triomphe
2
Q
de architect
A
l’achitecte
3
Q
de kunst
A
l’art
4
Q
het atelier
A
l’atelier
5
Q
het gebouw
A
le bâtiment
6
Q
de plaats
A
le lieu
7
Q
het monument
A
le monument
8
Q
het paleis
A
le palais
9
Q
de president
A
le président
10
Q
de koning
A
le roi
11
Q
de eeuw
A
le siècle
12
Q
de top
A
le sommet
13
Q
het symbool
A
le symbole
14
Q
de bezoeker
A
le visiteur
15
Q
het glasraam
A
le vitrail
16
Q
de architectuur
A
l’architecture
17
Q
de kathedraal
A
la cathédrale
18
Q
de zuil
A
la colonne
19
Q
de cultuur
A
la culture
20
Q
de kerk
A
l’église
21
Q
de tentoonstelling
A
l’exposition
22
Q
de gevel
A
la façade
23
Q
het plein
A
la place
24
Q
de piramide
A
la pyramide
25
het beeld(houwwerk)
la sculpture
26
het uitzicht
la vue
27
oud, bejaard
âgé
28
vroegere, oud (en waardevol)
ancien
29
beroemd
célèbre
30
prachtig
beroemd
31
prachtig
magnifique
32
talrijk
nombreux
33
origineel
original
34
bewonderen
admirer
35
bouwen
construire
36
raadplegen
consulter
37
maken, ontwerpen
créer
38
tentoonstellen
exposer
39
buiten, aan de buitenkant
à l'exterieur (de)
40
in, binnenin, aan de binnenkant
à l'intérieur (de)
41
in het midden (van)
au milieu (de)
42
in de hele wereld
das le monde entier
43
langs
le long de
